De onderwijsvernieuwing in historisch licht |
5 jul.2006 |
Onderstaand een bespreking van de discussie over het nieuwe leren naar
aanleiding van de bundeling van de columns van Martin Sommer over het onderwerp,
en een overzicht van de onderwijsgeschiedenis in Nederland.
De Volkskrant, 30-06-2006, door Aleid Truijens
Kennis in kinderen gieten
Tussentitel: Erasmus vond een mens zonder onderwijs minder dan een dier
Het nieuwe leren haalt de ziel uit het onderwijs zoals het ooit bedoeld was.
De wijze Erasmus zei het begin 16de eeuw al: leren en plezier sluiten elkaar
niet uit. Goed onderwijs staat of valt met een onderwijzer met liefde voor zijn
vak en liefde voor kinderen. Scholen, vond de humanist, mochten geen
‘folterkamers’ zijn. Maar geléérd moest er worden. Voor Erasmus was een mens
zonder vorming ‘minder dan een dier’. Leren betekende voor hem: lezen wat de
grote filosofen en schrijvers zoal hadden bedacht.
Zijn bewonderaar Montaigne legde meer nadruk op zelfstandig
leren oordelen. Maar ook bij hem stond het intellect voorop. De humanisten
verwezen graag naar een beeld van Quintilianus, die het kind vergeleek met een
fles met een nauwe hals, waarin je, mits langzaam, kennis kon gieten. Erasmus en
Montaigne zijn, net als Rousseau, Locke en Montessori, denkers over opvoeding en
onderwijs wier visie aan bod komt in het omvangrijke overzichtsboek Vijf
eeuwen opvoeden in Nederland.
Vijf eeuwen na het humanisme is de metafoor van ‘kennis
ingieten’ vervormd tot een karikatuur. Volkskrant-redacteur Martin Sommer
bezocht voor zijn rubriek ‘Gemengde Berichten’ een studiedag van het Algemeen
Pedagogisch Studiecentrum. Een onderwijskundige toonde een zaal vol leraren een
afbeelding van het ‘ganzenlevermodel’. Dit was ‘het oude leren’: passieve
kinderen volproppen met ‘zinloze’ kennis, tot ze bijna knappen. Helemaal fout,
vond de adviseuse. Geen wonder dat die kinderen murw in de bankjes hangen.
Leerlingen moeten hun eígen waarheid ‘construeren’. De leraar die zijn vakkennis
stug door de kelen propt, bevuilt de puberziel. Hij zou een ‘coach’ moeten zijn.
Hoe wordt een leraar die van zijn vak houdt, opeens een
coach? Daarbij kan het APS helpen. Want dit voorheen gesubsidieerde, maar nu
commerciële centrum organiseert prijzige cursussen. Die zijn nodig, want zonder
dat ouders er erg in hadden, is een groot deel van het onderwijs – bijna het
gehele mbo en vele hbo-instellingen – bekeerd tot deze nieuwe
onderwijsfilosofie. Of de leraren die er werken dat wilden of niet. ‘Die
studiedag stampt in één ochtend de kennis en kunde van een hele beroepsgroep de
grond in’, schrijft Sommer verbijsterd. En dan die ‘gedwongen winkelnering’ in
het cursuswezen. Mag dat zomaar?
Verbazing, onbegrip, gevolgd door grote ergernis – die
reacties vertoont de verslaggever vaker op zijn ronde door Nederland. Voor de
stukken die gebundeld zijn in Onder onderwijzers, bezocht hij plaatsen
waar de gevolgen te zien zijn van ‘nieuw beleid’ in de zorg, de integratie, de
uitkeringen, in het verkeer en onderwijs. Hij sprak met leraren, leerlingen,
huisartsen, patiënten en jeugdwerkers. En met ontmoedigende regelmaat stelt hij
vast dat de zonnige voornemens uit de beleidsnota’s, die nijpende problemen
zouden oplossen én goedkoper zijn, in de weerbarstige praktijk blijven hangen in
de fase van ‘uitvoeringsproblemen’.
Dat betekent bijvoorbeeld dat een mevrouw die voorheen €
44,10 betaalde voor een dermatologische controle, nu ineens een
ondoorgrondelijke rekening krijgt van € 183,60. Een suikerzieke oude dame krijgt
haar insulinestrips niet vergoed, omdat haar huisarts de noodzaak onvoldoende
‘bewezen’ heeft en omdat ze de medicijnen haalde bij de verkeerde, want
dichtstbijzijnde apotheek. Een werkloze die een nieuwe baan vond, wordt toch
gekort op zijn uitkering als hij niet wekelijks solliciteert.
In het onderwijs zijn de ‘uitvoeringsproblemen’ nog
schokkender. Want het gaat om kinderen, soms kwetsbare kinderen. Een Somalisch
meisje kent haar klasgenoten niet en haar leraar nauwelijks. – werken aan je
‘competenties’ doe je op haar ROC in je eentje achter de computer. Als ze haar
leraar iets wil vragen, krijgt ze een afspraak over een week. Tijd om honderden
werkstukjes na te kijken heeft de leraar niet, dus zet hij overal een voldoende
boven. Hij ziet zijn leerlingen zelden, maar tekent wel hun ‘persoonlijk
ontwikkelingsplan’. Want hij wordt afgerekend op ‘rendement’.
Sommer schetst een samenleving die in korte tijd veranderde
van een gemeenschap waarin het contract tussen burger en instanties was
gebaseerd op vertrouwen, in een halfbakken vrije markt van zorg en welzijn. Daar
heerst ogenschijnlijk vrijheid, maar in wezen is zij gebaseerd op wantrouwen en
baart ze een kolossale controlebureaucratie. De enigen voor wie de ‘financiële
prikkel’ zichtbaar werkt, zijn de directeuren van de geprivatiseerde
instellingen; hun salarissen zijn prettig marktconform verhoogd.
Natuurlijk, Sommer is in deze stukken – een hybride genre
tussen column en reportage in – geen objectieve waarnemer. Hij past, bekent hij
grif in zijn nawoord, vaak geen ‘hoor en wederhoor’ toe. Maar dat journalistieke
zondetje levert veel op. Omdat hij als columnist, anders dan journalisten met
een vaste portefeuille, niet bevreesd hoeft te zijn voor boze bronnen, kijkt hij
onbekommerd rond. ‘Hoor en wederhoor’ kan een dempende deken zijn. Want,
schrijft Sommer terecht: ‘Je hoort de klager en dan de ontkenning van de
beleidsmaker, de bestuurder en de uitvoerder, en ze zullen allemaal wel een
beetje gelijk hebben.’ Zo trap je nooit de waarheid op zijn staart.
Toen Sommer begon te schrijven over het ‘nieuwe leren’, liep
zijn mailpot ‘stijf vol’. Voor ingewijden was het niet onbekend wat hij
onthulde. Hoogleraren als onderwijskundige Greetje van der Werf en
rekendidacticus Adri Treffers hadden al gewaarschuwd voor een aanpak waarbij het
‘leren leren’ de inhoud overschaduwt, met als resultaat een forse
niveauverlaging. Want als nieuwe informatie niet in een bedje van kennis valt,
dan is het adagium ‘je kunt alles opzoeken’ zinloos. Sommer pookte het onbehagen
los bij degenen die dagelijks met de vernieuwing te maken hebben: bezorgde
ouders, verweesde leerlingen en leraren die waren weggepest omdat ze remmende,
conservatieve krachten waren.
Een beetje schrijversgeluk had Sommer wel. Terwijl hij zijn
onderwijsserie schreef, werd bekend – minister Van der Hoeven moest het spijtig
toegeven – dat het zelfstandig leren in de Tweede Fase niet de beoogde
verbetering had gebracht. De aansluiting op het hoger onderwijs, het
belangrijkste argument vóór, was zelfs verslechterd. Sommer komt de eer toe één
pijnlijke vraag levensgroot te hebben uitgespeld. Hoe is het in godsnaam
mogelijk dat een revolutionaire vernieuwing als het ‘nieuwe leren’, gebaseerd op
een schimmig theorietje over ‘hart-brein-leren’, waarvan de heilzame werking
nooit is aangetoond, slinks door managers werd ingevoerd op honderden
opleidingen zonder dat er ook maar één keer in de Tweede Kamer over
gediscussieerd of gestemd is?
Wie het antwoord op die vraag zoekt in Vijf eeuwen
opvoeding, bladert vergeefs. Het boek, dat zowel over de geschiedenis van de
opvoedkunde als het onderwijs gaat, is uitstekend in de historische hoofdstukken
waarin mooi wordt beschreven hoe pedagogen, artsen, tuchthuisdirecteuren en
onderwijzers langzaamaan ontdekten dat het kind een echt mens was. Maar naarmate
het overzicht onze tijd nadert, wordt het zwakker. In de hoofdstukken over
jeugdcultuur, misdaad en kinderbescherming wordt nauwelijks gerept over de
enorme maatschappelijke problemen die grootscheepse immigratie van gastarbeiders
en hun gezinnen met zich meebracht.
Teleurstellend en weinig analytisch is het hoofdstuk over ‘de
eeuw van de onderwijsvernieuwing’. De auteur vertelt keurig wat alle grote
veranderingen in de 20ste eeuw – leerplicht, Mammoetwet, Basisvorming en Tweede
Fase – inhielden. Maar over de gevolgen van die veranderingen – de massale
deelname aan het hoger onderwijs na de Mammoetwet bijvoorbeeld - geen woord. Het
mislukken van de Basisvorming en de Tweede Fase lijkt een taboe. Wel wordt
vastgesteld dat de schooluitval onverminderd groot is. ‘Vernieuwing, thematisch
onderwijs, samenwerking in groepen en meer leerlinggericht werken (…) moeten een
aanzienlijke verbetering hebben gebracht in het schoolklimaat.’ Moeten. De
gedachte dat vernieuwing ook averechts kan werken, is kennelijk ontoelaatbaar.
De geschiedschrijving van het onderwijs laat zien dat er
altijd een ideologische tweedeling is geweest. Enerzijds waren er de aanhangers
van Rousseau, die meenden dat een kind van nature leergierig is en dat
onderwijzers het, als een plantje, alleen wat water hoefden te geven om het tot
bloei te laten komen – ongeveer het uitgangspunt van het Montessori- en Jenaplan-
en Vrije School-onderwijs. Anderzijds zijn er altijd onderwijzers geweest in de
traditie van Erasmus, die meenden dat kennis moet worden aangereikt omdat het
blikveld van kinderen zich nooit ‘spontaan’ verbreedt. De Rousseau-doctrine is
met het ‘nieuwe leren’ aan de winnende hand – of aan de verliezende, want
verrassende resultaten blijven vooralsnog uit.
Vernieuwers als Maria Montessori en hier bij ons Jan Ligthart
ageerden ‘van onderop’ tégen het door staat en kerk oplegde onderwijs. Het
‘nieuwe leren’ is ingevoerd van bovenaf, met instemming van overheid en
inspectie. De volgende onderwijsrevolutie moet maar van de burger komen.
Martin Sommer: Onder onderwijzers – En andere gemengde berichten. De
Volkskrant/Meulenhoff; 286 pagina’s; € 17,50 ISBN 90 290 7791 3
Nelleke Bakker e.a.: Vijf eeuwen opvoeden in Nederland – Idee en praktijk
1500-2000. Van Gorcum 622 pagina’s € 55,- ISBN 90 2324 162 2
Naar Onderwijsbeleid, lijst
,
Rijnlands beleid
, Rijnlands beleid,
overzicht , of site home
.
|