Bronnen bij Psychologische krachten: uiterlijk

Uit: Leonid Solowjow, Avonturen in Bochara (pags 167-169)  ; in het volgende citaat verkeert schelm Hodzja Nasreddin vermomd als de geleerde Hoessein Goeslia aan het hof van de Emir van Bochara:
  "Wij betuigen de wijze Hoessein Goeslia onze gunst en welwillendheid", sprak de Emir, "en wij benoemen hem tot Alleropperste Raadsheer van ons Koninkrijk, want zijn geleerdheid en verstand, evenals zijn grote overgave aan de zaak van ons welbevinden zijn een waardig voorbeeld voor elkeen." De Koninklijke Kroniekschrijver wiens plicht het was alle woorden en daden van de Emir in prijzende woorden te boek te stellen, opdat zijn grootheid in de komende eeuwen niet zou ondergaan (een mogelijkheid, waarover de Emir zich bijzonder ongerust maakte) kraste met zijn ganzeveer over de bladzijden van zijn foliant.
"Over u echter," vervolgde de Emir, zich tot de hovelingen wendend, "spreken wij onze ontevredenheid uit, want na alle onaangenaamheden die Hodzja Nasreddin ons heeft veroorzaakt, werd uw vorst nog door de dood bedreigd en jullie hebben je daar niet eens voor achter je oor gekrabd! Zie ze aan, Hoessein Goeslia, kijk, eens naar dat stel stommerds met hun snuiten als ezelskoppen! In trouwe, nooit nog heeft een vorst zulk een troep onbetrouwbare vizieren tot raadgevers gehad." "De zeer doorluchtige Emir heeft volkomen gelijk," zei Hodzja Nasreddin, terwijl hij zijn blik over de met stomheid geslagen hovelingen liet glijden en scheen uit te zoeken wie hij de eerste slag zou toedienen. "De gezichten dezer mannen zijn, naar ik zie, niet met de tekenen der wijsheid gegroefd." "Zie je wel, zie je wel!" riep de Emir verheugd. "Dat is het precies! Niet met de tekenen der wijsheid gegroefd! Horen jullie het, stommelingen?" "Ik zou zelfs verder willen gaan en zeggen," vervolgde Hodzja Nasreddin, "dat ik hier ook geen gezichten zie, die de stempel van vroomheid en eerlijkheid dragen." "Dieventuig!" zei de Emir uit de grond van zijn hart. "Allemaal dieven, zonder uitzondering. Geloof me, Hoessein Goeslia, ze begappen Ons dag en nacht! Wij zijn gedwongen, in hoogsteigen persoon iedere kleinigheid in het paleis na te gaan en bij iedere controle missen Wij iets. Vanmorgen vroeg nog hebben Wij in de tuin onze gordel vergeten en een half uur later was hij al verdwenen!. . . .
Er heeft er een kans gezien. . .. gij begrijpt me wel, Hoessein Goeslia!. . . ." Bij deze woorden sloeg de raadsheer met de scheve nek wel bijzonder devoot en zedig zijn ogen neer. Op een ander ogenblik zou deze beweging onbemerkt gebleven zijn, maar vandaag waren al Hodzja Nasreddins zintuigen gescherpt: hij zag alles en vermoedde dadelijk de waarheid achter alles wat hij zag.
Zelfverzekerd trad hij op de raadsheer toe, stak zijn hand in de plooien van diens gewaad en trok de rijk geborduurde zijden gordel er uit te voorschijn.
"Is het soms deze gordel, welks verlies de grote Emir betreurt?" De hovelingen werden door schrik en afgrijzen bevangen. De nieuwe Raadsheer bleek inderdaad een gevaarlijk tegenstander te zijn en de eerste die zich tegen hem had durven keren, was reeds door hem vernietigd en lag als stof onder zijn voet. En veler Raadsheren, Dichters, hoogwaardigheids-bekleders en Vizieren hart beefde." "Bij Allah, het is dezelfde gordel!" riep de Emir uit. "Waarlijk, Hoessein Goeslia, gij zijt een onvergelijkelijk geleerde! Aha!" zo wendde hij zich triomfantelijk tot de hovelingen en op zijn gelaat lag een uitdrukking van de oprechtste en levendigste vreugde. "Eindelijk zijn jullie gesnapt! Van nu af aan kunnen jullie Ons zelfs geen speld meer afhandig maken! Lang genoeg hebben wij jullie dieverijen geduld! En de verachtelijke dief die Ons Onze gordel heeft ontfutseld, zullen één voor één alle hoofd-, baard- en andere haren worden uitgetrokken, waarna hij honderd stokslagen op zijn voetzolen krijgt om dan naakt en met zijn gezicht naar de staart gekeerd op een ezel door de stad te worden gereden, terwijl op alle hoeken en pleinen zal worden omgeroepen, dat hij een dief isl" Op een teken van Arslan Bek wierpen de beulen zich op de Raadsheer en sleepten hem naar de deur. Even over de drempel togen zij als bezetenen aan het werk en twee minuten later stieten de beulsknechten de Raadsheer de zaal weer in, naakt, van zijn laatste haar beroofd, tot stervens toe beschaamd. Plots werd het een ieder duidelijk, dat tot nu toe slechts zijn baard en zijn reusachtige tulband de armelijkheid van zijn geest en de in zijn gelaatstrekken gegrifte merktekenen der zonde aan het oog hadden onttrokken en dat een mens met zulk een boeventronie niets anders kon zijn dan een aartsschelm en een dief.

Een volkomen natuurlijke referentie aan het belang van het uiterlijk. Waarvoor een oneindig aantal andere voorbeelden bestaat in de literatuur.


Naar Psychologische praktijktips  , Psychologische krachten  , of site home  .

28 aug.2006