Marktwerking en herenakkoord

In de tijd voorafgaande aan de invoering van de euro in januari 2002 is er van verschillende kanten op aangedrongen om regelingen te treffen om er voor te zorgen dat de onduidelijkheden bij de overgang niet gebruikt zouden worden om prijzen te verhogen. Toenmalig minister van financiën Zalm vond dit niet nodig. Hij meende dat het bedrijfsleven genoeg zelfdiscipline zou hebben, en vond de marktwerking en het opstellen van een herenakkoord met het bedrijfsleven voldoende.

In het half jaar na de invoering waren er met regelmaat berichten over prijsstijgingen die niet met de euro verband leken te hebben. Steevast volgden er ontkenningen van de minister en anderen, met vermelding naar de gebruikelijke prijsstijgingen rond de jaarwisseling.

Op 9 augustus komt de president van de Nederlandse Bank, Nout Wellink, met de erkenning dat een belangrijke oorzaak van de toename van inflatie ligt in onterechte prijsstijgingen ten tijde van de invoering van de euro, en wel circa 1,4 procent.

Deze episode is leerzaam in twee opzichten, namelijk wat betreft de waarde van herenakkoorden en de waarde van marktwerking.

Het herenakkoord over de euro is niet het eerste herenakkoord dat tussen overheid en bedrijfsleven gesloten is. De algemene ervaring met dit akkoorden is dat ze door het bedrijfsleven geschonden worden. Een ander recent voorbeeld is het herenakkoord over de beperking van de stijging van de beloningen van de top van het bedrijfsleven.

Hetgeen onmiddellijk de vraag oproept waarom de overheid dan dit soort akkoorden afsluit; de hoogte van de belastingaanslag wordt ten slotte ook niet op basis van een herenakkoord met de Nederlandse burger bepaald: hier zijn wettelijke regelingen en sancties nodig gebleken.

Een verdere constatering is dat de herenakkoorden met het bedrijfsleven in feite herenakkoorden met de leiders van het bedrijfsleven zijn, of dit nu groot- of kleinbedrijf is. Het is volkomen onduidelijk waarom de leiders van het bedrijfsleven wel te vertrouwen zou zijn in dit soort financiële zaken, als de Nederlandse burger in zijn algemeen dat niet is. Om heel precies te zijn, zijn er redenen om aan te nemen dat de leiders van het bedrijfsleven minder te vertrouwen zijn, omdat de betrokken financiële belangen groter zijn, en omdat men mag aannemen dat die leiders sterker dan de gemiddelde burger geloven in de idealen van de vrije economie, het relevante ideaal hier zijnde dat iedereen moet kunnen pakken wat hij pakken kan.

Dit alles moet natuurlijk bekend zijn bij de overheid, op zijn minst onbewust. Dan is er maar een reden voor het voortdurend opnieuw sluiten van herenakkoorden, namelijk dat men doodgewoon geen echte regelingen wil. Voor het algemene publiek is het natuurlijk niet te verkopen om te zeggen dat het bedrijfsleven die prijsstijgingen bij de euro maar zelf moet uitzoeken (wat bedoeld wordt met de term marktwerking), dus zegt men dat er een herenakkoord wordt afgesloten. De waarde daarvan is dus nul

Blijft over de waarde van marktwerking. Marktwerking gaat uit van een gebeuren waarbij een vrij groot aantal onafhankelijke aanbieders eenzelfde product op de markt brengen, die hun prijs bepalen op grond van kosten en vraag. Het idee is dat als een van de aanbieders zijn prijs te ver verhoogt, de klanten naar de andere aanbieders zullen gaan.

Het principe draait om twee termen: "een vrij groot aantal", en "onafhankelijk". "Een vrij groot aantal" omdat er meerdere aanbieders moeten zijn, en twee of drie aanbieders kunnen gemakkelijk prijsafspraken maken, openlijk of stilzwijgend. Kortom: in feite draait het om de onafhankelijkheid. In veel gevallen waar over marktwerking gesproken wordt, is die onafhankelijkheid in mindere of veel mindere mate aanwezig, of soms zelfs geheel afwezig, voorbeelden zijn de benzinemaatschappijen, CD-producenten, energieleveranciers, enzovoort.

In het geval van de euro was deze onafhankelijkheid ook sterk verminderd, door de combinatie van drie factoren: iedere aanbieder had het belang van prijsverhoging, iedere aanbieder had dezelfde gelegenheid op hetzelfde tijdstip, en iedere aanbieder wist dat van de andere. Deze combinatie is dusdanig sterk, dat het beroep op marktwerking grotendeels fictief was. Men mag rustig aannemen dat ook deze stand van zaken bij degenen die het beleid bepaalden wel bekend was, maar het belang van de invoering van de euro werd groter geacht.