|
Afkomstig uit |
| |
|
HN nr. 5/2000 | |
|
De maakbare mens Een
eeuw debatteren over erfelijkheid in Nederland
ESSAY |
| Door: Bas
Broekhuizen en Arjen Fortuin
Erfelijkheid is
terug in het maatschappelijk debat. En hoe: alles is terug te
voeren op de genen. Zelfs de werkloosheid van allochtone
mannen. Ook een eeuw geleden was men ervan overtuigd dat elk
verschijnsel biologisch te verklaren is. Net als toen hebben
weinig uitspraken een wetenschappelijk fundament. Net als toen
is het voor de leek lastig de werkelijke stand van zaken in
het genetisch onderzoek op waarde te schatten.
Het is
alweer enkele maanden geleden dat Dolph Kohnstamm zijn
opzienbarende toespraak hield over ‘het dogma van de
gelijkheid'. In het naar zijn grootvader vernoemde Kohnstamm
Instituut in Amsterdam vroeg de emeritus hoogleraar
psychologie zich openlijk af of de achterstand van allochtone
leerlingen misschien biologisch bepaald is. ‘Privé roepen we
wel dat die groep dommer is' kopte de Volkskrant. ‘Presteren
zit de westerse mens in de genen' tekende de interviewer op.
Het werklustgen was geboren. Erfelijkheid deed zijn intrede in
het debat over het multiculturele drama. Erfelijkheid en
genetica, de wetenschap die haar onderzoekt, steken de laatste
tijd in meer kolommen van krant en tijdschrift de kop op.
Duitsland debatteert met filosoof Peter Sloterdijk, die
speculeerde over verbetering van de menselijke soort door
genetische manipulatie, Frankrijk werd geschokt door de roman
Elementaire deeltjes, waarin een nieuwe gelukkige wereld van
genetisch geperfectioneerde mensen in het vooruitzicht werd
gesteld. Sinds Charles Darwin hebben erfelijkheid en
afstamming een onweerstaanbare aantrekkingskracht op
maatschappelijke denkers. Er is de laatste decennia veel
bereikt in de genetica. Maar nog lang niet alle geheimen van
de erfelijkheid zijn ontsloten. Is het verstandig
maatschappelijk verregaande conclusies te verbinden aan een
wetenschap die nog in de kinderschoenen staat? De afgelopen
eeuw leidde de erfenis van Darwin tot veel ellende. Dreigt er
opnieuw een vulgarisering van onschuldig onderzoek?
Almacht van de wetenschap De vader van de
evolutietheorie werd in 1882 met alle honneurs begraven in de
Westminster Abbey. Een eer die slechts een enkele
wetenschapper te beurt valt. Darwin was dan ook meer dan een
natuurvorser, hij was een held van de wetenschap. Iedereen
kende de ontdekker van de evolutietheorie. Hij had
hoogstpersoonlijk een einde gemaakt aan het beeld van de
goddelijke schepping. En al was Darwin zelf uiterst
voorzichtig in het toepassen van zijn theorie op de mens, hij
stond te boek als de man die bewezen had dat de mens van de
aap afstamde. Daarmee was de deur geopend naar biologische
verklaringen voor menselijk gedrag. Het sciëntisme, het geloof
in de almacht van de wetenschap, kreeg een grote stimulans.
Het negentiende-eeuwse wereldbeeld raakte in hoge mate
gebiologiseerd. Al snel na de publicatie van Het ontstaan
der soorten (1859) werd Darwins theorie ook in Nederland
populair, maar de wetenschappelijke nuances gingen verloren.
En al betekende het negentiende-eeuwse sciëntisme een directe
aanval op het christelijke scheppingsverhaal, verzet van de
dominees bleef uit, zolang de biologische nieuwlichterij het
volk er niet toe aanzette de kerkbanken te verlaten. Het werk
van Darwin werd ook nooit op de katholieke index geplaatst.
Het was duidelijk dat er iets als erfelijkheid bestond, en
eigenlijk zag niemand er iets kwaads in preciezer uit te
zoeken hoe erfelijkheid werkte. Als de christelijke elite
zich al uitsprak, verzette zij zich niet tegen de
biologisering in het algemeen, maar richtte zij zich op
onderdelen. Zo vroeg zij naar een bewijs voor de bewering dat
de mens afstamt van de aap. Aanhangers van Darwin waren hard
op zoek naar de missing link, maar konden die niet vinden.
Uiteindelijk stelden zij zelfs voor de ontbrekende schakel
zelf te maken door apenwijfjes te kruisen met negermannen. De
neger werd geacht evolutionair het dichtst bij de aap te
staan. Protest tegen dergelijke racistische constateringen
bleef uit om de eenvoudige reden dat een eeuw geleden vrijwel
iederéén een racist was. Ook al was het in deze tijd bon ton
de gelijkheid van alle wereldburgers te benadrukken,
tegelijkertijd probeerde men verbeten de verschillen vast te
stellen. En het belangrijkste verschil was dat tussen de
rassen. Zo schreef de Nederlandse erfelijkheidsdeskundige Anna
Cornelis Hagedoorn in haar proefschrift: ‘De uitspraak dat
alle menschen gelijk zijn, wordt nog steeds hier en daar
gehoord, al is eigenlijk niemand van die gelijkheid overtuigd,
behalve misschien een enkele zendeling.'. Niet zozeer de
natuurwetenschappelijke implicaties van Darwins theorie
brachten de pennen in beweging, als wel de toepassing ervan op
de maatschappij, het sociaal-darwinisme. Politieke denkers van
de meest uiteenlopende signatuur probeerden natuurlijke
selectie en survival of the fittest in hun maatschappijvisie
in te passen. Op het sociale vlak hoopte men dat Darwins
theorie een eind zou maken aan een debat dat al vanaf de
Verlichting gevoerd werd: wat maakt een mens tot wat hij is,
afkomst of opvoeding, nature of nurture? Juist in die
kwestie kon Darwins theorie geen uitkomst bieden. De motor van
de evolutie bestaat uit kleine veranderingen in de natuurlijke
soorten. Maar waardoor deze variaties ontstaan en hoe zij
worden doorgegeven aan volgende generaties, daarvoor had
Darwin geen verklaring. Aan de erfenis van Darwin ontbrak een
erfelijkheidstheorie. Het debat tussen nature en nurture
werd verlegd. Konden soortveranderingen het gevolg zijn van
externe factoren? Eind negentiende eeuw gaf Auguste Weismann
het antwoord. Deze Duitse bioloog knipte van generaties muizen
de staart af. Toch werd iedere nieuwe muis geboren met staart.
Hij concludeerde dat de omgeving geen invloed had op
erfelijkheid, omdat ‘verworven eigenschappen' (als
staartloosheid) niet werden doorgegeven. Alle eigenschappen
waren dus erfelijk en moesten fysiek gelokaliseerd worden in
het zogenaamde ‘kiemplasma', concludeerde Weismann ongeveer
dertig jaar na zijn muizenonderzoek. Zijn kiemplasma noemen we
nu DNA.
De goede genen Door Weismanns
bevindingen ontstond een nieuw soort ‘hard darwinisme', de
eugenetica. Deze wetenschap van de ‘goede genen' legde zich
erop toe het ‘algemeen gemiddelde' binnen een beschaving op te
schroeven. In zijn meest kwaadaardige vorm leidde dit tot
sterilisatie van geestelijk gehandicapten en andere
‘minusvarianten'. In de jaren twintig van de vorige eeuw kende
meer dan de helft van de staten in de VS sterilisatiewetten;
onder anderen geestelijk gehandicapten mochten of moesten
zelfs gesteriliseerd worden. Ook de overheden van sommige
Europese landen waren groot voorstander van biologische
volksverheffing. Zo zijn in Zweden nog tot midden jaren
zeventig dwangsterilisaties uitgevoerd, op allerlei soorten
‘minusvarianten', zoals criminelen, psychopaten en geestelijk
gehandicapten. Nederland heeft nooit een sterilisatiewet
gekend, al werd een staatsinstelling voor biologisch-genetisch
onderzoek wel bepleit, bijvoorbeeld door de eugenetica
Marianne van Herwerden in 1926. Naast het uitschakelen van
minusvarianten was ook het bijeenbrengen van plusvarianten een
geëigend eugenetisch middel om tot een sterker nageslacht te
komen. Deze methode werd in Nederland toegepast bij het
bevolken van de Wieringermeer. In 1936 was deze eerste polder
in de voormalige Zuiderzee rijp voor kolonisatie. De Directie
Wieringermeer moest ervoor zorgen dat de nieuwe boeren gezonde
Hollandse jongens waren en zeker niet het type lapzwans dat in
de jaren dertig zo massaal in de werkloosheid was beland.
In vragenlijsten moesten de aspirant-Wieringermeerders
uitgebreid verslag doen van alle mogelijke aandoeningen die in
de familie voorkwamen. Een ronde verder kregen zij thuis
bezoek van een landbouwhuishoudkundige, die onder meer lette
op de kwaliteiten van de huisvrouw, ‘haar zuinigheid, netheid,
enz'. De volgende stap in de ballotage was het schedel meten
door de antropoloog (en latere NSB'er) Tjeerd Piebinga. In
september 1941 zat het werk van de Directie erop. Tegen die
tijd was de eugenetica in Nederland op Duitse leest
geschoeid.
Indrukwekkend hoogtepunt Een
tweede invulling van Darwins erfenis was de rassenleer. De
vraag ‘wat is erfelijkheid?' verschoof naar ‘wat is een ras?'
Tegenwoordig erkennen wetenschappers dat rassen niet objectief
te definiëren zijn. Ze houden het liever bij soorten.
Organismen behoren tot dezelfde soort als zij in staat zijn
samen vruchtbare nakomelingen voort te brengen. In die zin is
er slechts één menselijke soort. Honderd jaar geleden had men
dat inzicht ook. Toch probeerde men met grote hartstocht
onderverdelingen naar ras te maken. Sommige rassenkundigen
onderscheidden vele honderden menselijke rassen, anderen
‘slechts' enkele tientallen. En iedereen had zo zijn eigen
ideeën over de evolutie binnen die rassen. Veel onderzoekers
waren ervan overtuigd dat de blanken steeds beter zouden
worden, en de negers dom zouden blijven. Door dergelijke
opvattingen zijn de rassenkundigen moeilijk serieus te nemen.
Maar dat, meent de Amsterdamse hoogleraar Piet de Rooy, is
benefit of hindsight. De Rooy heeft veel onderzoek gedaan naar
de exponenten van het darwinisme. Volgens hem moet de
overtuigingskracht van de rassenkundigen niet worden
onderschat. ‘Ook al waren de wetenschappelijke premissen
onjuist, de rassenkunde is een indrukwekkend hoogtepunt van
het positivisme. Het is het eerste onderwerp dat
interdisciplinair werd aangepakt. Sociale wetenschappers
schamen zich er nu voor, maar daar liggen de wortels van hun
vak. Er is ontzettend veel empirisch onderzoek gedaan. Graven
werden geopend, rekruten onderzocht op de kleur van haar en
ogen. Tienduizenden schedels zijn gemeten. Ook voor
ontwikkelde tijdgenoten was het vrijwel onmogelijk de zwakke
plek te vinden in het rassenkundige betoog. Principiële
tegenstanders zijn er dan ook bijna niet geweest. Wie bezwaar
maakte, deed dat op onderdelen. Sommigen waarschuwden voor te
eenzijdige nadruk op biologische verklaringen. Anderen wezen
erop dat het nog te vroeg was om maatschappelijke
consequenties te verbinden aan rassenkundig onderzoek. Maar
niemand twijfelde aan de juistheid van de rassenkunde als
wetenschap.' Een belangrijke verklaring voor dit sciëntisme
ligt volgens De Rooy in de grote medische vooruitgang vanaf
het midden van de negentiende eeuw. Grote doorbraken in de
medische wetenschap als de ontwikkeling van de celpathologie
door de Duitse arts Rudolf Virchow en de bacteriologie door de
Fransman Louis Pasteur voedden het geloof dat uiteindelijk
voor alle kwalen een remedie zou worden gevonden. Het
wereldbeeld werd niet alleen gebiologiseerd maar ook
gemedicaliseerd. De maatschappij werd voorgesteld als
organisme en kon dientengevolge ook ziek of gezond zijn.
Eugenetici en rassenkundigen waren maatschappijdokters, ze
konden een samenleving beter maken. P.W.A. Cort van der
Linden, de latere premier, schreef over de staat als organisme
in 1894 in De Gids: ‘Ik geloof niet dat er één socioloog van
beteekenis is die niet in hoofdzaak aanneemt dat de
maatschappij aan gelijksoortige wetten onderworpen is als de
levende natuur.' De bekendste Nederlandse rassenkundige was
de etnoloog S.R. Steinmetz. In empirische daadkracht deed deze
Amsterdamse hoogleraar niet onder voor zijn buitenlandse
collegae. De conclusies die Steinmetz aan zijn onderzoek
verbond, logen er niet om. Oorlog was in zijn ogen een prima
middel voor natuurlijke selectie. ‘Het gaat toch tegen alle
ervaring in te menen dat negers in intellectuele en morele
begaafdheid op gelijke hoogte zouden kunnen komen als
Europeanen. Men denke de Angelsaksische zuigelingen alle door
Negertjes vervangen en de Engelse cultuur zou niet langer de
toon aangeven.' Protest tegen dergelijke krasse opvattingen
bleef overigens niet uit. De historicus Johan Huizinga meende
dat de geschiedbeoefening weinig baat had bij het
darwinistisch denkkader. ‘Een onomlijnd begrip van evolutie
gaat dienstdoen als panacee, en als bij elk panacee is het
heil illusie', schreef hij in De taak der cultuurgeschiedenis
(1926).
Zware wissel De eerste decennia van
de twintigste eeuw raakte het erfelijkheidsdebat vervlochten
met cultuurpessimisme. Tot een sluitende definitie van het
begrip ras konden wetenschappers niet komen. Culturele
criteria werden geïntroduceerd bij het bepalen van een ras.
Vooruitgangsgeloof maakte plaats voor degeneratiedenken.
Bewezen de Eerste Wereldoorlog, de economische crises en de
opkomst van de massamaatschappij niet dat evolutie had
plaatsgemaakt voor devolutie? Dergelijke ideeën vormden de
voedingsbodem voor agressieve racisten als Adolf Hitler.
Door de nazi's is het onderzoek naar erfelijkheid volledig
in diskrediet geraakt. Eugenetica was in het Derde Rijk
staatspolitiek. Vrouwen werden aangemoedigd zich door SS-
officieren, de crème de la crème van het Arische ras, te laten
bevruchten. Ook in Nederland werd een dergelijk
Lebensborn-project gestart. In Auschwitz werden met de
experimenten van Joseph Mengele inktzwarte bladzijden
toegevoegd aan het ‘wetenschappelijke' onderzoek naar
erfelijkheid en rassenkunde. Het gevolg was een taboe op
elk debat over menselijke erfelijkheid: het nationaal-
socialisme had de eugenetica moreel onaanvaardbaar gemaakt. En
de Verklaring van de Universele Rechten van de Mens van de
Verenigde Naties in 1948 maakte een arbitrair einde aan het
debat over nature versus nurture: Alle mensen zijn gelijk, en
ieder mens moet dezelfde mogelijkheden krijgen om zich te
ontplooien. Na een zekere incubatietijd werd dit
gelijkheidsideaal aanvaard, al bleven eugenetische denkbeelden
latent aanwezig. In Nederland kwam castratie van bijvoorbeeld
homoseksuelen nog tientallen jaren voor, zij het op
‘vrijwillige' basis. Bij de kolonisatie van de Noordoostpolder
werd opnieuw gestreefd naar een modelbevolking, al ging de
medische selectie minder ver dan in de Wieringermeer. Pas in
de jaren vijftig kwam er kritiek op het selectiebeleid. Nu
biologische verklaringen voor menselijk gedrag in diskrediet
waren gebracht, groeide de aandacht voor omgevingsfactoren. In
de jaren zestig bereikte het geloof in nurture grote hoogten
en werd de maakbare samenleving een algemeen aanvaard
paradigma. Er werd nog wel wetenschappelijk onderzoek naar
erfelijkheid gedaan, maar vrijwel uitsluitend op het
microniveau van de cel en de genetische structuur daarbinnen.
Wetenschappers die de financiële basis van hun onderzoek niet
in gevaar wilden brengen, vermeden ieder verband tussen
erfelijkheid en menselijk gedrag.
In de jaren zeventig
werd aan het taboe op biologische verklaringen van menselijk
gedrag getornd. Breekijzer was niet de individuele
erfelijkheid, maar de afstamming van de mens. Darwin zelf had
aan zijn evolutietheorie al de conclusie verbonden dat
menselijk handelen kon worden vergeleken met dat in het
dierenrijk. In 1975 verscheen Edward O. Wilsons Sociobiology;
the new synthesis. In het boek vergeleek de hoogleraar in de
biologie de menselijke samenleving met de organisatie in de
natuur. Het boek leidde tot een felle polemiek tussen voor- en
tegenstanders van de sociobiologie. Enkele jaren later was er
in Nederland een soortgelijke beroering rond de criminoloog
Buikhuisen. In april 1978 maakte Wouter Buikhuisen zijn
voornemen bekend om onderzoek te gaan doen naar de
hersenfuncties van misdadigers. Het was de opmaat voor de
grootste rel over erfelijkheidsonderzoek uit de Nederlandse
geschiedenis. En eigenlijk ook de enige. Zestien weken lang
kromp het hart van Buikhuisen ineen als hij de plof van de
nieuwe Vrij Nederland op de deurmat hoorde. Week in week uit
werd hij daarin aangevallen door columnist Piet Grijs. ‘Als we
niet oppassen gaat Buikhuisen het fascisme fatsoenlijk maken',
schreef Grijs over hem. En: ‘Een fascist met een fijne neus
voor wat goed in de markt ligt.'; ‘de Lombroso van de
criminologie', in een verwijzing naar de Italiaanse
wetenschapper Cesare Lombroso die rond 1900 ontdekt meende te
hebben aan de hand van welke fysieke kenmerken
(achteroverhellend voorhoofd, vooruitstekende jukbeenderen) de
misdadiger zich van de normale mens
onderscheidde. Buikhuisens gedachten waren complexer, maar
na de publicitaire stroom kwam er van het
delinquentenonderzoek niets meer. Buikhuisen werd een moreel
besmet persoon en ging tien jaar later met de VUT. Inmiddels
bestiert hij een antiekzaak in Wassenaar. Zijn kwelgeest Piet
Grijs (pseudoniem voor Hugo Brandt Corstius) zegt hij nu ‘een
onbelangrijk persoon' te vinden, wel is hij nog altijd
verontwaardigd over de geringe steun die hij tijdens de
affaire van collega's kreeg. ‘Dat is de grote zwarte bladzijde
in de geschiedenis van de Nederlandse wetenschap,' zei hij
drie jaar geleden. Inmiddels heeft hij, vindt hij zelf, wel
eerherstel gekregen. Hij meent door de meest recente
wetenschappelijke ontwikkelingen zijn gelijk te hebben
gekregen en zegt soms beschaamd zijn gezicht af te wenden
wanneer er op televisie weer eens lovend over hem wordt
gesproken. Sinds de jaren tachtig is het geloof in de
maakbare samenleving steeds meer onder druk komen te staan.
Biologische verklaringen voor (afwijkend) menselijk gedrag
doen weer opgang, niet in de laatste plaats door de resultaten
van biologisch en genetisch onderzoek. Zelfs H. Brandt
Corstius schreef in december vorig jaar dat de mensheid aan de
vooravond staat van de eeuw van de biologie. Buikhuisen
zegt over de affaire rond zijn onderzoek: ‘In mijn tijd was er
een zeer grote bereidheid om mij tegen te spreken, maar een
geringe bereidheid om de onjuistheid van mijn theorie te
toetsen.' De vraag is of voor hedendaagse debatten waarin
genetica een rol speelt niet hetzelfde geldt. Bij voor- en
tegenstanders lijkt moreel fingerspitzengefühl belangrijker
dan diepgravende kennis over de inhoudelijke stand van
zaken.
Vervanger van godsdienst Vanaf de
jaren negentig lijkt een nieuw sciëntisme de kop op te steken.
De oude sociobiologie is een verbond aangegaan met de
genetica. Erfelijkheid is terug in het maatschappelijk debat.
En hoe: alles is terug te voeren op de genen. In De Groene
Amsterdammer noemt Aart Brouwer de genetica zelfs de vervanger
van godsdienst en ideologie, een nieuw -isme: het genomisme.
Geen onderwerp zo gek of er is wel een link te leggen met
genetica. Onlangs voerde Dolph Kohnstamm de genetica binnen in
het debat over het multiculturele drama; de achterstand van
allochtonen kon wel eens het gevolg zijn van een genetisch
gebrek aan werklust. Waar komt dat geloof in de genen
vandaan? De vergelijking met uitbarstingen van sciëntisme
in het verleden dringt zich op; ook heden ten dage bereikt het
geloof in de almacht van de medische wetenschap grote hoogten.
De mogelijkheden van genetica lijken onuitputtelijk. Nieuw
hart nodig? Genetisch gemanipuleerd varken levert het.
Medicijn tegen Kanker of Aids? De doorbraak wordt verwacht van
de gentherapie. Net als in de negentiende eeuw is het ook
nu voor de onderlegde leek lastig de gepopulariseerde genetica
op waarde te schatten; waarom zou je de witte jas wel geloven
als het gaat om een kaalheidsgen en niet wanneer hij het
bestaan van een homogen verkondigt? Dat misdadigheid een
sociaal gedefinieerd verschijnsel is dat niet op eenzelfde
manier in de genen kan worden gelokaliseerd als aanleg voor
kanker, zover komen de critici nog wel. Maar wie durft uit te
sluiten dat er zoiets kan bestaan als genetische aanleg voor
agressiviteit?
Negentig procent van de drie miljard
menselijke DNA-bouwstenen is inmiddels geïdentificeerd.
Slechts van een fractie van het DNA is ook de betekenis
bekend. Wetenschappers die verwijzen naar genetisch bepaalde
eigenschappen, hebben daar lang niet altijd wetenschappelijke
bewijzen voor. Toch richten maar weinig critici zich op de
wetenschappelijke onderbouwing van hedendaagse
erfelijkheidstheorieën. De kritiek op Kohnstamms uitspraken
over een werklustgen betrof vooral de stigmatiserende werking.
Geen geneticus kon deze hypothese op waarde schatten, omdat er
simpelweg te weinig bekend is over het menselijk
genoom. Ook in de criminologie is de erfelijkheid terug.
Niet alleen moeten DNA-paspoorten het makkelijker maken
recidiverende pedofielen op te sporen. Ook onderzoek naar de
biologische fundamenten van delinquent gedrag mag weer. De VU
houdt een symposium over ‘Misdaad in de genen' en verwijst in
de aankondiging naar Buikhuisen. Is Lombroso terug? Dat ook
sociale wetenschappers als Kohnstamm hun heil zoeken in
biologische en erfelijkheidstheorieën komt volgens Piet de
Rooy doordat deze voormalige kampioenen van de maakbare
samenleving ten prooi zijn gevallen aan het tegenovergestelde
van sciëntisme; wetenschappelijke wanhoop. Mede op basis van
sociaal-wetenschappelijke theorieën is jarenlang geïnvesteerd
in maatschappelijke randvoorwaarden. De resultaten zijn
teleurstellend. In een wanhopige zoektocht naar verklaringen
moeten nu natuurlijke factoren de teleurgestelde onderzoekers
een uitweg bieden. De huidige situatie lijkt veel op die
van een eeuw geleden. De verwachtingen van de biologische
vooruitgang zijn groot, maar buitenstaanders beschikken over
te weinig kennis om de resultaten van onderzoek op waarde te
schatten. De sociale wetenschappers hebben zich na het sociale
‘maakbaarheidsfiasco' teruggetrokken. Zoals de dominees zich
ten tijde van Darwin afzijdig hielden, zo lopen de sceptici nu
hopeloos achter de door de genetici geproduceerde feiten (en
vermeende feiten) aan. Hun enige wapen tegen Kohnstamm of de
wetenschappelijke kinderen van Buikhuisen is het taboe, de
volledige verkettering. En omdat taboes altijd slijten, is de
kans groot dat honderd jaar na de biologisering van het
wereldbeeld, de eeuw van de maakbare mens is
aangebroken.
Dit is de
volledige versie van het artikel uit nummer 5 (jaargang
2000) van Historisch Nieuwsblad. Helaas is dit nummer
niet meer na te bestellen. Wilt u voor de toekomst
verzekerd zijn van dergelijke complete en rijk
geïllustreerde artikelen, neem dan een abonnement of koop de nummers los in de winkel of
kiosk. |
De
Schrift |
|
Tilburg, 26 december t/m 17 april |
Zeists
zilver |
|
Zeist, 12 december t/m 13 maart |
Kerstsfeer |
|
Zwolle, 30 november t/m 2 januari |
Zeemansleven |
|
Rotterdam, 27 november t/m 22 mei |
Krissendag
in Bronbeek |
|
Arnhem, 20 november |
Schuytgraafschatten |
|
Arnhem, 19 november t/m 13 maart |
Kamp
van Zeist |
|
Soesterberg, 12 november t/m 14
augustus |
Mensen
in hun wereld |
|
Rotterdam, 7 november t/m 27
februari |
De
Bijbel in schrift en druk |
|
Den Haag, 23 oktober t/m 20
januari |
Het
Spaarne |
|
Haarlem, 9 oktober t/m 27
maart | |
| | |
|
|
| |
|
Advertentie |
|
BOEKEN &
CD-ROMS |
|
|