Competentiegericht onderwijs 28 mei 2007

Een belangrijke deel van de discussie over de onderwijsvernieuwing gaat over het nieuwe leren en het competentiegerichte leren. Onderstaand een artikel waarin het verschil tussen de twee wordt uitgelegd:
 

De Volkskrant, 15-05-2007, door Ad Verbrugge e.a.

Competenties krijg je niet voor een appel en een ei

Het competentiegericht onderwijs is volgens Ad Verbrugge e.a. geen variant van het nieuwe leren, maar een vorm van onderwijs die veel van docenten vraagt.


Tussentitels: Studenten moeten kennis opdoen voordat ze succesvol kunnen zijn
Competentiegericht onderwijs is duur, wil men het goed uitvoeren


Het competentiegericht onderwijs (CGO) ligt onder vuur (Binnenland, 4 mei). Volgens een onderzoek van adviesbureau Berenschot is het CGO ondoordacht ingevoerd; het toezicht op de kwaliteit ontbreekt en leraren zijn onvoldoende geïnformeerd over hun nieuwe rol.
    Dat het CGO ondoordacht is ingevoerd, zal niemand ontkennen. Veel belangrijker is de constatering dat in zijn huidige vorm en onder de huidige omstandigheden het CGO ongeschikt is voor het onderwijs in Nederland.
    Competentiegericht onderwijs had een middel moeten zijn om de aansluiting met het bedrijfsleven te verbeteren. Bovendien had het de grote uitval in het beroepsonderwijs moeten verminderen. Het bedrijfsleven had daar wel oren naar, want sinds jaar en dag werd daar geklaagd dat leerlingen en studenten te weinig praktijkgericht werden opgeleid. Het is daarom ook begrijpelijk dat men in eerste instantie blij was met het idee van het competentiegericht onderwijs, zonder overigens precies te weten wat het inhield.
    Helaas is het in de praktijk anders verlopen: leraren, ouders en studenten zijn ontevreden. Leerlingen en nieuwe leraren weten minder, er is lesuitval, de vakdocent werd uitgeschakeld, de didactiek op scholen is veranderd en de kwaliteit heeft daar zeer onder geleden. Weinigen willen nog werken in het onderwijs en de scholen dijen almaar uit.
    De kern van de zaak is dat nooit eenduidig is vastgesteld wat CGO nu eigenlijk is. Ook in het onderzoek van Berenschot is nergens een definitie te vinden. De scholen zelf definiëren CGO als een onderwijsvorm die zich richt op de gecombineerde ontwikkeling van kennis, vaardigheden en houding. Dat klinkt prachtig en daarom werd het gretig omarmd door het bedrijfsleven. En dat is heel begrijpelijk, want wie kan hier tegen zijn? Maar juist deze vage uitleg is de basis geweest van veel ellende.
    De invoering van het CGO is de grootste onderwijsvernieuwing sinds de jaren zeventig, terwijl niet eens duidelijk is wat het nu eigenlijk is. Elke school definieert CGO zoals het hem uitkomt en zo ontstaat er een lappendeken van onderwijsvisies en onderwijsvormen. Kortom, iedereen doet maar wat.
    Competenties zijn de gedrags- en houdingselementen die een beroepsbeoefenaar naast zijn kennis en vaardigheden nodig heeft om succesvol te zijn. Het gaat om zaken als klantgerichtheid, organiseren en sensitiviteit. Wanneer je CGO goed uitvoert, moeten studenten eerst kennis opdoen. Daarna moeten ze de technische vaardigheid van het beroep meester worden, zoals een schroevendraaier leren vasthouden, of een CT-scan maken. Pas dan kan er aandacht worden besteed aan de competenties, de beroepshouding en het gedrag en dan liefst in een omgeving waarin dit te toetsen is; hoe gaat bijvoorbeeld een student verpleegkunde in een ziekenhuis met patiënten om?
    Op bijna alle scholen is alles anders gegaan. Op de eerste plaats is er enorm in de kennis gesneden, soms tot 80 procent, om plaats te maken voor slecht gedefinieerde competenties die ingebed zijn in allerlei wazige projecten.
    Omdat scholen autonoom zijn geworden in de inrichting van het onderwijs en meer bedrijfsmatig zijn gaan denken, hebben zij helaas maar al te vaak gekozen voor het goedkoopste onderwijs. Goedkoop wil zeggen: zo weinig mogelijk gekwalificeerde vakdocenten, veel coaches en instructeurs (met lagere salarissen) en natuurlijk een van bovenaf aan docenten opgelegde didactiek: het Nieuwe Leren (HNL). Dit is een afgestofte onderwijsvorm uit de jaren zeventig waarbij de regie van het onderwijsproces primair bij de student of leerling zelf gelegd wordt. HNL gaat ervan uit dat leerlingen in staat zijn hun onderwijsproces zelf vorm te geven, waardoor zij er als vanzelf zouden achterkomen welke kennis ze nodig hebben, die ze dan in de praktijk veelal van het internet plukken. Leraren in de eigenlijke zin van het woord bestaan dan niet meer. Klaslokalen zijn verbouwd tot ‘leerpleinen’ en ‘studielandschappen’. Leraren zijn activiteitenbegeleiders in een sociale werkplaats geworden, een beschrijving die verre van karikaturaal is. In dit proces is ook niet zozeer een vakdocent noodzakelijk, maar iemand die je helpt je ontwikkelingsproces vorm te geven, zo is de gedachte.
    Goeroes van HNL, veel onderwijskundigen en adviseurs van de pedagogische centra, beschouwen het CGO als een door het bedrijfsleven geaccepteerde vorm van het Nieuwe Leren. Zij presenteren het dan ook schaamteloos en bovendien onterecht als een vorm van het door hen gepropageerde Nieuwe Leren. CGO als zodanig heeft echter niets en dan ook helemaal niets met HNL te maken. Het is daarom geen wonder dat er erg veel misgaat.
    Het slechtste wat scholen hebben kunnen doen, is vormen van HNL combineren met competentiegericht onderwijs. De didactiek die HNL heet, verdraagt zich heel slecht met CGO. Sterker, ze werkt zelfs averechts, getuige de huidige situatie. Goed CGO is juist gebaat bij een sterke kenniscomponent, aangeboden in een duidelijk gestructureerde schoolomgeving door goede, hoogopgeleide vakdocenten die een realistisch beeld hebben van de praktijk.
    In het bedrijfsleven zijn competentietrainers allen hoog opgeleid en hebben zij naast hun hbo- of academische initiële opleiding een stevige cursus van enkele maanden in het beoordelen van competenties gehad. In het onderwijs denkt men daar anders over. Hoe meer je begeleidt en hoe meer je met competenties werkt, des te minder je hoeft te weten en slechter je als docent betaald krijgt.
    Om een onderwijsvernieuwing goed te laten verlopen, moet van tevoren duidelijk zijn wat een dergelijke vernieuwing inhoudt, en wat de opbrengst daarvan is: welk minimum eindniveau moet er bereikt worden. Dat doe je door gedegen vooronderzoek te doen en vooral door te kijken naar dat wat er in het buitenland op dit terrein heeft plaatsgevonden. Daarnaast is het zaak dat een vernieuwing van onder uit de organisatie gedragen wordt door de professionals: de leraren en zelfs door de studenten en leerlingen.
    Het is ook buitengewoon naïef om de uitvoering van een nieuw onderwijssysteem alleen aan besturen van scholen of onderwijskoepels over te laten. Die willen vaak voor een dubbeltje op de eerste rang zitten en kiezen dan voor de weg van de minste weerstand, maar die weg heeft een slecht wegdek getuige het huidige oproer in het onderwijs. Zijn wij daarmee tegen CGO? Niet per definitie, maar men moet dan wel beseffen dat CGO, wil het goed uitgevoerd worden, bijzonder duur onderwijs is en veel van docenten vraagt.
    Het is ook niet zo dat er daardoor iets van het vroegere curriculum af kan, er komt veeleer iets bij, namelijk het doelgericht oefenen van competenties. Alleen door een aanzienlijke extra investering kan de invoering van CGO tot verhoging van de kwaliteit van het onderwijs leiden. Maar dat geld willen de meeste besturen van scholen en zelfs de overheid er waarschijnlijk niet aan uitgeven. Men lijkt het CGO eerder als een ‘didactisch verantwoorde bezuiniging’ te willen hanteren, wat een enorme vergissing is.
    Nu komt er een parlementaire enquête over de vraag hoe de invoering van de huidige onderwijsvernieuwingen heeft plaatsgevonden. De vraag of dergelijke vernieuwingen onder de gegeven omstandigheden en in de gegeven vorm tot verhoging van de onderwijskwaliteit hebben geleid of zullen leiden, is veel relevanter.

Ad Verbrugge is filosoof, Presley Bergen is hbo-docent en Harm Beertema is mbo-docent. Zij zijn (bestuurs-)lid van Beter Onderwijs Nederland (BON).


Naar Onderwijsbeleid, lijst , Rijnlands beleid , Rijnlands beleid, overzicht  , of site home .