De Volkskrant, 19-05-2007, door Gerard Reijn 10 jun.2007

Nieuwe leren | Wetenschap weet nog maar weinig over het effect van zelfstandig onderwijs
 
De leraar blijft dus onmisbaar

Over het nut van het Nieuwe Leren is weinig bekend, blijkt uit een rondgang langs experts. Wel blijft begeleiding van leerlingen zeker nodig.


Tussentitel: ‘Om te excelleren, moet je je soms juist een beetje isoleren’

De man die in 1995 de term ‘het Nieuwe Leren’ introduceerde, Robert-Jan Simons, formuleert uiterst voorzichtig. Hij heeft gezien hoe de discussie over onderwijs in het algemeen en over het Nieuwe Leren in het bijzonder de afgelopen jaren steeds feller werd, en hij heeft geen zin olie op dat vuur te gooien.
    Het Nieuwe Leren, zegt hij, is niet in de eerste plaats uitgevonden omdat het effectiever kennis overbrengt. Het is vooral bedoeld om ándere dingen te leren.
    ‘Als je het belangrijk vindt dat kinderen sociale vaardigheden leren, moeten ze op school wél samenwerken. Als je wilt dat het probleemoplossend vermogen groter wordt, moeten ze problemen oplossen. Als je vindt dat kinderen moeten leren leren, moet je dat stapje voor stapje in het leerplan opnemen. En dat is wat maatschappij en bedrijfsleven willen.’
    De term ‘het Nieuwe Leren’ staat voor uiteenlopende werkwijzen in het onderwijs. Simons ziet er drie, die soms in combinatie met elkaar worden toegepast. Allereerst het samenwerkend leren. Dan de ‘contextrijke’ benadering, een op de praktijk gerichte benadering, onder meer belichaamd in het competentiegerichte leren. Tenslotte de benadering dat de leerling meer of minder zelf bepaalt wat hij leert en wanneer. In dit opzicht gaan de Iederwijs-scholen het verst.
    Simons is overtuigd van het nut van deze principes, mits met wijsheid toegepast. Maar in de discussie wordt er vaak fel op afgegeven. Zo hield prof. Heertje een betoog onder de titel Het Nieuwe Leren als criminele organisatie. Volgens Simons zegt dit meer over de discussie dan over het Nieuwe Leren. ‘Het debat gaat niet zozeer over de principes, maar over wat er in de praktijk mee wordt gedaan. Alleen de fouten komen in de krant en worden enorm uitvergroot.’

Begeleiding
En fouten zijn er genoeg, erkent ook hij. Op sommige scholen dachten ze bijvoorbeeld dat het studiehuis betekende: de leerling zoekt het zelf uit, de leraar leest de krant. ‘Op grond van zulke fouten, uitvergroot in de media, wordt dan de theorie ondeugdelijk genoemd’, klaagt hij. ‘Terwijl in de wetenschap vaststaat dat begeleiding door de docent essentieel is.’
    Op dat punt lijken de wetenschappers het inderdaad eens. Paul Kirschner, onderwijspsycholoog aan de Universiteit Utrecht, nam de wetenschappelijke literatuur van de afgelopen vijftig jaar door over het effect van ‘ongestuurd leren’ (unguided learning ), waarbij de leerling zelf moet zoeken naar de antwoorden, en soms zelfs naar de vragen. Hij keek naar onderwijsvormen als probleemgestuurd onderwijs en ontdekkend leren, en dan speciaal naar varianten met weinig begeleiding.
    Het idee dat je beter leert als je het zelf allemaal moet uitzoeken, kan volgens hem met zekerheid de prullenbak in. ‘Alle onderzoek op dit gebied toont aan dat onbegeleid leren of leren met heel weinig begeleiding niet effectief is’, zegt hij. De reden is simpel. Als de leerling geen begeleiding krijgt, zal hij een groot deel van zijn denkvermogen nodig hebben bij het zoeken. Omdat het brein maar een beperkt aantal taken tegelijk aankan, (Kirschner: ‘Multitasken bestaat niet, dat kunnen alleen computers’) betekent dat dat er minder en soms helemaal niets geleerd wordt. ‘Zoeken levert geen leerervaring op, vinden wél’, zegt hij.
    Daarmee is meteen een van de weinige zekerheden gevonden over het Nieuwe Leren, want op vrijwel alle andere vragen moet de wetenschap vooralsnog het antwoord schuldig blijven.
    Onlangs inventariseerde het SCO-Kohnstamm Instituut, het onderwijskundig onderzoeksinstituut van de Universiteit van Amsterdam, in opdracht van het ministerie van Onderwijs wat er vanuit de wetenschap valt te zeggen over het Nieuwe Leren in basis- en voortgezet onderwijs. De dunte van de paragraaf over leeropbrengsten onthult veel: ‘Er is weinig of geen onderzoek gedaan naar de leeropbrengsten in het Nieuwe Leren.’ Dat komt vooral doordat het Nieuwe Leren nog zo nieuw is, schrijft het Kohnstamm Instituut. De meeste vernieuwende scholen zijn nog maar enkele jaren bezig en veranderen nog steeds hun aanpak.

Grappig
Toch zegt het Kohnstamm Instituut iets over de te verwachten effecten, maar dan op basis van (ook niet overvloedig) buitenlands onderzoek. Dat is grappig, want in geen enkel buitenland bestaat er een term als het Nieuwe Leren. Elders wordt er ook niet zo emotioneel over al die onderwijsvernieuwingen gedebatteerd. Het Kohnstamm Instituut heeft de buitenlandse wetenschap doorgespit op zoek naar een zestal onderwijsvernieuwingen: de combinatie van keuzevrijheid voor de leerling (zelfregulatie) en aandacht voor reflectie (metacognitie); het de leerling verantwoordelijk maken voor zijn eigen leren; het samenwerkend leren; het bij het leren zoveel mogelijk gebruiken of nabootsen van de praktijksituatie (authentiek leren); het gebruik van ict; en het gebruik van portfolio's in plaats van toetsen.
    Alleen bij de eerstgenoemde onderwijsvernieuwing, keuzevrijheid en reflectie, vond het Kohnstamm Instituut redelijk overtuigende bewijzen van het nut. Dan nog houdt onderzoekster Thea Peetsma van het instituut slagen om de arm. ‘We weten niet of het voor alle kinderen werkt.’
    Bij zelfverantwoordelijkheid en samenwerkend leren is het bewijs al veel minder, maar onder condities en voorzichtig toegepast kan het nut hebben. Bij de drie andere methoden was nauwelijks bewijs van enig nut te vinden.
    Dat geldt ook voor het ‘authentieke’ (praktijkachtige) leren, het belangrijkste ingrediënt van competentiegericht leren. Competentiegericht leren is vooral in het beroepsonderwijs populair, en wordt over drie jaar in het mbo wettelijk voorgeschreven. Wetenschappelijke steun is er dus niet voor. Peetsma: ‘Dat wil niet zeggen dat het niet werkt. Het zou beter onderzocht moeten worden.’
    Daarmee zijn we bij de aloude onderwijskwestie van de ‘transfer’: wordt het op school geleerde ook in de praktijk gebracht? Wordt het in een andere context gebruikt? Meestal niet, zegt Robert-Jan Simons. Uit onderzoek naar de effectiviteit van bedrijfsopleidingen blijkt dat van al het geleerde slechts 10 tot 40 procent ooit wordt gebruikt. En dat is dan nog onderwijs heel dicht bij de praktijk. Uit enquêtes blijkt dat mensen zelf het gevoel hebben dat ze maar 10 procent van wat ze tijdens hun studie leren, ooit gebruiken.
    Het praktijkgerichte (competentiegerichte) onderwijs is juist uitgevonden om leerlingen de kennis in verschillende contexten te laten gebruiken. Volgens Simons is in deze benadering cruciaal dat de leerlingen reflecteren op hun kennis en functioneren: ‘Ze moeten zich telkens afvragen: wat heb ik nu geleerd?’ Het Kohnstamm Instituut bevestigt hem daarin.
    Dat is de theorie. Maar of het werkt, weet dus niemand.
    In het overzicht van het instituut blijft een belangrijk deel van de wetenschap buiten beeld: de vorderingen in de neurologische wetenschap. De geheimen van het brein worden in hoog tempo ontraadseld, en Jelle Jolles, hoogleraar neuropsychologie aan de Universiteit Maastricht, is daarvan in Nederland een voorloper. Hij haalde eind vorig jaar de krantenkoppen met zijn bevinding dat hersenen zich nog ontwikkelen tot ruim na het 20ste jaar. Bij jongens wat langer dan bij meisjes. Tot dan toe dacht de wetenschap dat het puberbrein al áf was.
    Uit hersenscans blijkt dat jongeren soms met een ander deel van hun hersenen denken dan ouderen. Volgens Jolles is dit inzicht van groot belang voor het onderwijs. ‘Kinderen van 12 of jongeren van 18 maken niet dezelfde soort afwegingen als volwassenen. Je kunt ze niet de keuzes voor hun eigen toekomst in handen geven. Ze overzien de lange-termijnconsequenties van hun keuzes niet, en zijn niet in staat de emoties en de sociale consequenties mee te wegen.’
    Jolles heeft geen moeite een belangrijke conclusie te trekken voor het onderwijs. ‘Samenwerkend leren is vast goed, maar de verplichting tot samenwerken moet weg. Om te excelleren moet je je soms juist een beetje isoleren.’
    Dat geldt zeker voor exacte en technische vakken. Leerlingen die helemaal opgaan in zo’n vak, moeten niet worden gedwongen tot samenwerking, maar individueel kunnen schitteren. Kortom; de nerd is aan herwaardering toe.


Terug naar Onderwijsbeleid, lijst , Rijnlands beleid , Rijnlands beleid, overzicht  , of naar site home .