Regeringsverklaring naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh

5 nov.2004
 

De regering constateert dat de Nederlandse bevolking gedurende tientallen jaren open en tolerant is geweest ten opzichte van de allochtone bevolking die in die jaren sterk gegroeid is. Ook toen tweede en latere generatie allochtonen betrokken raakten in eerst zeldzame en later veelvuldigere incidenten waarin zij overlast veroorzaakten voor de autochtone bevolking, is door goedwillende groepen de signalen van dit toenemende aantal incidenten buiten de openbaarheid en het beleid gehouden, in het vertrouwen dat het voorbijgaande verschijnselen waren, en dat door het verstrijken der tijd en de daarmee hopelijk gepaard integratie van allochtonen de incidenten vanzelf zou doen verminderen.

Deze aanvankelijke hoop is onjuist gebleken. De persoon aan wie het uiteindelijk toeviel om de ban van onderdrukking van de signalen van het mislukken van de stille integratie te doorbreken, Pim Fortuyn, is slachtoffer geworden van zijn openheid. Zijn moord valt voor een groot deel toe te schrijven op de ultieme pogingen van zij die hoopten op de weg van stille integratie om de openlijke aanpak van de incidenten in een kwaad daglicht te stellen. Door de moord werd de ban definitief doorbroken, en sinds die tijd is nog meer duidelijk geworden dat de hoeveelheid incidenten waarbij allochtonen betrokken zijn zodanig is geworden, dat niet langer van incidenten, maar van een trend kan worden gesproken. Niet duidelijker blijkt die trend uit het feit dat het in vrijwel alle gevallen het lastig vallen door allochtonen van autochtonen betreft, incidenten waarbij allochtone jeugd allochtone ouderen lastig vallen zijn vrijwel niet bekend. In deze incidenten steekt dus een trend die, ware zij de andere kant op gericht, als racistisch zou worden gekenmerkt.

De discussie over deze verschijnselen sinds de ban is opgeheven, heeft helaas een grote felheid aangenomen. Dat was een onvermijdelijk gevolg van het feit dat de gevoelens en meningen die nu geuit werden jarenlang waren onderdrukt door degenen die het goed meenden met de allochtonen. Natuurlijk is de plotselinge overgang van toon in het Nederlandse publieke debat de allochtone gemeenschap hard gevallen, maar zij moet daarbij bedenken dat ze tientallen jaren de tijd hebben gekregen de problemen in eigen kring op te lossen, en daartoe niet in staat zijn gebleken. De klacht over de harde discussie nu moeten zij niet richten aan degenen die daaraan meedoen, maar aan hen die zo lang de discussie hebben onderdrukt, en het feit dat de trend van incidenten met allochtonen tot op de huidige dag voortduurt. Het actief verjagen van een blank echtpaar uit een gemengde buurt is op zich een incident uit de actualiteit van deze dagen, maar daarbij moet aangetekend worden dat het breekpunt in een continue reeks van gebeurtenissen altijd een punt een enkel incident is, volgens de zegswijze van de druppel die de emmer doet overlopen.

De regering moet constateren dat de fase van openheid over de problemen die autochtonen hebben met het gedrag van allochtonen niet tot meer begrip bij de allochtonen heeft geleid. Het dragen van hoofddoeken, djellaba's en soortgelijke, Nederlandse cultuur vreemde, uitingen is alleen maar toegenomen, staande voor een afnemende integratie, en daarmee gepaard gaande gevolgen van sociale achterstand, en een extra beroep op de Nederlandse sociale zekerheid. Deze uiterlijke verschijningsvormen worden ondersteund op een beroep op godsdienst, de islam. In de discussie tussen allochtonen en autochtonen hebben deze uiterlijke verschijnselen, de incidenten, en de wens om het geheel een naam te geven er toe geleid dat dit geheel bij elkaar geveegd onder de noemer "islam". Hoewel formeel een punt dat bediscussieerd kan worden, moet geconstateerd worden dat in de discussies de allochtonen uiteindelijk toch ook zelf het beroep doen op hun islamitische achtergrond doen, ten einde hun gebrek aan integratie te verklaren.

De regering moet dus met leedwezen constateren dat de islam zelf een belangrijk deel van de discussie tussen autochtonen en allochtonen is geworden. Dit leedwezen is veroorzaakt door het besef dat godsdienstige kwesties per definitie uiterst gevoelig liggen. Deze gevoeligheid is nu met de moord op Theo van Gogh voor het volle daglicht gekomen. Tevens is het ultieme teken van het verschil in culturen: in de autochtone cultuur is ingebouwd dat woorden een totaal andere waarde hebben dan daden, terwijl uit de allochtone reacties op de moord overduidelijk is gebleken dat de allochtone cultuur daar anders over denkt.

De facto is de regering daarmee gesteld voor een keuze tussen vrije meningsuiting zoals de autochtone Nederlandse bevolking die volkomen eigen heeft gemaakt, en de cultuur waarin de waarde van de godsdienst hoger wordt gesteld dan het leven. In deze keuze van fundamentele waarden, stelt de regering de waarde van het leven hoger dan de waarde van woorden, en gaat maatregelen nemen die het risico dat de strijd tussen vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om zich moorddadig gekrenkt te voelen tot daadwerkelijk moord leidt te verminderen. Daarbij tekent de regering aan dat door de associatie die degenen die de moorddadigheden plegen leggen met de islam, de uiterlijke kenmerken van de islam indirect bedreigend zijn voor autochtonen, aangezien autochtonen voor het overgrote deel niet geloven in de islam, en staan voor degenen die islam beledigen. De autochtonen mogen zich dus bedreigd voelen door de uiterlijke tekenen van de islam.

Het soort maatregelen dat de regering gaat nemen is tweeledig: die ter bestrijding van het directe gevaar, en die om de oorzaak ervan, het zich buiten de Nederlandse maatschappij stellen, terug te dringen.

De bestrijding van de directe bedreiging heeft de meeste urgentie, daar iedere nieuwe geweldsdaad het risico van een grootschalige uitbarsting met zich mee brengt. De regering zal zo spoedig mogelijk wetgeving indienen waarin het lastig vallen door allochtonen van autochtonen kan worden gekenmerkt als racisme. Bij veroordeling wordt daarbij de mogelijkheid geboden de betreffende persoon het Nederlanderschap te ontnemen, en alle daarbij horende mogelijkheden om beroep te doen op de Nederlandse staat. Indien de persoon de dubbele nationaliteit heeft, kan tot uitzetting van de betreffende persoon worden overgegaan. Indien de persoon jonger is dan vierentwintig jaar, kunnen, afhankelijk van de ernst van het gepleegde delict, ook de ouders van deze persoon onder deze maatregelen vallen.

Wat betreft het terugdringen van de oorzaken van de vervreemding op langere termijn zal de regering, verspreid over de komende jaren, een aantal maatregelen nemen om deze uit de hand gegroeide probleem weer onder controle te krijgen. Deze maatregelen houden als eerste in dat alle maatregelen ter actieve ondersteuning van de islam, of onder dat toevoegsel bekend, zal worden afgebouwd en uiteindelijk gestopt. Voorbeelden hiervan zijn het verschaffen van gelden aan door islam geïnspireerd onderwijs, het beschikking stellen van openbare ruimte aan moskeeën, en dergelijke.

Ten tweede zal van iedereen die een functie in dienst van de overheid of een door de overheid geheel of gedeeltelijk gefinancierde instelling geëist worden dat hij of zij zich onthoudt van iedere godsdienstige uiting of uiting die redelijkerwijs als zodanig uitgelegd kan worden.

Daarnaast zal van iedereen die niet de Nederlandse nationaliteit heeft, of gedeelde nationaliteit, gevraagd worden een eed af te leggen waarin hij of zij zweert de Nederlandse grondwet te stellen boven ieder heilig boek, met name noemend koran en bijbel. Eenzelfde eed zal gevraagd worden van een ieder die in contact komt met justitie, en een beroep doet op Nederlandse sociale voorzieningen. Tegen degenen die hieraan niet willen voldoen zal een proces tot ontneming van het Nederlanderschap, de verblijfsvergunning en alle bijbehorende beroep op de Nederlandse staat gestart worden.

De regering is zich ten volle bewust van de hardheid van de door haar voorgestelde maatregelen. Zij is desondanks tot deze maatregelen gekomen, omdat decennialange ervaring met de zachte hand niet alleen niet tot een oplossing heeft geleid, maar de zaak ernstiger lijkt te hebben gemaakt. Het is aan de allochtone of moslimgemeenschap om aan te tonen dat deze maatregelen in de toekomst niet langer nodig zijn. Zij kan dit onder andere doen door degenen die daden tegen de autochtone bevolking en haar cultuur propageren en voorbereiden aan te geven aan justitie, daar waar zij tot nu toe deze zaken onder zich heeft gehouden.


Naar Allochtonendebat oktober 2005  , Hiërarchie allochtonen  , Alternatieven home , of site home .