Bronnen bij Psychologische praktijktips: de dood

Onderstaand een bron waarin de meeste normale dingen die men over de dood kan zeggen wel te vinden zijn. Het hele verhaal is geproduceerd, ter illustratie van de waarheid dat aan goed omgaan met het leven en goed omgaan met de dood één en dezelfde houding ten grondslag ligt (de Volkskrant, 06-08-2007, door Map Oberndorff):
  ‘De dood zit me niet meer op de hielen’

Eén gebeurtenis kan een leven een ingrijpende wending geven. In deze serie vertellen mensen over het keerpunt in hun bestaan. Aflevering 5: Kees Maas (35), die moet leven met een dodelijke hersentumor.


Tussentitel: ‘Het idee dat mijn dochter zich mij niet zou kunnen herinneren, vind ik vreselijk. Ze wordt binnenkort vier. Als ik nog wat blijf leven, weet ze later misschien nog wie ik was’

‘Een half jaar geleden zou ik mijn gynaecologieopleiding hebben afgerond. ...
    ‘Het was een vreemd gevoel om in de EHBO-ruimte van het ziekenhuis te zitten. Ik onderzocht daar vaak patiënten, nu zat ik er zelf als patiënt. De neuroloog constateerde een verhoogde druk in mijn hoofd en maakte een scan. Ik maakte me nog steeds geen zorgen, duizeligheid en misselijkheid kunnen zoveel oorzaken hebben. Bovendien word je als collega-arts extra goed onderzocht. Maar nadat hij de scan had gezien, zei de neuroloog: ‘Ik draai er niet omheen, je hebt een hersentumor.’ Het deed me niet eens zoveel, ik wilde alleen maar van die verschrikkelijke misselijkheid af.
    ‘... Aan de gezichten van collega’s die me opzochten, zag ik dat ze erg waren aangedaan. Zij wisten op dat moment meer over mijn toestand dan ik. De hersentumor was niet te opereren. Toen ik dat hoorde, begreep ik dat het ernstig was. Aan het voeteneind van mijn bed hing een scheurkalender, het was 21 december. Ik weet niet waarom, maar ik heb het blaadje afgescheurd en meegenomen.
    ‘De kerstdagen waren zwaar, er was nog grote onzekerheid over mijn prognose. Veel mensen hebben me gebeld, één gesprek herinner ik me goed. Een vriend zei: ‘Kees, je gaat nu toch niet uit mijn leven wegvallen.’ Hij was de enige die zo direct was. Ik heb gelachen. Ondanks mijn ernstige ziektebeeld was ik ervan overtuigd dat met bestraling en chemotherapie nog veel mogelijk was.
    ‘Met mijn vrouw, ouders en schoonvader ging ik naar het ziekenhuis voor de uitslag. De neuroloog vertelde me dat de prognose slecht was. Met bestraling zou mijn leven iets kunnen worden verlengd, maar ik zou niet genezen. Uit mijn ooghoeken zag ik mijn ouders en vrouw in elkaar krimpen. Ik wist dat een arts niets mag zeggen over overlevingskansen, toch heb ik daarnaar gevraagd. Ze zei: ‘Ik heb in uw situatie nooit iemand langer zien leven dan een jaar.’ Pas toen stortte mijn wereld in elkaar. Mijn dochter zou zonder vader opgroeien. Mijn vrouw zou zonder mij verder moeten. Mijn ouders zouden hun enige kind verliezen.
    ‘Als een idioot ben ik gaan bellen voor second opinions. Alle artsen zeiden dat een operatie onmogelijk was. Een paar dagen later vertelde ik een hoogleraar neurochirurgie in Leiden de uitspraak van de neuroloog. Hij zei: ‘Iedere kliniek in Nederland die mensen behandelt met een tumor als die van u, heeft om wonderbaarlijke redenen wel een patiënt die nog vijftien jaar leeft. Dit had nooit gezegd mogen worden. Wel kan uw tumor leiden tot veranderingen in uw karakter en kan het ineens heel snel gaan. Dus als u zaken moet regelen, met de bank, met uw familie of met God, moet u dat nu doen.’ Wat nog meer indruk op me maakte, waren zijn woorden ‘Ieder leven is eindig, alleen uw einde is in zicht. Maar wanneer het komt, weet niemand.’ Als ik nog praktiserend arts zou zijn geweest, zou ik deze zinnen vaak gebruiken. Dankzij hem had ik niet meer het gevoel dat het mijn laatste oud en nieuw zou worden.
    ‘Ik wist dat er een nieuwe vorm van chemotherapie was, die in Nederland werd toegepast. Uit onderzoek bleek dat 25 procent van de patiënten met deze therapie na twee jaar nog leefde. Zo kwam ik bij de Daniel de Hoed-kliniek in Rotterdam terecht.
    ‘Het idee dat mijn dochter Trude, die pas 1 jaar was, mij zich niet zou kunnen herinneren vond ik afschuwelijk. Met een koortsachtige concentratie schreef ik op wie ik was en hoe ik in elkaar zat. Uit mijn boekenkast heb ik voor haar komende verjaardagen boeken gepakt en in een grote kist gedaan. In ieder boek heb ik geschreven waarom het belangrijk voor me was. Daar zit ook De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch bij. Ik heb dat boek ooit van mijn oma gekregen. Zij had een toespeling op de titel erin geschreven: ‘Wacht hier nog maar even mee, jongen.’ Bizar.
    ‘Als een bezetene probeerde ik het maximale uit het leven te halen. Ik sliep vier uur per nacht, leefde in een versnelling en gaf veel geld uit. De medicijnen die zwelling van de tumor moesten voorkomen, maakten mijn tempo nog hoger. De dood zat me op de hielen. Op een dag zat mijn vrouw huilend op de bank. Ze zei dat ze geen contact meer met me kreeg.
    ‘Voor mijn manische gedrag kreeg ik antipsychoticum voorgeschreven. Ik werd rustiger, maar voelde me depressief. Alsof ik in een trein zat en een helling afreed naar een groot zwart gat. De trein reed steeds harder en ik wist niet waar de remmen zaten. Ook zag ik steeds hetzelfde beeld voor me, waarbij ik met mijn vrouw en dochter door een landschap liep. Op een bepaald punt moest ik blijven staan. Zij liepen door.
    ‘Langzaam leerde ik in stapjes te leven, steeds naar nieuwe momenten toe: midzomernacht met vrienden in Zweden, de verjaardag van mijn dochter. Ik droeg de dood met me mee, maar hij zat me niet meer op de hielen. Precies een jaar na mijn operatie ben ik naar dezelfde ziekenhuiskamer gelopen. Opnieuw heb ik het blaadje met 21 december van de scheurkalender getrokken. Ik ging mijn tweede jaar in.
    ‘Als arts kan ik niet meer werken. Ik voel me goed, maar mijn concentratievermogen is minder en ik heb veel rust nodig. Maar ik wil wel blijven werken. Kort voor mijn ziekte was ik gepromoveerd in zenuwonderzoek bij kanker in het bekkengebied. Nu ben ik weer wetenschapper. Ik doe onderzoek naar de mogelijkheid om tijdens operaties bij patiënten met endeldarm- en baarmoederhalskanker zenuwen te sparen.   ...
    ‘Een maand geleden stond ík voor het duivelse dilemma. Mijn tumor bleek te zijn gegroeid. Het was een grote klap. Een tijdlang had ik me weer onsterfelijk gevoeld. Ik moest kiezen tussen een nieuwe behandeling van chemotherapie met veel bijwerkingen en een korter leven met meer kwaliteit. Ik ben voor kwaliteit gegaan.
    ‘Mijn ziekte heeft mijn vrouw en mij meer naar elkaar toe gebracht. Een liedje van Youp van ’t Hek gaat over dat je moet leven alsof het vijf voor twaalf is. Ik ben nu heel scherp in waar ik mijn tijd en energie in steek. Dat heeft mijn leven een stuk leuker gemaakt. De enige manier waarop ik me emotioneel staande kan houden, is door me te blijven realiseren dat ik met mijn vrouw en kind veel intensiever geniet van het leven dan voor mijn ziekte. Ik heb nu meer tijd voor mijn kind. Het contact met mijn vrouw is intiemer.
    ‘Alles wat ik wilde doen, heb ik gedaan. Dat geeft rust. Maar ik blijf vechten. Voor mijn gezin wil ik zo lang mogelijk leven. Als ik nog even blijf, weet mijn dochter later misschien nog wie ik was. Over een half jaar is ze vier. Ik denk dat ze zich mij wel herinnert.
    ‘Bang voor de dood ben ik niet. Als ik dood ben, heb ík nergens last van. Waar ik bang voor ben, is het verdriet. Hoe mijn dochter, vrouw en ouders reageren als het slechter met me gaat. Ik zou alles voor ze willen doen om te zorgen dat het goed met ze gaat in de toekomst. Maar dat moet ik loslaten. Ik kan niet over mijn graf heen regeren. Wel hoop ik dat ik de tijd krijg om afscheid te nemen. Dat ik niet in één keer omval.
    ‘Ik heb er tweeënhalf jaar bij gekregen. Daarvan heb ik genoten. Mijn zintuigen zijn open gaan staan en sterker afgesteld. Alle ruis uit mijn leven is weg. Mijn leven is oneindig veel waardevoller geworden.’



Naar Psychologische praktijktips  , site home  ·.

18 aug.2007