Bronnen bij Psychologische praktijktips: behandelingen, vergelijking

Onder een aantal artikelen over de vergelijking van de diverse soorten psychologische therapie. Het eerste geeft een beschrijving van de aandachtspunten bij zo'n vergelijking (Psychologie Magazine, maart 2007, door Marte Kaan):
  Welke therapie werkt het best?

Met een spinnenfobie kun je in psychoanalyse. Maar dat is wel een omslachtige aanpak; als een cognitief therapeut je er in drie sessies vanaf helpt. Een overzicht van de beste behandeling voor negen psychische problemen.

Tussentitel: Elke vorm van aandacht helpt bij problemen. Maar niet elke therapie heeft even snel effect

Stel: u bent een promotie misgelopen, uw kind heeft problemen op school en tussen u en uw partner botert het al een tijdje niet. U voelt zich down, bent doodvermoeid en heeft al vijf weken achtereen uw sportafspraak afgezegd. Het is tijd om hulp te zoeken. Maar wat voor hulp? U kunt bij een psychoanalyticus op de divan gaan liggen en vrij associërend uw kinderjaren de revue laten passeren, op zoek naar onverwerkte emotionele conflicten die mogelijk ten grondslag liggen aan uw depressie. Of u kunt met een cognitief gedragstherapeut uw negatieve gedachten onder de loep nemen: is uw situatie werkelijk zo uitzichtloos, of zijn er genoeg positieve punten die u over het hoofd ziet?
    Waarschijnlijk zult u zich door beide therapieën beter voelen, omdat er eindelijk aandacht wordt geschonken aan uw problemen. ...
    Dat is heel mooi, maar u wilt natuurlijk weten welke therapie het beste werkt - het snelste een blijvend effect oplevert, dus. Gelukkig wordt dat de laatste decennia systematisch onderzocht. ...

En de winnaar is...
Sinds de jaren zeventig zijn er honderden gecontroleerde studies gedaan waarin de effecten van verschillende soorten psychologische behandelingen met elkaar zijn vergeleken. Die studies worden op verschillende manieren uitgevoerd. Soms geven onderzoekers twee groepen mensen met dezelfde stoornis een verschillende behandeling. De resultaten van twee behandelmethoden worden dan met elkaar vergeleken. Bij medisch onderzoek is het gebruikelijk om de resultaten van een bepaald medicijn te vergelijken met een groep die een placebo ontvangt. Zo probeert men de effecten van het medicijn te onderscheiden van de psychologische factoren die in werking treden wanneer iemand een medicijn krijgt. Ook bij onderzoek naar de effecten van therapie wordt soms een placebogroep gebruikt. Die groep krijgt dan een pseudo-behandeling: zogenaamd krijgen ze therapie, maar feitelijk worden er geen psychologische interventies uitgevoerd. Een derde mogelijkheid is een groep behandelde patiënten te vergelijken met een groep die op de wachtlijst staat voor een behandeling.
    Tot op heden zijn het vooral de gedragstherapeuten en cognitief therapeuten die als winnaars uit de bus komen: zij kunnen bewijzen dat hun technieken beter werken dan andere psychologische interventies. 'Maar cognitieve gedragstherapie is zeker niet altijd de aangewezen behandelmethode,' waarschuwt Wim Trijsburg, hoogleraar psychotherapie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Er zijn wel wat kanttekeningen te plaatsen bij dit soort vergelijkingen. Zo is cognitieve gedragstherapie makkelijker te onderzoeken dan bijvoorbeeld psychoanalyse. Cognitieve gedragstherapie is een kortdurende behandeling die volgens een vast protocol verloopt, waardoor het relatief makkelijk is om bij een grote groep proefpersonen het effect te onderzoeken. Psychoanalyse duurt jaren, en verloopt niet volgens een standaardprotocol. Die lange duur maakt onderzoek kostbaar, en doordat de behandeling niet gestandaardiseerd is, zijn de onderzoeksresultaten minder betrouwbaar. Bovendien vallen er veel mensen uit gedurende zo'n lang onderzoek. Tot slot kan de voorkeur van de onderzoekers een rol spelen in de uitkomst van therapieonderzoek. Daardoor kunnen bepaalde therapieën buiten de boot vallen: niet omdat ze niet werken, maar omdat ze minder vaak en minder goed zijn onderzocht.

Diagnose Behandel Combinaties
De gemiddelde cliënt zal daar niet wakker van liggen: die wil vooral zo snel en goed mogelijk geholpen worden. ... Daarom heeft het Trimbos Instituut richtlijnen ontwikkeld voor huisartsen, psychologen en psychiaters, die voorschrijven welke therapie het best werkt bij welke stoornis. Ze zijn samengevat in bovenstaand schema.
    De nieuwe regels moeten ervoor zorgen dat de kwaliteit van de zorg verbetert. ...

De juiste keuze
Hoe maakt u de juiste keuze? De meeste mensen komen via een doorverwijzing van de huisarts terecht bij een psycholoog of psychotherapeut. In overleg met de therapeut wordt vervolgens voor een bepaalde aanpak gekozen. Hoogleraar psychotherapie Wim Trijsburg: 'Het kan best zo zijn dat de richtlijnen straks voorschrijven dat cognitieve therapie de aangewezen behandeling is, maar dat u daar als cliënt niks voor voelt. Dan zal de therapeut samen met u de bezwaren onderzoeken en zonodig een alternatief aanbieden.'
    Helemaal waterdicht zijn de DBC's natuurlijk niet. 'Voor een fobie is gedragstherapie de aangewezen methode,' legt Lourens Henkelman van Trimbos uit. 'Iemand die niet in een lift durft, moet je daar juist mee laten oefenen: exposure. Maar wanneer blijkt dat onder die fobie persoonlijkheidsproblematiek speelt, dan kies je voor een andere methode.' Richtlijnen voor de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen zijn in de maak, maar het zal nog even duren voordat daarvoor ook evidence based behandelingen kunnen worden voorgesteld. ...

  CT GT CGT IPT EXP GTR EMDR
Depressie + + + +      
Paniekstoornis, met/zonder agorafobie (pleinvrees) +       +    
Gegeneraliseerde angststoornis (zorgelijk over de kleinste dingen) +   +        
Sociale angststoornis (extreme verlegenheid) +       +    
Fobie (bijvoorbeeld angst voor spinnen) +       +    
Posttraumatische stress-stoornis +       +   +
Dwangstoornis (dwangmatig gedrag) + +     +    
Hypochondrie [overdreven angst voor ziekte) +       +    
Relatieproblemen           +  

NB: Medicatie is hier buiten beschouwing gelaten

CT: Cognitieve therapie. Behandeling waarin de nadruk ligt op het veranderen van iemands gedachten ten aanzien van een probleem.
GT: Gedragstherapie. Behandeling gestoeld op de gedachte dat nieuw gedrag kan worden aangeleerd. .
CGT: Cognitieve gedragstherapie. Een combinatie van cognitieve therapie en gedragstherapie.
IPT: Interpersoonlijke psychotherapie. Behandeling gebaseerd op het idee dat psychische klachten ontstaan door een verstoring van persoonlijke relaties. Doel Is deze relaties te verbeteren.
EXP: Exposure. Onderdeel van gedragstherapie waarbij iemand wordt blootgesteld aan datgene waar hiJ bang voor is. opdat gewenning optreedt en daarmee afname van de angst GTR: Gedragstherapeutische relatietherapie. Relatietherapie gebaseerd op de principes van de gedragstherapie.
EMDR: Eye Movement Desensitization and Reprocessing. Therapie waarbij een trauma in gedachten wordt herbeleefd, terwijl de persoon een afleidende stimulus krijgt aangeboden: hij moet bijvoorbeeld een bewegend voorwerp met zijn ogen volgen.

Een voorbeeld voor een specifieke kwaal (Leids universiteitsblad Mare, 07-06-2007, door Arjen van Veelen):
  Stamgast bij de huisarts

Cognitieve gedragstherapie helpt goed tegen hypochondrie, stelt promovenda Anja Greeven. 'Niet meteen denken aan een tumor in je maag, maar eerst jezelf afvragen: heb ik iets verkeerds gegeten?'


...    Grofweg zijn er twee behandelingsmethoden: cognitieve gedragstherapie en, meer recent, pillen (antidepressiva). Onderzoek naar de effectiviteit van die behandelingen is vrij recent. Pas vanaf de jaren negentig zijn er studies gedaan naar het effect van cognitieve gedragstherapie therapie. Greevens gerandomiseerde studie naar het effect van medicatie is zelfs het eerste. 'Dat is relatieflaat.' Een reden voor die late belangstelling is dat hypochonders, anders dan de dwangneuroten, niet naar de psycholoog of psychiater gingen.
    Cognitieve gedragstherapie houdt in dat de hypochonder leert om nuchter om te gaan met een hartslag te veel of te weinig of een verdacht vlekje. Ook leert hij te stoppen met het controleren van zijn lichaam. Nuchterheid kan soms bereikt worden met simpele kansberekening. 'Ze denken bijvoorbeeld dat hun kans op een hartstilstand zeventig procent is', zegt Greeven. 'Je gaat samen met je patiënt rekenen en komt op een veel lager percentage. En dat helpt:
    De gedachte achter de behandeling met pillen is dat die bij dwangstoornissen, zoals eerder gezegd een vergelijkbare stoornis, erg goed bleek te helpen. Greeven vergeleek de twee behandelingen bij een groep hypochonders waarvan sommigen al meer dan tien jaar de stoornis hadden. Ze verdeelde de patiënten in drie groepen. De eerste kreeg de 'traditionele' cognitieve gedragstherapie. de tweede kreeg de SSRI Paroxetine (een antidepressivum); de derde een placebo. Ze onderzocht of ze op korte termijn verbetering vertoonden en ook wat de effecten waren na vijf jaar.
    Beide methoden blijken te werken, maar cognitieve gedragstherapie 'wint' het van de pillen. Na gedragstherapie herstelt een groter percentage. 'En tot mijn verbazing helpt de therapie ook bij depressieve hypochonders. Die knappen meer op.' Een verklaring zou kunnen zijn dat gedragstherapie patiënten het zelfvertrouwen geeft dat ze iets bereikt hebben, terwijl ze bij pillen geneigd zijn de verbetering niet aan zichzelf toe te schrijven, maar op het conto van de medicijnen te schuiven. Therapie zou op de lange termijn kosteneffectief kunnen zijn. ...

Uit een wat langere versie van ditzelfde verhaal  komt de onderstaande illustratie van de aanpak van de twee methodes  :

Zeer goed getroffen is het proces van de cognitieve therapie: het ontwart onproductieve denkcirkels in de hersenen. Misschien doet medicatie datzelfde, met dit verschil dat cognitieve therapie over één onderwerp per keer gaat, en medicatie meestal veel meer denkprocessen beïnvloedt dan hetgeen dat het probleem veroorzaakt. Bij meer algemene problemen kan medicatie dus weer in het voordeel zijn.


Naar Psychologische praktijktips  , site home  ·.

8 jun.2007