Bronnen bij Egoïsme en altruïsme: altruïsme

Er zijn inmiddels vele onderzoeken gedaan naar het relatieve belang van egoïsme en altruïsme, en onderstaande boekbespreking vat een flink deel daarvan samen (de Volkskrant, 19-07-2007, door Ranne Hovius ):
  Psycholoog Daniel Goleman verklaart empathie uit nabootsing in de hersenen.

Zien huilen doet huilen

Hoe onbaatzuchtig is altruïsme? Geeft iemand een bedelaar geld uit de goedheid van zijn hart of omdat hem dat een plezierig gevoel geeft over zichzelf? Het is een vraag die al eeuwenlang tot wisselende standpunten leidt. Sinds de opkomst van het evolutieperspectief maakt vooral de theorie van het ‘zelfzuchtige gen’ opgang: altruïsme zou niets anders zijn dan een poging de eigen reproductiekansen te vergroten door anderen aan je te verplichten of door naaste verwanten te bevoordelen, omdat die immers dezelfde genen dragen.
    Deze theorie van het eigenbelang wordt weersproken door de huidige ontwikkelingen in de neurowetenschap, meent de Amerikaanse psycholoog en schrijver Daniel Goleman in Sociale intelligentie. Kennis over wat zich in de hersenen afspeelt, is de laatste decennia enorm toegenomen dankzij moderne technieken als functionele MRI (Magnetic Resonance Imaging). Wat onderzoekers is opgevallen bij hun experimenten, is dat de hersenen van iemand die een ander bijvoorbeeld een ijsje ziet eten of boos ziet worden, dezelfde activiteit vertonen als de hersenen van die ander. Alsof hij zelf een ijsje eet of boos wordt.
    Dat deze reactie van de hersenen instinctmatig is, blijkt onder meer uit experimenten met aapjes. Zo hebben zes resusaapjes geleerd aan een ketting te trekken om aan eten te komen. Vervolgens worden ze geconfronteerd met een zevende aapje. Wanneer de aapjes nu aan de ketting trekken, krijgen ze weliswaar te eten, maar zien ze ook dat het nieuwe aapje een pijnlijke schok krijgt. Vier aapjes gaan er dan toe over aan een andere ketting te trekken, eentje die veel minder eten oplevert maar die het zevende aapje een schok bespaart. Het vijfde en zesde aapje raken zelfs dagenlang geen enkele ketting meer aan en zijn bereid zich dood te hongeren om te voorkomen dat het zevende aapje een schok krijgt.
    Uit onderzoek blijkt dat hersengebieden actief worden die erop duiden dat de aapjes dezelfde emotie voelen als het gepijnigde aapje en dat deze emotie de hersenen voorbereidt op de actie die daarbij past.
    De neuronen die verantwoordelijk zijn voor deze nabootsing in de hersenen van wat een ander voelt, worden spiegelneuronen genoemd. Ze werken razendsnel en onbewust: je voelt wat een ander voelt nog voordat je er een gedachte aan hebt besteed. Spiegelneuronen vormen de basis voor empathie, maar ook voor bijvoorbeeld de besmettelijkheid van emoties. Zien huilen doet huilen. Tijdens deze besmetting, aldus Goleman, vervagen als het ware de grenzen tussen twee breinen en ontstaat er, even, een gemeenschappelijk hersencircuit. Dat is mooi als het tot compassie leidt, maar het kan eng worden zodra een emotionele besmetting zich als een golf door een menigte verspreidt.   ...
    Spiegelneuronen zijn natuurlijk maar een deel van het verhaal als het om sociale intelligentie gaat. Ze liggen ten grondslag aan het onbewuste aspect van empathie, maar moeten zich verbinden met bewuste processen om tot effectief sociaal gedrag te leiden. Tot die bewuste processen behoren bijvoorbeeld aandacht, de afstemming op een ander, het begrijpen van de gedachten en gevoelens van een ander, weten hoe de sociale wereld werkt en de vaardigheden om deze kennis in praktijk te brengen.   ...

Voor meer detail over het onderzoek naar spiegelneuronen, zie hier  .

Vanaf de andere kant (de Volkskrant, 22-03-2008, column door Ad Bergsma):
  Eigenbelang

Een egoïst is een 'ordinair iemand, die meer belangstelling heeft voor zichzelf dan voor mij'. Met deze definitie uit zijn Woordenboek van de duivel vatte de Amerikaanse schrijver Ambrose Bierce het heersende denken over de mens aardig samen. Ieder streeft zijn eigenbelang na en neemt het anderen kwalijk, wanneer zij hetzelfde doen.
    Dit mensbeeld verklaart bijvoorbeeld waarom de meeste Nederlanders de volgende vragen bevestigend beantwoorden: vindt u het een ernstig probleem dat we in Nederland met zijn allen te veel aan onszelf denken? Heeft u het idee dat de neiging om elkaar te helpen aan het afbrokkelen is?
    De Amerikaanse psycholoog Dale Miller noemt dat allesoverheersende eigenbelang echter een mythe. We hebben met zijn allen meer voor elkaar over dan we in de gaten hebben. Neem de situatie waarbij in gezondheidszorg een tekort aan bloed dreigt. Hoeveel procent van de bevolking zal bloed doneren en in hoeverre zal dit getal oplopen wanneer het Rode Kruis een vergoeding verstrekt van 15 euro? De gemiddelde schatting is dat eenderde deel van de bevolking spontaan bloed geeft en dat tweederde in actie komt voor het geld. In werkelijkheid laat niet meer dan 10 procent zich door geld over de streep trekken en is 63 procent bereid dit zonder tegenprestatie te doen.
    Het nadeel van de mythe van het eigenbelang is dat we ons er toch gedeeltelijk naar gaan gedragen. Zomaar iemand een helpende hand toesteken, is verdacht. Volgens de Canadese psycholoog Elizabeth Dunn doen we onszelf daarmee tekort. In het nieuwe nummer van het vakblad Science, dat gisteren verscheen, beschrijft Dunn dat mensen die een bonus krijgen op hun werk, een maand later gelukkiger zijn als zij de bonus voor een deel hebben weggegeven aan anderen of aan een goed doel, dan wanneer zij het geld voor zichzelf hebben gehouden.
    Hetzelfde gebeurt bij proefpersonen die een envelop krijgen met 5 of 20 dollar en de opdracht iets leuks voor zichzelf te kopen of voor iemand anders. Aan het einde van de dag voelen de personen die een cadeau hebben gekocht voor anderen zich het lekkerst. Goed doen, doet je goed.
    Iedereen weet dat geluk niet te koop is. Toch blijven we dat proberen door meer luxe goederen aan te schaffen als ons inkomen stijgt. Het gevolg hiervan is dat het effect van extra rijkdom op het welbevinden uiterst beperkt blijft, wanneer we eenmaal de grens van bestaanszekerheid hebben overschreden. Door economische theorieën over calculerende burgers en ons overdreven cynische mensbeeld vergeten we dat geluk naar je toekomt als je het weg, geeft.

De mensheid kent vele ondersoorten, waaronder dit soort zielige gevallen.

Een klein berichtje over altruïsme ... (de Volkskrant, 22-03-2008):
  Voor geluk lijkt geven beter dan ontvangen

Altruïsme Geld maakt wel degelijk gelukkig, mits het wordt besteed aan presentjes voor anderen of goede doelen. Dat blijkt uit proeven van de University of British Columbia en Harvard Business School. Ongeacht hun inkomen worden Amerikanen gelukkiger als ze hun geld uitgeven aan anderen dan als ze het zelf houden. Een cadeautje van vijf dollar is al genoeg voor geluksgevoel.

... gevolgd door een artikel in het psychologie katern (de Volkskrant, 05-04-2008, door Jorien de Lege ):
  De kick van goed doen

Soms komen mensen tot onzelfzuchtige daden die wij altruïsme noemen. Maar geen daad zo onbaatzuchtig of er zit een egoïstisch voordeel aan: van helpen word je vrolijk


...    Ontroerd? U zou niet de enige zijn. Het waarnemen van leed wekt een automatische emotionele reactie bij ons op, ondervond psycholoog Lidewij Niezink, die vorige week aan de Rijksuniversiteit Groningen op haar onderzoek promoveerde. Zij noemt dit empathie. De reactie kan daar stoppen, maar empathie kan ook uitgroeien tot een behoefte om te helpen. En dan komen mensen tot de onzelfzuchtige daden die wij altruïsme noemen. De actie van het Ouders Online Legioen is een schoolvoorbeeld : een groep onbekenden helpt uit eigen beweging een gezin dat ze in veel gevallen nog nooit in levenden lijve hebben ontmoet, met als enige beloning een bedankje.
    Hoe simpel altruïsme kan zijn, blijkt wel uit het feit dat binnen enkele dagen na het initiatief op het forum de dozen met levensmiddelen binnenstroomden.
    Toch stranden veel altruïstische initiatieven ergens tussen het opkomen van de gedachte en het uitspreken ervan. Er moet nog eten gekookt worden, er belt iemand of je wilt even die film afkijken, en voor je het weet ben je weken verder en kun je je niet meer herinneren wie je waarmee wilde bijstaan.
    Het is heel normaal dat je niet altijd klaarstaat om een ander te helpen, verzekeren wetenschappers. Volgens socioloog René Bekkers van de Universiteit Utrecht wordt vaak ten onrechte het ‘positieve’ altruïsme tegenover het ‘negatieve’ egoïsme geplaatst. ‘Het één functioneert niet zonder het ander. Als twee altruïsten op een terras zitten, wie mag dan de rekening betalen?’ Economen hanteren het welzijnsmodel: de beste uitkomst is als het totale welzijn het hoogst is. Dat betekent volgens Bekkers dat egoïsme duidelijk zijn functie heeft. ‘Als een egoïst en een altruïst een drankje drinken, kan de altruïst betalen en de egoïst ontvangen. Zo zijn ze allebei gelukkig.’
    Het verrichten van een goede daad is vanuit deze redenering niet voorbehouden aan de opofferingsgezinden onder ons. Geen daad zo onbaatzuchtig of er zit wel iets egoïstisch in. Dat is maar goed ook, want zelfs als je ervan uitgaat dat eigenbelang de belangrijkste drijfveer van de mens is, is het helpen van anderen nog opportuun. Ten eerste wordt een daad niet minder goed als er een egoïstisch motief achter zit. Ten tweede levert helpen een groot voordeel voor de hulpverlener op: je wordt er vrolijk van. De kick van het geven wordt de helper’s high genoemd. Het lijkt op het effect dat fanatieke sporters voelen na een geslaagde work-out: een gevoel van euforie, gevolgd door een periode met minder stress en meer energie.
    Goed doen is dus gezond. Maar wat definieert goed? Als het om helpen gaat, wordt al snel gedacht in termen van grote gebaren. Vrijwilligerswerk in Afrika, met daklozen werken of een flink bedrag storten voor slachtofferhulp. Het probleem met dit soort plannen is dat er in de praktijk vaak weinig van terechtkomt, het voordeel is dat dit voor de altruïstische dromer weinig verschil maakt. De Amerikaanse psycholoog Daniel Batson ontdekte dat alleen al praten over helpen zorgt voor een bevrediging van ons morele gevoel, waardoor het uitvoeren van de voornemens minder prangend wordt. Bovendien is een altruïstisch initiatief vaak gebaseerd op een impuls: je ziet het leed van een ander en je wilt onmiddellijk iets doen om het te verzachten. Het uitvoeren van een groot project kost veel voorbereiding, waardoor er te veel tijd komt te zitten tussen het zien van de hongerende kinderen op televisie en je plannen om ze ter plekke te gaan helpen. Het dagelijks leven gooit geregeld roet in het eten: ‘Als ik ooit de loterij win, gaat een flink deel ervan naar het goede doel, maar nu moet ik de telefoonrekening betalen.’ Of: ‘Ik zou graag vrijwilligerswerk doen, maar eerst even de kinderen door de puberteit loodsen.’
    Hapklaar altruïsme voor elke dag is een stuk haalbaarder, en voor het creëren van een filantropische roes doet de grootte van het gebaar er niet toe, ontdekten wetenschappers. Een keer kinderpostzegels kopen, je oma verrassen met haar lievelingsbloemen of wat extra aandacht besteden aan die verlegen nieuwe collega is al bijzonder effectief om je gelukkiger te voelen.
    Een recente studie van de Amerikaanse psycholoog Elizabeth Dunn toonde aan dat het doneren van een bedrag van 5 dollar (3 euro) al een significant positieve invloed kan hebben op je humeur. Uit haar studie kwam bovendien naar voren dat werknemers die een deel van hun jaarlijkse bonus spendeerden aan het goede doel gelukkiger waren dan hun collega’s die alles aan zichzelf uitgaven. Opvallend genoeg is dat niet wat de deelnemers aan het experiment dachten: zij voorspelden dat ze vooral gelukkig zou worden als ze het geld aan zichzelf zouden besteden. We zijn onbaatzuchtiger dan we zelf doorhebben, blijkt uit het experiment van Dunn.

Tussenstuk:
Wat is altruïsme
Niet al het hulpgedrag komt voort uit altruïsme, stelt psycholoog Lidewij Niezink. Sociaal gedrag kan volgens haar ook uit egoïsme voortkomen, zoals het wegnemen van schuldgevoelens of de emotionele stress die het leed van een ander bij je oproept, of omdat je denkt dat die ander jou dan ook zal helpen.
    Niets mis mee, zegt Niezink, maar geen altruïsme. Voor een waarlijk onbaatzuchtige daad is het belangrijk dat je je eigen emoties opzij zet en je inleeft in die van de ander. Waar komt het probleem vandaan en hoe kun jij het beste helpen?
    Soms kan de uitkomst van zo’n analyse ook zijn dat je beter niets kunt doen. Dat kan egoïstisch overkomen. De ware altruïst is echter niet bezorgd om zijn imago, maar om het resultaat.
    Overigens is het volgens Niezink belangrijk om zo veel mogelijk na te genieten van je hulpactie. Dat is goed voor je humeur, en dat vergroot de kans dat je nog eens iemand helpt.

In principe allemaal al oude kennis, die ondergesneeuwd is geraakt door de opkomst van het neoliberalisme sinds de jaren 1980.

"Altruïsme" is een begrip met ongeveer dezelfde status als "communisme". Dus het volgende artikel is ruim een decennium later (de Volkskrant, 12-02-2020, door Erna van Balen):
  Altruïstische dreumes deelt druif

Een Amerikaanse studie werpt nieuw licht op hoe diepgeworteld altruïstisch gedrag is bij de mens. Kinderen van rond de 19 maanden blijken geneigd te zijn om gevallen fruit terug te geven, zelfs als het etenstijd voor ze is.

Stel: je hebt honger en iemand laat per ongeluk een druif vallen. Wat doe je dan? Een dreumes geeft dat stukje fruit opvallend vaak terug, blijkt uit de studie, die werd gepubliceerd in Nature Scientific Reports.
    Altruïsme komt bij veel dieren voor: talloze vogels en zoogdieren delen voedsel met hun jongen. Mensapen als chimpansees delen hiernaast gebruiksvoorwerpen, die ze ook oprapen en teruggeven als een ander er een laat vallen. Maar voedsel delen met vreemden doen ze niet.
    De onderzoekers observeerden de reactie van 24 kinderen van rond de 19 maanden oud wanneer een volwassene die ze niet kenden 'per ongeluk' een vers stuk fruit (banaan, een blauwe bes of een druif) liet vallen. De onderzoeker kon zelf niet bij het fruit, het kind wel. Als de volwassene naar het fruit reikte, pakte ruim de helft van de kinderen het op en gaf het aan de volwassene terug. Als de volwassene met opzet een stukje fruit op een bordje gooide, en hij niet probeerde het fruit te pakken, pakte maar één van de kinderen het stuk fruit om het aan de volwassene te geven.
    De onderzoekers herhaalden het experiment rond de gebruikelijke etenstijd van de kinderen. Ruim eenderde van de kinderen gaf het fruit ook nu terug aan de volwassene als die het fruit 'per ongeluk' liet vallen en het probeerde op te rapen, terwijl geen van de kinderen dit deed als de volwassene het fruit duidelijk met opzet liet vallen. Ze aten het fruit vaker zelf op dan als ze geen honger hadden, wat volgens de onderzoekers aantoont dat ze wel degelijk doorhadden dat het gevallen object iets eetbaars was.
    Ten slotte bekeken de onderzoekers of het uitmaakt of een kind broertjes of zusjes heeft, en of het uit een cultuur komt die samenwerking en verbondenheid met de groep hoog in het vaandel heeft staan. Volgens de onderzoekers is dit het geval bij kinderen van Aziatische en Latijns-Amerikaanse afkomst. Inderdaad maakten deze zaken het waarschijnlijker dat de kinderen het fruit afstonden, maar de wetenschappers waarschuwen dat hun onderzoeksgroep klein was, wat de kans op statistische uitschieters vergroot.

Kijk, dat laatste is meerdere opzichten erg leuk: men onderzoekt wel Aziaten en Latijns-Amerikanen omdat ,men een beter resultaat verwacht. En voor de wetenschap is het dan uiterst waardevol om ook de andere kant te bekijken: groepen waarvan men een slechter resultaat verwacht.
    En waarom doet men dat niet?
    Simpel, hè ... Omdat iedereen weet welke groepen dat zijn: de ene soort semieten uit het Midden-Oosten, de andere soort semieten uit het Midden-Oosten, en de zwarten.
    Waarbij het bij laatste ook leuk is te onderzoeken of er een verschil is tussen de koloniaal geëxporteerde en de originele exemplaren.


Naar Egoïsme en altruïsme  , of site home  ·.

 

24 mrt.2008