Artikel uit de reeks van De Sociale Agenda
. Reactie IRP eronder. |
30 sep.2006 |
De Volkskrant, 28-01-2006, door Jaap Dronkers
Verbeter het onderwijs: laat scholen onderling concurreren
Hoe kan het onderwijs ervoor zorgen dat talenten beter worden benut?
Onderwijssocioloog Jaap Dronkers bepleit vier oplossingen: hak de grote
onderwijsinstellingen in stukken, zet ouders en leraren aan het roer, laat de
onderwijsinspectie zich beperken en verhoog het opleidingsniveau van de leraar.
Het Nederlandse onderwijs laat te veel potentiële talenten onbenut. Dit probleem
is een van de zeven belangrijkste vraagstukken van Nederland, zo hebben de
samenstellers van De Sociale Agenda besloten. Mij is gevraagd oplossingen aan te
dragen. Mijn hele voorstel is te omvangrijk voor een krantenartikel, daarom
volsta ik hier met een samenvatting. (Het volledige artikel, met bronvermelding,
is te lezen op www.socialeagenda.nl)
Laten we beginnen het probleem nog eens tegen het licht te houden.
Talenten onbenut laten, is verkeerd. Het 'niet-benutten'
heeft de bijklank van een morele misstap, van iets dat hersteld moet worden.
Jezus leerde ons dat talenten gebruikt dienen te worden. In zijn 'gelijkenis van
de talenten' krijgen drie dienaren geld (talenten) in bruikleen van hun baas,
die op reis gaat. Zij worden bij zijn terugkeer afgerekend op hetgeen zij met de
hen toevertrouwde talenten hebben gedaan. De dienaar die zijn talent niet heeft
willen gebruiken, wordt in de hel geworpen. Deze gelijkenis is van grote
betekenis voor de ontwikkeling van de christelijke cultuur. Actief-zijn wordt
ermee gerechtvaardigd. Het benutten van je talenten is een moreel goede zaak.
Naast de morele dimensie is er ook een economische
rechtvaardiging voor het gebruiken van talent. Om de productiviteit op peil te
houden moeten bedrijven de talenten van de werknemers benutten. Bedrijven die
dit niet doen, hebben een te lage productiviteit voor een concurrerende
prijs/kwaliteitsverhouding van hun goederen of diensten. Zij zullen daarom op
termijn verlies maken en verdwijnen.
Wat is er mis met Nederland als we talenten onbenut laten?
Dat ligt allereerst aan de samenleving maar ook aan het onderwijs. Onze scholen
zijn te weinig effectief, maar hoe komt dat?
Ik wil hier drie redenen aanstippen: 1. Scholen missen
voldoende prikkels om effectief te werken. 2. Scholen worden verkeerd
beoordeeld, 3. Leraren zijn onvoldoende opgeleid.
Eerst punt 1. Nederlandse scholen zijn minder effectief dan
ze zouden kunnen zijn omdat ze te vaak een monopoliepositie hebben. De
schaalvergroting in het voortgezet onderwijs in de jaren '90, afgedwongen door
de overheid in haar bezuinigingswoede, heeft in veel regio's de concurrentie
tussen scholen de nek omgedraaid. Het is mogelijk dat scholen onder hetzelfde
bestuur worden aangemoedigd elkaar te beconcurreren en dat voor enige tijd ook
doen. Maar de ervaring leert dat de meeste managers en bestuurders op de lange
termijn een hekel hebben aan concurrentie binnenshuis en die onderlinge
concurrentie onmogelijk maken. Veel ROC's zijn trieste voorbeelden van
dergelijke monopolies.
Punt 2 betreft het beoordelen van de kwaliteit van scholen.
Talenten benutten betekent bepaalde kennis en vaardigheden leren, niet een
aantal jaren op school zitten of een diploma krijgen. Het is daarom onjuist dat
het beleid het percentage drop-outs als een kwaliteitskenmerk van een
onderwijsstelsel neemt. Het gaat niet om het aantal gediplomeerden, maar om de
hoeveelheid verworven kennis en vaardigheden.
De onderwijsinspectie bemoeit zich bovendien met zaken die
haar niet behoren aan te gaan, zoals de manier waarop scholen hun lessen
invullen. Deze externe controle vernietigt de verantwoordelijkheid van de
betrokkenen voor de kwaliteit van hun werk, en dat is juist een belangrijke
voorwaarde voor een effectieve school.
Mijn derde punt gaat over de leraren. Die zijn onvoldoende
opgeleid. Vroeger waren ze relatief hoog geschoold, terwijl de gemiddelde ouder
dat toen nog niet was. Nu we leven in een hooggeschoolde samenleving, moet het
kennisniveau van onderwijzers omhoog.
Het tegenovergestelde is gebeurd. Veel lerarenopleidingen
zijn in een negatieve spiraal van bezuinigingen terechtgekomen. Ook verwarren ze
inhoud en vorm. Daardoor heeft een aantal opleidingen een te lage kwaliteit.
Hoe gaan we deze problemen oplossen?
Hoe creëren we scholen met een zo hoog mogelijke effectieve
onderwijstijd, die allerlei talenten (handvaardigheid, techniek, wiskunde,
talen, kunsten, letteren, etc.) stimuleren en zich daarin ook mogen
specialiseren?
Mijn voorstel is geen lijst van recepten voor de inrichting
van effectieve scholen. Die lijsten bestaan al en recepten kun je niet bindend
voorschrijven. Goede leerkrachten moeten zelf uitmaken wat de beste aanpak is in
hun situatie.
Mijn voorstel wil slechts voorwaarden scheppen. Daarbij kies
ik nadrukkelijk voor investeren in het basis- en voortgezet onderwijs, omdat dit
het meeste rendement oplevert voor een zo groot mogelijke groep Nederlanders.
Ik kies ook voor zo goedkoop mogelijke oplossingen (je kan
een euro immers maar een keer uitgeven) en voor maatschappelijk realiseerbare
oplossingen (we leven niet in Utopia). Zo kom ik tot vier actiepunten:
Oplossing 1: Laat scholen onderling concurreren.
Scholen worden effectiever door onderlinge concurrentie. Onderwijsinstellingen
moeten dus weer worden opgebroken in kleinere bestuurlijke eenheden, zodanig dat
er per regio meerdere aanbieders van eenzelfde onderwijstype zijn en er dus
concurrentie om leerlingen en leerkrachten kan ontstaan.
Ik pleit hier niet voor kleine scholen: het is niet waar dat
leerlingen op kleinere scholen betere leerprestaties hebben. Ik wil alleen de
mogelijkheden tot concurrentie tussen scholen vergroten, zodat ouders,
leerlingen en leerkrachten meer keuze hebben.
Hiervoor moeten we de vrije schoolkeuze door ouders van
leerlingen wettelijk vastleggen en elke financiële en sociale selectie
verbieden. Concurrentie zal de effectiviteit van scholen verbeteren en dus
potentiële talenten stimuleren.
Oplossing 2: Leg het bestuur in handen van ouders en leerkrachten.
Scholen zijn effectiever naarmate leerlingen, leerkrachten en ouders zich meer
bij hun school betrokken voelen. Die betrokkenheid wordt groter als ouders en
leerkrachten mede-eigenaren zijn van de school.
Uit Europees onderzoek blijkt dat religieuze scholen (ook
niet-christelijke scholen) effectiever zijn dan vergelijkbare openbare scholen.
De leerlingen op deze scholen vallen minder uit en presteren beter. Om de
betrokkenheid van ouders en leerkrachten te versterken, moet het schoolbestuur
door hen worden gevormd, aangevuld door vertegenwoordigers van de samenleving
(gemeente, religieuze groepering, werkgevers, bijvoorbeeld). Dit laatste vooral
omdat het onderwijs ook een groot maatschappelijk belang dient.
Het bestuur van alle onderwijsinstellingen wordt zo een
rechtspersoon, waarvoor tripartiet (leerkrachten, ouders, vertegenwoordigers van
de samenleving) leden worden voorgedragen.
De besturing door direct belanghebbenden, gecombineerd met
een resultaatgerichte kwaliteitsbewaking, vergroot de betrokkenheid van ouders
en leerkrachten bij hun onderwijs en zo de effectiviteit van scholen.
Oplossing 3: Beoordeel scholen alleen op de leerprestaties van de leerlingen.
De kwaliteit van alle onderwijstypen moet gegarandeerd worden door een centraal
eindexamen.
Dit voorkomt dat scholen in schijn effectief worden, doordat
ze te gemakkelijk diploma's uitreiken. Hierdoor worden leerlingen opgescheept
met een waardeloos diploma en blijven hun talenten onbenut.
Alles moet draaien om de leerprestaties van de leerling. De
beoordeling door de onderwijsinspectie van onderwijsmiddelen en -vormen moet
worden gestaakt. Alleen zo wordt de verantwoordelijkheid van de onderwijzers en
scholen gestimuleerd, en daarmee ook hun effectiviteit.
De inspectie moet zich beperken tot resultaatgerichte
kwaliteitsbewaking. Een school die onder de maat presteert moet geen
'verbetertraject' krijgen, maar moet onmiddellijk door de onderwijsinspectie
gesloten en failliet verklaard worden. In een dergelijk geval worden de
onderwijzers werkloos. Dit is hard maar nodig. Want het zijn de leerlingen die
het slachtoffer worden van slechte scholen en leerkrachten, en zij kunnen hun
schooltijd niet overdoen in een 'verbetertraject'.
Oplossing 4: Verbeter het niveau van de leerkrachten.
Beter opgeleide onderwijskrachten maken scholen effectiever. Nieuwe leerkrachten
en docenten zullen vaker gerekruteerd moeten worden uit universitair
geschoolden. Ook wordt geregelde bijscholing van onderwijzers verplicht. De
docenten van de toekomst krijgen daar concurrerende arbeidsvoorwaarden voor
terug.
Dat kan niet in één klap. Niet elke leerkracht in elk vak
heeft een universitaire opleiding nodig. In het beroepsonderwijs worden veel
vakken gegeven die geen academische pendant hebben (bijvoorbeeld koken) en die
eerder praktische ervaring vergen. Bovendien zijn er voor het basisonderwijs
jaarlijks zo'n zesduizend nieuwe onderwijzers nodig: die komen gewoon niet uit
het universitair onderwijs.
Daarom kunnen we de verhoging van het opleidingsniveau van
onderwijzers beter beginnen met het benoemen van meer academici op
sleutelfuncties in scholen (bijvoorbeeld wel als schoolhoofd in de
basisscholen). Dit zouden eventueel ook specialisten kunnen zijn
(orthopedagogen, onderwijskundigen, toetsontwikkelaars, etc.), zodat de
professionaliteit binnen de scholen terugkeert.
Tegelijkertijd investeren wij fors in de bijscholing van
zittende docenten: niet vrijblijvend zoals nu, maar verplicht. Deze bijscholing
leidt tot een hoger niveau of, bij mislukking of weigering, tot ontslag. Een
kwaliteitsregister van leraren geeft kiezende ouders de mogelijkheid meer te
weten te komen over de kwaliteit van de onderwijzers van hun kind.
Uiteraard moeten onderwijzers tijd en geld krijgen voor hun
professionele ontwikkeling. De ambitie van de beroepsgroep kan hersteld worden
door doorstroming naar zwaardere opleidingsniveaus mogelijk te maken. En
uiteraard krijgen leerkrachten op scholen met veel achterstandsleerlingen extra
salaris, als blijk van waardering voor hun zware werk.
Tenslotte moet een verhoging van het opleidingsniveau van
onderwijzers ook gevolgen hebben voor de opleidingen die zij zelf volgen. Omdat
scholen bedoeld zijn als instituties om kennis en vaardigheden over te dragen
aan een volgende generatie, moet het verwerven van die kennis en vaardigheden
door de aspirant-onderwijzer centraal staan en niet de didactiek of pedagogiek.
Dat laatste is niet onbelangrijk, maar is uiteindelijk alleen maar de vorm,
terwijl de kennis en vaardigheden de inhoud van het onderwijs/leerproces zijn.
Een vorm zonder inhoud, hoe mooi dan ook, is niets; in dit geval levert het
slechte leerkrachten op, en ineffectieve scholen, en een samenleving vol van
onbenut talent.
Tussenstukken:
Wat kosten deze voorstellen?
Niet veel, vind ik. Eigenlijk kost alleen oplossing 4 echt geld. Kijk maar:
Oplossing 1: Onderwijsinstellingen opbreken.
De meeste onderwijsinstellingen zijn zo groot dat de kostenbesparing van 'economy
of scale' niet meer opgaat. De kosten van de opbreking blijven beperkt tot de
schadeclaims van het afvloeiende management. Die zullen niet hoog zijn en
bovendien zijn ze eenmalig.
Oplossing 2: Bestuur door de direct belanghebbenden.
Kosten nihil, en kostenbesparing bij gemeentelijke en andere
onderwijsbureaucratieën. Er is een risico van sluipende verlaging van de
overheidsfinanciering vanwege de verwachting dat ouders en ander betrokken
zullen meebetalen. Het zou goed zijn de de financiering van de verschillende
onderwijstypen vooraf en wettelijk vast te leggen.
Oplossing 3: Onderwijsinspectie stuurt alleen op resultaat.
Dit betekent een kostenverlaging, want de inspectie beperkt zich tot
leerprestaties. Ook de onderwijsinstellingen zijn goedkoper uit, omdat de
inspectie om minder informatie vraagt. Het sneller sluiten van slechte scholen
kost wel geld. Maar daar het normale faillissementsrecht voortaan ook op scholen
van toepassing is, zijn deze kosten beperkt (geen wachtgelden voor de ontslagen
leerkrachten).
Oplossing 4: Meer universitair opgeleide onderwijzers.
Stel dat we per vijftien teamleden op de basisschool een academisch geschoolde
leerkracht aanstellen (één doctorandus per schoolteam). Dan kost dit de
samenleving jaarlijks 120 miljoen euro aan extra loonkosten.
Bovendien willen we dat de leerkracht-academicus per team een
halve weektaak kan besteden aan de ontwikkeling van de school. Dit kost 500
miljoen in het basisonderwijs en 200 miljoen in het voortgezet onderwijs. Ook de
lerarenopleidingen hebben deze impuls nodig, via gepromoveerden. Ik schat die
kosten op 20 miljoen. Totaal kost dit initiatief circa 850 miljoen euro per
jaar.
Wat leveren deze voorstellen op?
Wat mijn voorstel precies zal opleveren is moeilijk in te schatten. Maar als we
door de inrichting van effectievere scholen, door de erkenning van de
diversiteit van potentiële talenten en door het leren van bruikbare kennis en
vaardigheden het volgen van onderwijs weer zinvol weten te maken, dan is er veel
gewonnen.
Het eindniveau waarmee leerlingen het basisonderwijs
afsluiten zal door effectievere basisscholen weer stijgen. Het Vmbo wordt een
plek waar zoveel mogelijk onderwijstijd wordt besteed aan het ontwikkelen van
potentiële talenten van leerlingen, te beginnen met techniek en handvaardigheid.
De hier voorgestelde verbeteringen kunnen de redding zijn van
de toekomstige generatie leerlingen aan het Vmbo en de praktijkschool, die nu
met nep-diploma's (te weinig bruikbaars geleerd) de arbeidsmarkt worden
opgestuurd en van een koude kermis thuiskomen. Het feit dat deze ontgoochelde
leerlingen in hoofdzaak migranten zijn, maakt de urgentie en dus ook de baten
van mijn voorstel alleen maar groter. Zo kunnen wij het ontstaan tegengaan van
een etnische onderklasse die vijandig staat tegenover Nederland.
Het onderwijs kan de ongelijkheid in de samenleving niet
compenseren, maar kan die ongelijkheid wel verminderen. Door wat mensen echt
weten en kunnen, wordt deelname aan de kennissamenleving pas echt mogelijk. Als
meer mensen, juist ook aan de onderkant, meer weten, wordt de samenleving
productiever. Er is dan immers minder geld en tijd nodig voor het bestrijden van
de negatieve gevolgen van een grote, ongeschoolde onderklasse.
In geld is de kwaliteitsverbetering van leerlingen en
leerkrachten moeilijk uit te drukken. Wim Groot en Henriette Maassen van de
Brink komen op een rendement van 6 tot 8 procent per geïnvesteerde euro in
onderwijs. Dit relatief hoge rendement betekent niet dat elke geïnvesteerde euro
een goede euro is. Maar een combinatie van maatregelen die de euro's op de
werkplek doen belanden, zal renderen.
Prof. dr. Jaap Dronkers
Jaap Dronkers is sinds september 2001 hoogleraar sociale ongelijkheid aan het
Europees Universitair Instituut in San Domenico di Fiesole bij Florence. In
Nederland is hij vooral bekend geworden omdat hij in samenwerking met het
dagblad Trouw scholen onderling heeft vergeleken door ze rapportcijfers te
geven. Dronkers is in 1945 geboren in Amsterdam. Hij studeerde sociologie aan de
Vrije Universiteit in Amsterdam van 1962 tot 1969 en promoveerde in 1976 op de
sociale en culturele factoren die van invloed zijn op de selectie en het falen
van studenten. Daarop ontwikkelde hij zich als een autoriteit op het gebied van
de onderwijssociologie. Zijn onderzoek heeft zich onder meer gericht op de
oorzaken van ongelijkheid in het onderwijs en op de arbeidsmarkt en de vraag
waarom religieuze scholen het doorgaans beter doen dan openbare. Daarnaast houdt
Dronkers zich bezig met de maatschappelijke gevolgen van echtscheiding en de
rekrutering van elites (adel).
IRP: (Commentaar bij de webversie
) Bij een snelle eerste lezing valt onmiddellijk een interne tegenstelling op.
De nadruk op het gebruik van talenten in de inleiding wordt vervolgd met als
eerste inhoudelijke punt het invoeren van concurrentie. Deze twee zaken hebben
hoogstens een zeer zwakke band. De meeste pogingen tot de invoering van
concurrentie in zaken die zich daar niet van nature toe lenen, hebben matige tot
tegenovergestelde resultaten gehad.
Nee, ga je uit van het benutten van talenten, dan is het
eerste dat geconsteerd moet worden het feit dat er zulke verschillen in talenten
bestaan, en dat die ieder op hun eigen manier tot hun recht moeten komen. Wie
goed is met zijn handen krijgt praktijkonderwijs, wie goed is met zijn hoofd
krijgt theorie-onderwijs.
Met dat als leidraad in de hand, kan een heleboel automatisch
ingevuld worden. Het zal blijken dat men dan uitkomt bij een vorm van
onderwijsinrichting die sterk lijkt op de pre-Mammoet vorm.
De overige punten in bovenstaand stuk onderschrijven deze
aanpak: kleinere scholen, vaste eindexamennormen, een hoog niveau van leraren,
het is allemaal bekend, van de pre-Mammoettijd. Dat wil niet zeggen dat alles
letterlijk overgenomen hoeft te worden, maar het raamwerk is grotendeels
hetzelfde.
In deze wereld kan heel veel verbeterd worden, maar er zijn
ook zaken die zich daar minder voor lenen. Schijten doen we al eeuwen hetzelfde,
en het is niet waarschijnlijk dat daar snel verbetering in gebracht kan worden.
Leren doen we al bijna even lang, en ook daar zijn sterke verbeteringen
onwaarschijnlijk. Heeft men iets dat er redelijk goed uitziet en redelijk goed
werkt, dan is de kans op aanzienlijke verbetering niet groot. Alle moeite die
men daar sinds de Mammoetwet ingestoken heeft, blijkt dus het lot getroffen te
hebben dat boven al geschetst is voor het idee van concurrentie: het is
contraproductief gebleken.
Naar Onderwijsbeleid, lijst
,
Rijnlandmodel lijst
, Rijnlandmodel,
overzicht , of site home
.
|