Bronnen bij Wetenschap, historie: overgang vanaf Middeleeuwen

In het Wetenschap, historie  wordt betoogd dat de inspiratiebron voor de experimentele wetenschap ligt in het handwerk en de eer erin gelegd tijdens de Middeleeuwen. Hier een later artikel over de overgangsfase (de Volkskrant, 18-06-2011, door Geertje Dekkers):
  Uit ambacht groeide het experiment

In de 16de eeuw waren afgietsels van kleine dieren populair. De makers golden als dragers van geheime kennis. Uit hun werkwijze, zegt wetenschapshistorica Pamela Smith, ontstond de moderne onderzoekstechniek.

De rivierkreeftjes voor haar historische experimenten haalde Pamela Smith op de Albert Cuyp, vlak bij het Rijksmuseum waar ze veel van haar proeven deed. Om zo'n kreeftje heen bouwde ze vervolgens een mal, die ze in de oven zette om het diertje weg te branden. Zo bleef alleen de mal over, met daarin een holle ruimte in de vorm van het beestje. Daarin goot Smith metaal - vaak zilver - om uiteindelijk een afgietsel van de rivierkreeft tevoorschijn te halen.
    Afgietsels van planten, insecten, hagedissen, padden en slangen waren van de 16de tot en met de 18de eeuw populair in Europa. Ze zagen er opmerkelijk levensecht uit. De schubben van een hagedis, de aderen in de vleugels van een cicade, de binnenkant van de bek van een pad: ze waren allemaal duidelijk te zien.
    Smith (Columbia University, New York) is wetenschapshistorica. Ze betoogde in haar boek The Body of the Artisan (2006) dat de moderne wetenschap die toen ontstond, veel te danken had aan de kennis en de manier van werken van kunstenaars en handwerkslieden. De afgelopen jaren probeerde ze te achterhalen wat die kennis en werkwijze dan wel inhielden. Daarvoor concentreerde ze zich op metaalbewerkers die 'levende' afgietsels maakten.   ...
    Aan de basis van Smiths experimenten - die ze uitvoerde met Tonny Beentjes, docent metaalconservering en restauratie aan de Universiteit van Amsterdam - lag een anoniem Frans manuscript uit de late 16de eeuw, zonder titel. Het staat vol aanwijzingen voor ambachtelijk werk en vooral voor het maken van afgietsels van kleine dieren en planten. Het manuscript past in de traditie van 'geheimenboeken' uit die tijd: populaire boeken met vaak medische, technische en alchemistische recepten of praktische handwijzingen.
    Natuuronderzoekers lazen deze boeken, zegt Smith kort voor de Huygens-Descarteslezing: 'Ze geloofden dat ze bij handwerkslieden kennis over de natuur op konden doen.' De Royal Society in Londen, een vooraanstaand geleerd genootschap, had daarom enige tijd een project lopen om kennis uit ambachten te verzamelen. 'Heel veel kwam er van dat project niet terecht', zegt Smith, 'maar het geeft aan dat deze onderzoekers van ambachtslui hoopten te leren.'
    De makers van de afgietsels waren in dat opzicht dubbel interessant. Zij hadden materiaalkennis, maar imiteerden bovendien de natuur, en dat was volgens de opvattingen van de tijd een zinvolle manier om meer te leren over levende wezens. Wie een insect of een hagedis kon namaken, bezat kennis over het dier, zo vond onder meer de filosoof Leibniz (1646-1716). Daarom waren de metaalbewerkers een relevante bron van kennis voor natuuronderzoekers.   ...
    Het lastige aan de praktische kennis van deze ambachtslieden is dat ze zich moeilijk laat opschrijven. Smith: 'Het Franse manuscript leest niet lekker. Om te begrijpen wat er staat, moet je nadoen wat de auteur beschrijft. Hij heeft geprobeerd kennis op papier vast te leggen die je eigenlijk alleen kunt opdoen door heel veel te proberen; een vorm van kennis die je moet opslaan in je lijf en in je spieren.'
    Het manuscript heeft dus iets onbeholpens maar voor historici is het een zegen dat dergelijk teksten er zijn, want ze geven inzicht in een wereld aan kennis die anders verloren zou zijn gegaan, en die Smith en Beentjes met hun experimenten weer tot leven hebben proberen te wekken.    ...
    Om een overtuigend resultaat te behalen, experimenteerden de metaalbewerkers uitgebreid: ‘Ze probeerden steeds verschillende materialen uit, van de mal en van het metaal’, zegt Smith: ‘De auteur van het Franse manuscript kon duidelijk niet ophouden met experimenteren. Steeds probeert hij een net iets afwijkende samenstelling, of een andere temperatuur en dan krabbelt hij de resultaten in de kantlijn bij eerdere beschrijvingen.’
    Deze manier van werken hebben natuuronderzoekers overgenomen, stelt de historica: heel nauwkeurig observeren en uitproberen wat er gebeurt als je verschillende factoren verandert. Daar, aldus Smith, komt de moderne experimentele methode vandaan.

Het proces van de overgang kan niet duidelijker uitgelegd worden. Meer bewijzen van het algehele maatschappelijke proces zijn vermoedelijk te vinden in door auteur Smith geschreven boeken:
  Tussenstuk:
...
Belangrijke publicaties:
2006  The Body of the Artisan - Art and Experience in the Scientific Revolution (University of Chicago Press )
2001  Merchants and Marvels - Commerce, Science and Art in Early Modern Europe. Redactie samen met Paula Findlen (Taylor & Francis)    ...

Weer vele jaren later een ander relevant betoog (de Volkskrant, 28-08-2018, door Hans Wansink):
  'Franse Revolutie maakte Europa juist mínder democratisch'

Historici hebben de macht van burgers in de late middeleeuwen systematisch onderschat. Zonder hun hulp kregen centrale overheden weinig gedaan, schrijft hoogleraar Maarten Prak.


Burgers hadden vanaf de late middeleeuwen veel meer invloed op hun bestuurders dan in de geschiedenisboekjes wordt beweerd. Dat is de centrale stelling van Maarten Prak, hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, in zijn nieuwe boek Citizens without Nations. De rol van 'gewone mensen' in de stedelijke politiek is systematisch onderschat, concludeert Prak in zijn synthese van dertig jaar onderzoek naar burgerschap in Nederland, Europa, de koloniën in Noord- en Zuid-Amerika, China en het Midden-Oosten.
    Vanaf het jaar 1000 werd van onderop geëxperimenteerd met nieuwe vormen van bestuur. Los van raden en overlegorganen waren er tienduizenden organisaties - denk aan buurtverenigingen, gilden en schutterijen - die onafhankelijk van de stedelijke elites konden opereren. Zij confronteerden de bestuurders door middel van rekesten, gesprekken en opstanden met hun eisen en grieven. Prak: 'Deze organisaties waren een vehikel voor mensen die geen formele zeggenschap hadden om toch invloed op het stadsbestuur uit te oefenen.' En als de spanningen tussen stadsbestuur en burgerij hoog opliepen, werden de regenten maar al te vaak door de schutterijen aan de kant gezet.
    Het formele burgerschap was niet vereist om tot de schutterij te worden toegelaten, maar de schutters noemden zichzelf wel 'het lichaam van de burgerij'. 'De Nachtwacht van Rembrandt is een prachtige verbeelding van dat idee', zegt Prak. 'De officieren van de schutterij betaalden om het schilderij in de publieke ruimte op te hangen. Ze wilden daarmee zeggen: wij doen iets voor de publieke zaak.'    ...

Wat je allemaal kan zien als voortkomend uit de structuur en houding zoals neergelegd door de ambachtelijke gildes.


Naar Wetenschap, historie  , of site home  .

18 jun.2011