Onderwijsinspectie |
18 aug.2008 |
De achteruitgang in het onderwijs heeft tientallen jaren geduurd. Ondanks het
bestaan van het instituut van de Onderwijsinspectie, een instituut dat er
specifiek is voor het doel van het handhaven van het niveau van het onderwijs.
De conclusie kan maar een enkele zijn: de Onderwijsinspectie heeft gefaald op
het gebied van haar principiële taak.
Het falen van de Onderwijsinspectie kan voor een objectieve
socioloog nauwelijks een verrassing zijn: daar waar het proces van de
achteruitgang gedreven werd door ideologie, en die ideologie zijn oorzaak vindt
in politieke en sociale krachten die slaan op klassen van mensen, is het uiterst
onwaarschijnlijk dat die krachten wel toeslaan op het niveau van
onderwijsdeskundigen, ministeries en gemeentelijke onderwijsaansturing,
schoolleidingen, en deels de onderwijsgevenden, en niet bij het
toezichthoudende orgaan, dat natuurlijk door dezelfde soort mensen bemand en
bevrouwd wordt.
De aanleiding voor het schrijven van dit artikel is dat op
een deelterrein het slechte functioneren van de inspectie nu naar buiten is
gekomen:
Uit:
De Volkskrant, 18-08-2008, van verslaggever Gerard Reijn
'Zwakke school vaak niet zwak'
Schoolhoofd en onderzoeker: meetmethode van Onderwijsinspectie deugt niet.
Basisscholen die door de Onderwijsinspectie worden aangemerkt als 'zwak' zijn
dat vaak helemaal niet. De meetmethoden van de inspectie leiden ertoe dat
scholen met veel achterstandskinderen vaak als zwak worden bestempeld, terwijl
ze goed presteren.
Dat zegt Herman Godlieb, schoolhoofd in het Groningse Nieuwe
Pekela. Godlieb heeft op eigen houtje onderzocht in hoeverre uitspraken van de
inspectie over zogenaamde leeropbrengsten kloppen met de werkelijkheid. Volgens
hem is de Onderwijsinspectie niet in staat vast te stellen wát een school
presteert.
Om te zien wat kinderen op school hebben geleerd (de
leerop-brengst), kijkt de Onderwijsinspectie vooral naar de uitslagen van de
Cito-eindtoets. Kinderen van hoogopgeleide ouders halen makkelijk een hoge
Cito-score. Daarom corrigeert de Onderwijsinspectie de schoolprestaties voor het
opleidingspeil van de ouders.
Volgens Godlieb is die correctie volstrekt onvoldoende.
Daardoor worden scholen met veel achterstandskinderen vaak gebrandmerkt als
'zeer zwak', ook als ze goed zijn. Anderzijds lopen scholen met veel kinderen
van hoogopgeleide ouders nauwelijks dat risico, ook niet als ze slecht zijn.
De kritiek van Godlieb komt op het moment dat de inspectie
overstapt op 'risicogestuurd toezicht'. De inspecteur komt alleen aan de deur
als er signalen zijn dat er met een school iets mis is, en leeropbrengsten
(toetsuitkomsten) spelen daarbij een cruciale rol. ...
Een woordvoerder van de Onderwijsinspectie wijst erop dat het
predicaat 'zeer zwak' nooit alleen op basis van de leeropbrengsten wordt
gegeven. 'Er wordt altijd ook gekeken naar het onderwijsproces.' De
toetsresultaten zijn bij 5 procent van de scholen te laag; slechts een kwart
daarvan wordt bestempeld als 'zeer zwak'.
De methode waarmee de inspectie corrigeert voor het
ouderlijke opleidingsniveau is dezelfde als die waarmee scholen extra geld
kunnen krijgen als ze veel achterstandsleerlingen hebben. Daarvoor is gekozen om
de administratieve last binnen de perken te houden. De inspectie spreekt tegen
dat deze methode ondeugdelijk zou zijn, maar zegt wel: 'We kijken voortdurend of
dit instrument wel goed werkt.'
Vorig jaar liep bij Herman Godlieb, hoofd van basisschool De Linde in het
Groningse Nieuwe Pekela, de emmer over. Uitlatingen van de Onderwijsinspectie
over zeer zwakke scholen en over risicoscholen zaten hem al langer dwars, maar
nu kwam diezelfde inspectie hem vertellen dat zijn school een risicoschool was.
De leerlingen hadden er niet genoeg geleerd, of, in inspectietermen: de
opbrengsten waren onvoldoende. Dat was geconcludeerd uit de uitslagen van de
Cito-toets.
Godlieb: ‘Je moet dan een heel pak formulieren invullen. Daar
zijn we dagen mee bezig geweest. Wat bleek: we hadden vier leerlingen die de
inspectie niet had mogen meetellen omdat ze uitstromen naar het
praktijkonderwijs, en één die niet had mogen meetellen omdat die nog maar net
uit Duitsland was gekomen. Toen die vijf erbuiten werden gehouden, bleek onze
school bovengemiddeld te scoren.’
Daarmee was dat rechtgezet, maar Godlieb was er vast van
overtuigd dat de inspectie tal van scholen ten onrechte aan de schandpaal
nagelt. Scholen die ten onrechte het predicaat zeer zwak krijgen, met alle
vervelende publiciteit van dien. Die uitstekend presteren, maar die toevallig in
een wijk of regio zitten waar veel laagopgeleide mensen wonen.
Eerst poogde hij de Rijksuniversiteit Groningen een onderzoek
te laten doen, maar toen die niet reageerde, dacht hij: ik doe het zelf. De
statistische bewerkingen waren iets te hoog gegrepen, maar die nam zijn zoon,
een chemisch technoloog, voor zijn rekening.
Tweehonderd scholen vroeg hij om gegevens van hun
achtstegroepers: Cito-score en opleidingsniveau van de ouders; 57 werkten mee.
Met een databestand van 1.067 kinderen toonde hij aan wat hij altijd al dacht:
scholen krijgen een onvoldoende terwijl ze prima presteren maar toevallig veel
achterstandskinderen hebben. ...
IRP: De situatie is dus deze: de inspectie past zijn methode
toe op een school, er wordt aangetoond dat de methode daar niet deugt, en dat
dat een systematische oorzaak heeft, en de reactie van de inspectie is dat haar
methode wel deugdelijk is.
Het is het zoveelste bewijs van het bekende patroon in het
onderwijs, en de gamma-sector in het algemeen: men heeft ideologieën of krijgt
die aangereikt van boven, en past haar handelswijze en methodieken aan aan die
ideologieën. Blijken er tegenstellingen met de praktijk, dat ontkent men die
praktijk gewoon, en gaat door met het handelen volgens de ideologie. Met ook nog
een voorbeeld van het verschijnsel dat de achterliggende wetenschap het vaak
doodgewoon niet wil onderzoeken, hoogstwaarschijnlijk met de
achterliggende gedachte: er zijn twee uitkomsten: de ideologische praktijk wordt
bevestigd of ontkracht, en dit is ook onze ideologie, dus we kunnen alleen
verliezen, dus onderzoeken we niet.
Oh, tussen twee haakjes: die ideologieën binnen het veld zijn
in dit geval die van de gelijkheid der mensen en de gelijkheid der culturen, dus
verschillen in talent binnen de eigen groep zijn niet toegestaan en verschillen
in opvoeding en/of talent bij andere etnieën al helemaal niet. Want natuurlijk
is de kwestie van de 'zwakke' scholen voor een belangrijk deel in feite een
kwestie van zwakke leerlingen, lees: allochtone leerlingen met aanzienlijke taal- en
andere achterstanden.
Dan zijn er ook nog ideologieën van buiten het veld, en die
gaan over grootschaligheid en marktwerking. Volgens die eerste ideologie is al
het grote goed en al het kleine slecht, naar men zegt omdat het minder efficiënt
zou zijn - dus als er uit een foute methode komt dat juist kleine scholen zwak
zouden zijn, dan is dat prima. En volgens de tweede ideologie kan je kwaliteit
alleen bevorderen door iedereen tegen elkaar op te zetten, in plaats van ze te
laten samenwerken en samen streven naar verbetering. Wat natuurlijk weer afstamt
van de rechtse ideologie van het recht van de sterkste, enzovoort.
Die laatste ideologie komt in dit stuk boven naar voren als
het besluit om inspecties alleen nog maar uit te voeren op "zwakke" scholen naar
aanleiding van de Cito-toetsen - een aanpak die willens en wetens negeert dat de
uitkomst van de Cito-toetsen niet alleen het niveau meet van de school, maar ook
van de leerlingen, en dat er niveauverschillen bestaan tussen leerlingen. Door
mee te doen met dit van hogerhand opgelegd beleid, maakt de inspectie zich
schuldig aan collaboratie. Dit moet men doodgewoon weigeren uit te voeren, op
grond van de beroepsethiek.
Naar Onderwijsbeleid, lijst
,
Rijnlands beleid
, Rijnlands beleid,
overzicht , of
site home
.
|