Jack Vance: Magnus Ridolph: Kokod Krijgers

Onderstaand het eerste deel van één van de verhalen uit De Wonderbaarlijke Avonturen van Magnus Ridolph, één van de weinige combinaties van sciencefiction en humor. Het onderwerp is het cultureel-maatschappelijke probleem van het hoge geboortecijfer, en wat eraan te doen.
  De Kokod-krijgers

Magnus Ridolph zat op de Glazen Pier in Providencia, in zijn hand een kwarti-kwartino Blauwe Ondergang. Achter hem rees Kaap Granatee op, voor hem lag de Mille-eilanden Oceaan en de menigte kleine eilandjes, elk met zijn boomformaties en neo-classicistische villa. Een schitterende blauwe hemel spande zich boven hem, en onder zijn voeten, onder de glazen bodem van de pier, lag de Koraalkloof, waar scholen zeemotten flitsten en flikkerden als metalen sneeuwvlokken. Magnus Ridolph nipte aan zijn likeur en dacht na over een dagafschrift van zijn bank dat zijn financiële status beschreef als net boven die van een bedelaar.
    Misschien was hij met iets teveel vertrouwen met zijn geld omgesprongen. Een paar maanden tevoren was de Buiten-Imperium Vastgoed Maatschappij, waaraan hij een niet onaanzienlijke som gelds had toevertrouwd, door de autoriteiten bankroet verklaard. De Voorzitter van de Raad van Commissarissen, en de Algemeen Directeur, respectievelijk een zekere heer See en een zekere heer Holphers, hadden elkaar blijkbaar onverwacht ruime salarissen betaald, en het grootste deel daarvan was afkomstig geweest van het door Magnus Ridolph geïnvesteerde kapitaal.
    Magnus Ridolph zuchtte en keek naar zijn glas likeur. Dit zou zijn laatste glas zijn; hierna zou hij vin ordinaire moeten drinken, een vloeistof die heel goed als dragon-azijn te gebruiken zou zijn geweest, en werd bereid uit de gefermenteerde schil van een plaatselijke cactussoort. Een bediende kwam op hem af.     "Een dame wenst u te spreken, sinjeur.’
    Magnus Ridolph bracht zijn keurige witte baard nog wat meer in orde. "Aarzel niet om haar de weg naar mijn tafel te wijzen."
    De bediende ging heen en kwam even later terug. Magnus Ridolphs wenkbrauwen gingen in een S-vorm omhoog toen hij zijn gast zag: een dame met een uiterlijk dat verried dat ze gewend was te bevelen, een optreden dat een militant en waardig soort deugdzaamheid verried. Haar belangstelling voor Magnus Ridolph was duidelijk beroepsmatig. Ze bleef abrupt voor zijn tafel staan. "U bent Magnus Ridolph?"
    Hij boog. “Wilt u niet gaan zitten?"
    Na enige aarzeling nam de vrouw plaats. “Om de een of andere reden, mijnheer Ridolph, verwachtte ik iemand die meer, eh...”
    Magnus Ridolphs antwoord was uiterst wellevend. “Een jongere man misschien? Met bollende biceps, een schietwapen op de heup, een ruimtehelm op het hoofd? Of jaagt mijn baard u misschien schrik aan.
    “Nee, dat niet precies, maar waar het mij om gaat - ”
    "Aha. U komt dus beroepshalve?"
    “Eh, ja. Dat zou u wel zo kunnen stellen.”

Ondanks het dagafschrift van zijn bank – dat hij nu zorgvuldig opvouwde en in zijn zak stopte – klonk Magnus Ridolphs stem gedecideerd.
    "Als voor wat u gedaan wilt zien fysieke topprestaties vereist zijn, dan moet ik u verzoeken elders uw gerief te zoeken. Mijn portier is wellicht wat u nodig hebt: een brave knaap die zijn vrije tijd besteedt aan het verplaatsen van zware halters van de begane grond naar daar”. Magnus Ridolph wees boven zich - "en terug.”
    “Nee, nee," zei de vrouw haastig. “U begrijpt me natuurlijk verkeerd. Ik stelde me alleen man voor...”
    Magnus Ridolph schraapte zijn keel. "Wat is uw probleem?"
    “Ik ben Martha Chickering, abactis van de Vrouwenbond voor het Behoud van Morele Waarden. Wij bestrijden een bijzonder schandelijke situatie waar het wettig gezag iets aan weigert te doen. We hebben een beroep gedaan op het geweten van de betrokkenen, maar ik vrees dat financieel gewin hen meer zegt dan fatsoen.”
    “Wilt u zo vriendelijk zijn om te zeggen wat uw probleem precies behelst?"
    “Bent u bekend met de wereld Kokod?" Het laatste woord werd uitgesproken alsof het een maatschappelijke ziekte was. ['maatschappelijke ziekte' - waarschijnlijk bedoeld: "besmettelijke ziekte" (origineel vermoedelijk: social desease), red.]
    Magnus Ridolph knikte ernstig en aaide over zijn keurige witte baard. "Uw probleem neemt vaste vorm aan."
    “Kunt u ons misschien helpen? Ieder weldenkend mens veroordeelt toch wat daar gebeurt - bruut, onwaardig, weerzinwekkend…”
    Magnus Ridolph knikte. “Het uitbuiten van de inheemse bevolking van Kokod is zeker niet prijzenswaardig.”
    “Niet prijzenswaardig?" kreet Martha Chickering. “Weerzinwekkend, dat is het! Handel in bloed! We verafschuwen de sadistische beesten die bij stierengevechtenten komen kijken, maar we staan toe, ja, we moedigen zelfs aan wat er aan afschuwwekkende dingen gebeurt op Kokod. En dat, terwijl Holpers en See met de dag rijker worden.”
    “Hmmm, Ha! liet Magnus Ridolph zich ontvallen.
    “Bruce Holper en Julius See, zei u?"
    “Eh ja, inderdaad." Ze keek hem vragend aan. "Kent u ze misschien?"
Magnus Ridolph leunde achterover in zijn stoel en liet het laatste slokje likeur genietend naar binnen glijden.
    “In zekere mate, al bestond er tussen ons niet iets wat zou kunnen worden omschreven als 'innige vriendschap’; de juiste term voor de beide heren is 'zakenrelatie’. Maar dit terzijde, gaat u vooral verder. Uw probleem heeft er een nieuwe dimensie bijgekregen, en de toestand op Kokod is ongetwijfeld betreurenswaardig."
    “U bent het er dus mee eens dat het Kokod Syndicaat gedwongen moet worden tot het staken van alle activiteiten? U helpt ons dus?"
    Magnus Ridolph wierp in een weids gebaar zijn armen ten hemel. "Mevrouw Chickering, u kunt over mijn goede wensen beschikken zoveel en zovaak u wilt, maar actief deelnemen aan uw kruistocht is een andere kwestie; cruciaal daarbij is het honorarium dat uw organisatie bereid is uit te geven."
    Stijfjes zei mevrouw Chickering: " Wij gaan er uiteraard van uit dat een man met de juiste principes bereid is zich enige offers te getroosten - "
    Magnus Ridolph zuchtte. "Daar beroert u een gevoelig punt, mevrouw Chickering. Ik zal mij inderdaad een offer getroosten. In plaats van de langdurige rustperiode die ik mezelf had beloofd, zal ik al mijn kundigheden en bekwaamheden inzetten bij het oplossen van uw probleem... Zullen we nu eens onze gedachten laten gaan over mijn honorarium? … Maar nee: zegt u eerst eens wat uw wensen zijn."
    "Wij willen dat aan het gokken in Schaduwvallei een eind wordt gemaakt. Wij willen dat Bruce Holpers en Julius See gerechtelijk worden vervolgd en bestraft. Wij willen dat er een eind komt aan de oorlogen tussen Kokod-jardinières."
    Magnus Ridolph blikte in de verte en het duurde even voor hij antwoord gaf. Toen hij tenslotte reageerde klonk zijn stem ernstig. “De drie verlangens die u noemt zijn in deze volgorde van een afnemende haalbaarheid.”
    "Ik begrijp u niet, mijnheer Ridolph."
    "Het zou heel wel mogelijk zijn een eind te maken aan de activiteiten van Herberg Schaduwvallei door middel van een bom of een epidemie, Mayerheims Groteske Zwelling zou heel geschikt zijn. Om Holphers en See te straffen moeten we aantonen dat op misdadige wijze een niet-bestaande wet is overtreden. En om een eind te maken aan de oorlogen tussen de verschillende jardinières zal het noodzakelijk zijn om genetische opbouw, klierwerking, training, instinct en levensbeschouwing van elk van de talloze Kokod-krijgers te wijzigen.”
    Mevrouw Chickering knipperde met haar ogen en begon te stotteren. Magnus Ridolph hief beleefd zijn hand op.
    “Niettemin: wat nimmer wordt nagestreefd, vindt ook nimmer plaats. Ik zal mijn uiterste best doen om uw wensen werkelijkheid te doen worden. Mijn honorarium – ach, gezien het altruïstische doel van deze onderneming zal ik bescheiden zijn; duizend munits per week, plus onkosten. Bij vooruitbetaling te voldoen, alstublieft.”

Magnus Ridolph liep de pier af, klom naar de top van Kaap Granatee via de in de groendooraderde kalksteen uitgehouwen treden, en bleef bovenaan even staan bij de smeedijzeren balustrade om op adem te komen en van het uitzicht te genieten. Toen draaide hij zich om en betrad de in blauw kant en zilverfiligrain uitgevoerde vestibule van het Hotel des Mille-Isles.
    Minzaam terugblikkend naar de receptionist, die hem onderzoekend aankeek, slenterde hij de bibliotheek in, waar hij een lege kabine uitzocht en voor de mnemiphot plaatsnam. Hij zocht het register na tot hij Kokod vond en drukte toen de juiste knoppen in.
    Het scherm kwam tot leven. Magnus Ridolph keek eerst naar een serie kaarten en plattegronden, waaruit bleek dat Kokod een buitengewoon kleine wereld was, met een hoge zwaartekracht.
    Daarna verscheen een gefilmd beeld van het oppervlak van de planeet, met daaronder een langzaam voortschuivende strook, die het volgende mee te delen had:

Hoewel Kokod een kleine wereld is, is het door zijn relatief hoge zwaartekracht en ook zijn voor mensen geschikte atmosfeer heel goed bewoonbaar. De planeet is echter nooit gekoloniseerd, dank zij de aanwezigheid van een talrijke autochtone bevolking, en de afwezigheid van waardevolle mineralen.
    Toeristen worden ondergebracht in Herberg Schaduwduwvallei, een hotel in de Schaduwvallei. Er is een wekelijkse pakketverbinding met Sterhaven. Het interessantste aspect van Kokod is de bevolking.

Het beeld verdween om plaats te maken voor een afbeelding met het onderschrift: 'Typische Kokod-krijger (van Jardinière Rotsrivier)'. Magnus Ridolph zag een mensachtig wezen, zestig centimeter lang. Het hoofd was smal en liep uit in een punt; het lichaam leek op dat van een bij - lang, ook spits toelopend, en bedekt met een geel dons. Magere armen hielden een één meter twintig lange lans vast, aan de gordel hing een stenen mes. De benen of poten waren zo te zien van chitine, en voorzien van scherpe punten met weerhaken. Het wezen keek zachtmoedig, bijna verwijtend in de camera.
    Een stem zei: " U hoort nu de stem van Sam 192 Rotsrivier."
    De Kokod-krijger haalde diep adem; halskwabben naast zijn kin trilden. Uit het mnemiphot-scherm kwam een schel, door merg en been gaand gepiep. De vertaling ervan verscheen op een paneel rechts.
    "Ik ben Sam 192, eskadroniet, Compagnie 14 van de Voorhoede, in dienst van Jardinière Rotsrivier. Onze dapperheid is een bron van verbazing voor allen; onze prachtige cilinder is diepgeworteld, de wijdte ervan wordt alleen overtroffen door die van Jardinière Rozenhelling en sluwe Jardinière Schelpenstrand. Ik ben vandaag hierheen gekomen op uitnodiging van de (onvertaalbaar) van Cilinder Klein Vierkant, om verhaal te doen van onze overwinningen en immens effectieve strategieën.”
    Een tweede geluid was nu te horen: een man die met een falsetstem de Kokod-taal sprak. De vertaling luidde:
    “Vertel ons eens iets over het leven in de Rotsrivier Jardinière."
    "Het is heel gezellig."
    “Wat is het eerste wat u elke ochtend doet?”
    “Wij marcheren langs de voedsters, om ons te verzekeren van een de krijger passende vruchtbaarheid."
    “Wat eet u?"
    "Wij worden gevoed tijdens de campagne.” (Opmerking: de werking van het Kokod-metabolisme is niet geheel duidelijk. Blijkbaar fermenteren ze organische materie in een krop, en oxyderen ze de alcoholen die het gevolg zijn van het oxydatieproces.)
    “Vertel ons over uw dagelijkse leven."
    “Wij oefenen ons in een aantal disciplines, stellen ons in de voornaamste strategische formaties op, werpen onze wapens, oefenen de jonge wichten, verheffen de veteranen.”
    “Hoe vaak levert u strijd?"
    “Wanneeer onze tijd daarvoor is gekomen; wanneer de uitdaging is overgebracht aan de vijand en de juiste Krijgscode met hem is overeengekomen."
    “U wilt daarmee zeggen dat u diverse stijlen van vechten kent?”
    “Gebruik gemaakt kan worden van zevenennegentig conventionele taktieken. Code 48 bijvoorbeeld, waarvan wij gebruik maakten om de sterke Jardinière Zwart Glas te overwinnen, staat de combattanten alleen toe om de lans met de linkerhand te hanteren en staat hen niet toe om de pezen door te snijden met de dolk. Code 69, daarentegen vereist van hen dat ze eerst de pezen doorsnijden voor ze hun tegenstander doden; hier worden de lansen dwars gehanteerd, als stootlatten."
    “Waarom vecht u? Waarom zijn deze oorlogen er?"
    “Omdat de cilinders van andere jardinières de onze zouden gaan overtreffen in grootte als we niet streden en overwinningen behaalden."
    (Opmerking: de cilinder is een samengestelde boom, die in elke jardinière groeit. Elke overwinning wordt gevierd door het toevoegen van een nieuwe scheut, die na verloop van tijd vergroeit met de hoofdstam van de cilinder en deze dus in omvang doet toenemen. De cilinder van Rotsrivier heeft een diameter van zes meter, en de ouderdom ervan wordt geschat op vierduizend jaar. De cilinder van Rozenhelling is zeven meter, en die van Schelpenstrand bijna acht meter dik.)
    “Wat zou er gebeuren als krijgers van Jardinière Kikkervijver de cilinder van Rotsrivier zouden omhakken?"
    Sam 192 maakte geen geluid. Zijn halskwabben zwollen op, en zijn hoofd schokte heen en weer. Een ogenblik later draaide hij zich om en liep het gezichtveld van de camera uit.
    Daarbinnen verscheen nu een man met op zijn schouder de epauletten van het Gemenebestbestuur. Hij keek Sam 192 na met op zijn gezicht een uitdrukking van neerbuigende welwillendheid die Magnus Ridolph overdraaglijk vond.
    "De Kokod-krijgers zijn zeker geen onbekenden meer, dank zij de vele sociologische verhandelingen die op Aarde het licht hebben gezien. De meest gezaghebbende daarvan is wellicht die van de Carlysle Stichting: ‘Kokod; een militaristische maatschappij', mnemiphotcode AK-SK-RD-BP.
    Een korte samenvatting van wat door de onderzoekers aan het licht is gebracht. Er zijn 81 jardinières of kastelen op Kokod, en ze zijn alle verwikkeld in een zeer geformaliseerde vorm van oorlogvoering met elkaar. De evolutionaire functie van deze strijd is het verhinderen van overbevolking op deze kleine wereld. De Moeders van de Jardinières brengen grote aantallen Kokods voort, en alleen dank zij deze vrij draconische maatregelen kan worden gezorgd voor een wereld waarin voor allen een zeker niveau van leven mogelijk is, en waarin de natuurlijke hulpbronnen niet worden uitgeput.
    Men heeft mij meer dan eens gevraagd of de Kokod-krijgers angst kennen voor de dood. Ik ben ervan overtuigd dat hun identificatie met de eigen jardinière zó intens is dat de krijgers weinig besef van individualiteit hebben. Het enige waarnaar ze streven is het winnen van veldslagen, zodat ze de diameter van hun cilinders kunnen vergroten en zo hun jardinière nog roemrijker kunnen maken dan hij al was" …

Wijze woorden over zo'n onderwerp: culturele verschillen en bijbehorende (stammen-)oorlogen in combinatie met enige realiteitszin worden gemeden als de pest.
    Denk aan de verschillende tussen westerse en niet-westerse culturen.
    En nog zeldzamer zijn ze in deze milde en humoristische vorm gegoten.


Naar Literatuur, inleiding  , of site home  .