110 |
Carboon (363 -
290 miljoen jaar geleden) |
|
|
Het tijdvak 350 - 280 miljoen jaar
geleden wordt Carboon genoemd. De naam van dit vijfde tijdvak van
het Paleozoïcum, is afgeleid van het Latijnse
woord voor steenkool: carboniferous. Steenkool
is ontstaan uit de dikke lagen veen die tijdens de laatste 33 miljoen jaar
van het Carboon gevormd zijn. Deze veenlagen
ontstonden in de uitgestrekte tropische
moerassen in de rivierdelta's, kustvlakten en moerassige
bergdalen.
De steenkoolafzettingen komen voor door heel
noordelijk Europa, Azië en het midwesten en oosten van Noord-Amerika. Deze
lagen zijn soms elf tot twaalf meter dik. De naam Carboon wordt door de
gehele wereld gebruikt om deze periode te beschrijven, alhoewel deze in
Noord-Amerika is onderverdeeld in het Mississippian (Vroeg Carboon) en
Pensylvanian (Laat Carboon). De grens tussen het Vroeg en Laat is lager
dan die van het Mississippian en het Pensylvanian in Noord-Amerika.
|
|
|
Het Carboon kende aanvankelijk een warme
periode. Overal op Aarde heerste een tropisch, broeierig klimaat, wat de
vegetatie zeer ten goede kwam. Zelfs in de Poolstreken ontstonden
uitgestrekte bossen De oorzaak van dit tropische klimaat was zeer
waarschijnlijk gelegen in het feit dat de dampkring een zeer hoog koolzuur
bevatte. Koolzuur bezit namelijk de eigenschap, evenals het glas van een
broeikas, de zonnewarmte gevangen te houden. Het hoge gehalte van koolzuur
en waterdamp in de lucht en daarnaast het warme klimaat waren de oorzaak
voor de snelle groei van reusachtige varens die door de voortplanting van
hun sporen uitgestrekte bossen vormden. (z, Bomen en planten in het Carboon)
Later vond er een sterke afkoeling plaats, waardoor de
ijskap op de Zuidpool groeide en de zeespiegel verder en verder zakte.
Tegen het eind van het Carboon waren alle oceanen die bij het uiteenvallen
van het continent Pannotia in het Cambrium waren ontstaan,
verdwenen. |
|
Rond het eind van het Carboon was de uitgestrekte
Centrale Pangeaanse Bergrug gevormd, samen met een hoogvlakte. Door
deze bergrug werden de vochtige equatoriale winden tegengehouden waardoor
het klimaat droger en droger werd. Rond de Evenaar - waar het klimaat warm
en vochtig was, ontstonden uitgestrekte moerassen. Seizoenen bestonden
niet omdat de enorme Panthalassic Oceaan het grootste deel van de Aarde
bedekte en daarmee de temperatuur grotendeels regelde. Door de lage
zeespiegel stonden grote delen van het land met elkaar in verbinding,
waardoor de flora en fauna zich konden verspreiden. Er ontstond een enorme
variëteit aan leven. Bossen bedekten grote delen en moerassen waren
talrijk.
Bomen en Planten in het Carboon. Op de moerassige
bodem moeten talloze diersoorten hebben geleefd, zoals schorpioenen, spinnen, duizendpoten, sprinkhanen, krekels, kakkerlakken en slakken. |
|
|
|
|
Boven: Carboon (bron: Natuurhistorisch Museum
Maastricht) |
|
De insecten veroverden ook het
luchtruim. In de lucht verschenen Libellen, Waterjuffers en talrijke
andere insecten. Vooral in barnsteen, wat niets anders is dan de
versteende hars van bomen, zijn veel insecten en afdrukken van
voorhistorische dieren bewaard gebleven.
Rechts: De Meganeuropteris, de Reuzenlibelle,
behoorde tot de grote insecten die ontstonden tijdens het
Carboon. |
|
|
Aan land vertoonden zich ook steeds meer
Amfibieën, want door de enorme bebossing werd de
lucht steeds beter voor longademhaling geschikt. Het aantal soorten
nam sterk toe en uit de Labyrinthodontia (Stegocephalia), die
behoren tot de oudste amfibieën, ontwikkelden zich de voorouders van de
reptielen: de Cotylosauria of Stamreptielen en de Synapsiden, de verre voorouders van de latere zoogdieren. |
|