Bronnen bij De WRR: de Nederlandse identiteit |
jan.2007 |
De WRR is een moeilijker geval dan andere instituten als het CPB en het SCP,
omdat geen vaste samenstelling heeft. Er is wel een relatief kleine vaste
staf, maar de meeste van haar rapporten vworden (grotendeels) geschreven
door mensen van buiten die daarvoor gevraagd worden. Natuurlijk bepaalt de
keuze van die mensen evengoed in belangrijke mate de inhoud ervan.
Desalniettemin valt er een vrijwel eenduidige lijn te signaleren in wat
de WRR aan rapporten produceert. Hieronder geven we een aantal voordelen,
maar we beginnen met de algemene houding van waaruit er wordt gedacht:
NRC Handelsblad, 26-09-2007, door Ruud Koopmans
Cultuur maakt wel verschil, beste WRR
Het WRR-rapport ‘Identificatie met Nederland’ legt de oorzaak van
achterblijvende inburgering van migranten vooral bij Nederland zelf. Maar de WRR
onderbouwt deze stellingname niet met wetenschappelijke feiten.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) neemt met zijn
afgelopen maandag verschenen rapport Identificatie met Nederland stelling in de
debatten over nationale identiteit, inburgering en de omgang met culturele
verschillen. De raad gaat daarbij de controverse niet uit de weg. Dat is prima,
zolang het stoelt op een evenwichtige analyse van wetenschappelijk onderbouwde
feiten. De raad baseert zich echter op een empirisch onjuist beeld van de
Nederlandse werkelijkheid en schetst een eenzijdig beeld van de problematiek van
meervoudige identiteiten. Dat is jammer, want daardoor dreigen ook een aantal
zinnige aanbevelingen van de WRR aan geloofwaardigheid te verliezen.
De kern van het rapport is de bewering dat meervoudige
identiteiten niet inherent problematisch zijn, maar dat pas worden „zodra
anderen van je verwachten dat je een duidelijk afgebakende identiteit bezit.
[...] De nadruk op de Nederlandse nationale identiteit en de schijnbare
on-onderhandelbaarheid daarvan, kan tot gevolg hebben dat mensen zich zodanig
voor het blok gezet voelen dat de mogelijkheden voor identificatie eerder af-
dan toenemen.” Deze laatste zin loop als een rode draad door het gehele rapport.
Hiermee worden verschillende zaken onder het tapijt geveegd.
Om te beginnen wordt gesteld dat, als er een probleem met meervoudige
identiteiten bestaat, dit probleem ontstaat door anderen, anderen die die
meervoudigheid niet willen accepteren. Dat is echter een miskenning van het feit
dat identiteiten, omdat ze verbonden zijn met emoties, sociale banden en
loyaliteiten, wel degelijk met elkaar kunnen botsen – ook als niemand zich ermee
bemoeit.
Identiteiten zijn niet altijd en in alle omstandigheden
complementair, net zo min als ze altijd en overal zero-sum zijn. Iedereen met
een meervoudige identiteit – dus eenieder van ons – weet dat uit ervaring. Het
leven zou erg gemakkelijk zijn als het niet zo was. Het rapport doet alsof er
duizend bloemen zouden bloeien, als niemand zich met de identiteiten zou
bemoeien. Maar het rapport kan hier niet overtuigen.
Wanneer het gaat om anderen die een probleem van meervoudige
identiteiten maken, wijst het rapport met de vinger naar slechts één schuldige:
het Nederlandse publieke debat en naar de Nederlandse inburgeringseisen, die
migranten tot een eenduidige keuze voor Nederland zouden willen dwingen.
Dit beeld is schromelijk overdreven. Er is bij mijn weten
geen land in Europa (misschien met uitzondering van Zweden) waar zo’n groot deel
van de migrantenbevolking staatsburger is. Daarbij staat Nederland bovendien
vrijwel altijd het behoud van de oorspronkelijke nationaliteit toe. De
opmerkingen in het rapport over de nadelige gevolgen van de Nederlandse
wetgeving die „in principe” verlangt dat men afstand doet van de oorspronkelijke
nationaliteit, zijn daarom misplaatst – in de praktijk stelt dit principe
nauwelijks iets voor. Zoals bekend wonen in Nederland meer dan een miljoen
mensen met twee paspoorten.
Het rapport levert geen bewijs voor de stelling dat het
toestaan van de dubbele nationaliteit bevorderlijk voor de integratie is, of dat
de geldende (maar nauwelijks uitgevoerde) afstandseis daarvoor een belemmering
zou zijn. De meeste migranten in Nederland zijn allang tot Nederlander
genaturaliseerd en de meesten daarvan hebben hun tweede paspoort mogen behouden.
Dat de achterblijvende identificatie met Nederland te wijten zou zijn aan een te
restrictief Nederlands naturalisatiebeleid is daarom strijdig met de elementaire
regels van de logica.
Ook de bewering van de WRR dat Nederland een eenduidige keuze
voor Nederland zou verlangen, en in het verlengde daarvan een vergaande
aanpassing aan de Nederlandse cultuur, is empirisch ongefundeerd. Heeft de WRR
de Nederlandse omgang met (orthodox) islamitische kledij en gebruiken misschien
vergeleken met die in andere landen? Dan zou zijn opgevallen dat Nederland
hierin juist zeer tegemoetkomend is. Leg de uitspraken van de Commissie Gelijke
Behandeling en Nederlandse rechters maar eens naast de jurisprudentie van onze
Europese buren. Waar wij in Nederland de laatste tijd over discussiëren –
boerka’s, handen schudden en dergelijke – is in andere landen geen onderwerp van
debat. Niet omdat daar zo tolerant mee wordt omgegaan, maar omdat niemand op het
vermetele idee gekomen is om met een boerka het recht op een bijstandsuitkering
af te dwingen of als werknemer te weigeren vrouwelijke klanten de hand te
schudden. In onze buurlanden discussieert men over zaken die in Nederland al
lang en breed gemeengoed zijn: hoofddoekjes of het recht van moslims op eigen
scholen of eigen godsdienstonderwijs.
In het WRR-rapport wordt kortom een karikatuur geschetst van
de Nederlandse omgang met culturele verschillen en afwijkende identiteiten. Waar
de rol van de Nederlandse politiek en media in het problematiseren van
meervoudige identiteiten dik wordt aangezet, wordt er door de WRR niet gerept
over het feit dat sommige van die identiteiten zelf juist extreem intolerant
zijn ten opzichte van meervoudigheid.
Het is zeker waar dat iemand die zich Nederlander én Turk, of
Nederlander én moslim voelt, het niet altijd makkelijk heeft. Maar hoeveel
moeilijker heeft de Turk of Marokkaan het die verkiest als ongelovige of erger
nog: als bekeerd christen door het leven te gaan. Of de Turk die zich openlijk
schaamt voor de Armeense genocide. Of de islamitische homo. Of de moslima die
haar recht op seksuele zelfbeschikking opeist, of erger nog: die met mannen
verkeert die geen moslim zijn.
Onder deze „mengelmensen”, zoals het rapport mensen met
meervoudige identiteiten noemt, zijn er helaas veel die hun mengelbestaan alleen
in het verborgene kunnen voeren, en sommigen die het niet meer kunnen
navertellen. Waar zou de grootste barrière liggen voor „mengelhuwelijken” tussen
Turkse, Marokkaanse en autochtone Nederlanders? Bij mijn weten staan Turkse en
Marokkaanse Nederlanders niet te trappelen voor dat soort relaties – zelfs in
Nederland geboren leden van die groepen zijn voor velen blijkbaar te
vernederlandst, getuige het feit dat de grote meerderheid, ook van de tweede
generatie, de huwelijkspartner uit het herkomstland van de ouders haalt.
Het is bij het pleidooi voor de mengelmens dus maar een
kwestie van wie je wel als zodanig thematiseert en wie niet. Het rapport maakt
op dat punt een duidelijke keuze die niet door wetenschappelijke motieven lijkt
te zijn ingegeven.
Wanneer het rapport intolerante tendensen binnen sommige
minderheidsculturen bespreekt, dan worden deze steevast als een reactie gezien
op politiek en media die de moslims in de orthodoxe of radicale hoek drijven.
Ook dit is een voorstelling van zaken waarvoor geen bewijs geleverd wordt. Ik
weet wel dat dit vaak beweerd wordt – niet in de laatste plaats door die
orthodoxen en radicalen zelf – maar dat maakt de bewering nog niet waar.
Een voorbeeld hiervoor is het in het Nederlandse debat veelvuldig
herhaalde idee dat moslima’s tegenwoordig vaker een hoofddoek dragen als reactie
op de negatieve beeldvorming over moslims. Het wachten is nog steeds op
onderbouwing van dit geloofsartikel. Als de redenering klopt, zou het in elk
geval zo moeten zijn dat er in landen als Frankrijk en Duitsland – waar
aanmerkelijk minder tegemoetgekomen wordt aan culturele verlangens van moslims –
een nog sterkere van-de-weeromstuit orthodoxie te vinden moeten zijn in de vorm
van hoofddoek- en niqaabdraagsters, handenweigeraars, homo-van-flat-afgooi-imams
en dergelijke. En dat is niet het geval.
Het enige land in Europa dat wat dit betreft op Nederland
lijkt, is het Verenigd Koninkrijk – juist ook een land dat tegemoetkomend is ten
opzichte van culturele wensen van minderheden. Daar weigeren
moslimtaxichauffeurs blindengeleidehonden die haram zouden zijn, terwijl je in
het Berlijnse Kreuzberg regelmatig moslimfamilies een ommetje ziet maken met hun
trouwe viervoeter.
Een te sterke nadruk op identificatie van migranten met
Nederland is volgens de WRR tot falen gedoemd. Het rapport ziet de Nederlandse
identiteit namelijk als ‘secundair’. De etnische en religieuze identiteiten van
migranten worden daarentegen als ‘primair’ gezien, meer robuust en moeilijker
veranderbaar. Een verstandige identiteitspolitiek moet zich aan dat gegeven
aanpassen. “In het kader van de zoektocht naar nationale identiteit is het dus
van belang te beseffen dat secundaire identificatie altijd volgt op een proces
van primaire identificatie dat zich reeds voltrokken heeft”, zoals het rapport
stelt.
Dat de gevoelsband met het land van herkomst voor de eerste
generatie migranten “primair” blijft, is plausibel. Maar waarom gaat de WRR er
(impliciet) vanuit dat dit onverkort ook geldt voor de in Nederland opgegroeide
of zelfs geboren generaties? Waarom zou voor de tweede generatie de Nederlandse
identiteit secundair moeten zijn? Waarom zouden de footprints, zoals het rapport
de primaire identificatie noemt, van in Nederland geboren en getogen kinderen
niet in het land liggen waar ze hun eerste stapjes hebben gezet? De WRR lijkt
het als een onvermijdelijk natuurgegeven te beschouwen dat veel van die kinderen
(zoals het rapport laat zien vooral die van Marokkaanse en Turkse afkomst) zich
in eerste instantie met het land van herkomst van hun (groot)ouders
identificeren.
Is het echt geen probleem en is het echt onvermijdelijk dat
die jongeren met hun hart meer voor Marokko en Turkije voelen dan voor
Nederland? Hebben voetballers van Marokkaanse afkomst die voor Oranje spelen,
verkeerd begrepen waar hun primaire identificatie ligt? Hoe kan het voor de
integratie bevorderlijk zijn als de samenleving zich er al op voorhand bij
neerlegt dat de identificatie met Nederland ondergeschikt is?
Tenslotte zwalkt het rapport tussen drie verwijten aan
degenen die het belang van een Nederlandse identiteit en gemeenschappelijke
fundamentele waarden benadrukken: 1) dat niet duidelijk is wat die identiteit
uitmaakt; 2) dat „onder de vlag van fundamentele waarden [...] onderwerpen als
gelijkheid van man en vrouw, gelijkheid van homoseksuelen, verhouding tussen
religieuze vrijheid en vrijheid van meningsuiting en problemen als eerwraak en
vrouwenbesnijdenis” steeds meer besproken worden; en 3) dat hier „bovenal
rechtstatelijke waarden en vrijheden die voor alle westerse landen gelden”
bedoeld worden.
Je kunt het blijkbaar nooit goed doen. Of je blijft te vaag.
En als je concreet wordt, is dat blijkbaar niet legitiem. En kennelijk is het
ook een probleem als fundamentele waarden voor meer landen dan alleen Nederland
gelden. Is dat niet wat die waarden fundamenteel, wellicht zelfs universeel
maakt?
Al met al leunt dit WRR-rapport sterk op slecht onderbouwde
beweringen. Het is daardoor vooral een normatieve interventie in het publieke
debat geworden.
Door zich onvoldoende bij zijn wetenschappelijke leest te
houden, brengt de WRR zijn eigen legitimiteit in gevaar en dreigt ook daar aan
geloofwaardigheid in te boeten waar hij beslist ook zinnige dingen te zeggen
heeft – bijvoorbeeld het pleidooi voor het tegengaan van segregatie in het
onderwijs en het afschaffen van het begrip allochtoon.
Meningen hebben we in het integratiedebat al genoeg, kennis
over feiten en samenhangen veel minder. Jammer genoeg levert het WRR-rapport van
het laatste te weinig en van het eerste te veel.
Ruud Koopmans is hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en
onderzoeksdirecteur aan het Wissenschaftszentrum in Berlijn (WZB).
Het rapport Identificatie met Nederland van de WRR is te lezen op
www.wrr.nl
Uit: NRC Handelsblad website, 27-09-2007, door de webredactie
WRR-rapport ‘Identificatie met Nederland’: eenzijdige opinie
of wetenschappelijk advies?
Het afkeuren van dubbele nationaliteiten, de roep om strengere inburgeringseisen
en de harde toon van het integratiedebat zetten allochtonen teveel voor het
blok. De mogelijkheden voor identificatie met Nederland nemen hierdoor eerder af
dan toe. Dat moslims zich steeds orthodoxer kleden is hier het bewijs van. Dat
schrijft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in het onlangs
verschenen rapport ‘Identificatie met Nederland‘.
De WRR ziet de Nederlandse identiteit als secundair. De
‘primaire identiteit’, die van etnische en religieuze aard zou zijn, is volgens
het adviesorgaan robuust en moeilijk veranderbaar. De raad vindt het daarom
onverstandig als Nederland van allochtonen een eenduidige keuze verlangt. We
moeten onze kaarten zetten op ‘mengelmensen’, mensen met meervoudige
identiteiten, aldus de WRR. Het opdringen van de Nederlandse identiteit past
niet in dat plaatje. Prinses Maxima heeft het adviesrapport begeleid met een
instemmende toespraak.
Volgens Ruud Koopmans, hoogleraar sociologie aan de VU,
schetst de WRR een karikatuur van de Nederlandse omgang met culturele
verschillen. De idee van ‘mengelmensen’ als oplossing voor culturele en
religieuze spanningen, acht Koopmans niet realistisch. “De WRR miskent dat
identiteiten, omdat ze verbonden zijn met emoties, sociale banden en
loyaliteiten, wel degelijk met elkaar kunnen botsen - ook als niemand zich ermee
bemoeit”, schreef de hoogleraar 26 september op de Opiniepagina. De
beschuldigende vinger van de raad richting rechtse opiniemakers, politici en
voorstanders van een restrictief naturalisatiebeleid vindt Koopmans ongepast.
“De WRR rept niet over het feit dat sommige van die identiteiten zelf juist
extreem intolerant zijn ten opzichte van meervoudigheid.”
Koopmans mist in het rapport de bewijsvoering voor het
veronderstelde verband tussen de ‘negatieve beeldvorming over moslims’ en de
toename van orthodoxe uitingen. Het is eerder omgekeerd, stelt hij. Dat er in
Nederland discussies worden gevoerd over het recht van vrouwelijke werknemers om
geen handen te schudden, terwijl moslims in Frankrijk en Duitsland nog moeten
vechten voor eigen scholen en eigen godsdienstonderwijs, zou juist blijk geven
van een tolerantere houding. “Het enige land in Europa dat wat dit betreft op
Nederland lijkt, is het Verenigd Koninkrijk - juist ook een land dat
tegemoetkomend is ten opzichte van culturele wensen van minderheden. Daar
weigeren moslimtaxichauffeurs blindengeleidehonden die haram zouden zijn,
terwijl je in het Berlijnse Kreuzberg regelmatig moslimfamilies een ommetje ziet
maken met hun trouwe viervoeter”, aldus Koopmans.
De hoogleraar verwijt de WRR een normatieve interventie in
het publieke debat. “Meningen hebben we in het integratiedebat al genoeg, kennis
over feiten en samenhangen veel minder. Jammer genoeg levert het WRR-rapport van
het laatste te weinig en van het eerste te veel.”
De commentatoren van NRC Handelsblad laken de WRR dat
ze niet in gaat op de reële gevoelens van vervreemding en uitsluiting die veel
Nederlanders ervaren door de opkomst van andere culturen en religies in hun
omgeving. “Het advies ziet Nederlanderschap als een inlegwerkje van individuele
ervaringen en (buitenlandse) achtergronden. Een à la carte benadering die in de
Tweede Kamer alleen door de linkse fracties wordt gedragen.” Maxima heeft, door
zich achter dit WRR-rapport te scharen, stelling genomen in een heftig politiek
debat dat parlement en kiezers splijt. Onverstandig, menen de commentatoren,
want “integratie is een mijnenveld”.
Wat vindt u? Is het WRR-rapport ‘Identificatie met Nederland’
inderdaad een eenzijdige opinie? Of hebben we hier te maken met de standaard
reflex op WRR-rapporten als zij over de islam en integratie gaan: ‘wie het er
niet mee eens is, trekt de wetenschappelijke integriteit gewoon in twijfel’. En
doet Maxima er verstandig aan zich te begeven op dit thema. Kan ze zich niet
beter met minder omstreden onderwerpen bezighouden, zoals haar man doet met
waterhuishouding en sport?
Uit: De Volkskrant, 11-10-2006, van verslaggever Frank van Alphen
Interview | Nahied Razwani, kandidaat kamerlid voor de VVD, vindt dat
iedereen zelf kan sparen voor een werkloosheidsuitkering
‘Uitkering maakt mensen afhankelijk en laks’
Weg met de collectieve verzekering: iedereen kan zelf sparen voor de eigen
WW-uitkering, vindt Nahied Razwani. Wie nooit werkloos wordt, houdt een mooi
bedrag over bij pensionering.
Maak de verzorgingsstaat minder verzorgend, was begin deze week de boodschap van
de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De econoom Nahied
Razwani, nummer 52 op de kandidatenlijst van de VVD voor de komende Tweede
Kamerverkiezingen, wil nog een paar stappen verder gaan. ‘We moeten af van de
verzekeringsgedachte. Werknemers moeten zelf sparen voor hun WW’, zegt ze.
Razwani (1966) vluchtte vijftien jaar geleden samen met haar
man uit Iran naar Nederland. Ze zegt de negatieve kanten van de Nederlandse
verzorgingsstaat te hebben gezien bij haar mede-asielzoekers. ‘Vluchtelingen
zijn over het algemeen initiatiefrijke mensen. Ze verlaten met veel moeite hun
land en willen ergens anders een bestaan opbouwen. In Nederland zag ik dat ze
veranderden in mensen zonder zelfrespect. Mensen die afhankelijk werden van een
uitkering en dachten dat ze niets meer konden. Daaruit ontsnappen, is moeilijk.’
...
Ze vindt ook dat de ontslagbescherming en het minimumloon op
de schop moeten. Volgens Razwani is het financiële verschil tussen een uitkering
en werken nog te klein. ...
Red.: Advies van de WRR: op naar het Amerikaanse
systeem: wie werkloos of arbeidsongeschikt wordt: voedselbonnen en de bedeling.
De VVD pakt het moeiteloos op.
Natuurlijk is de gewone burger en kiezer van dit soort dingen
minder gecharmeerd. Erg fout van die gewone burger, vindt onze voorzitter:
De Volkskrant, 29-09-2007.
WRR-voorzitter: politiek bang voor ‘Bokito-burger’
De politieke elite is vijf jaar na de Fortuyn-revolte nog steeds bang voor de
burger en neemt dus moeilijk impopulaire besluiten. Dat zegt Wim van de Donk,
voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. ‘De burger is
een boze Bokito. Zijn problemen drongen niet tot de Haagse beleidsagenda’s door,
dus is hij even over het hek gesprongen. Dat heeft de politieke elite in
verwarring gebracht: ze zijn zo bang geworden dat ze helemaal doorslaan. Kijk
maar naar die honderd dagen van het kabinet.’ ...
Red.: Nu een voorbeeld van de bluf en oplucichterij
waar voorzitter Van de Donk zo'n voorstander van is. Dit voorbeeld komt in
de vorm van een wat uitgebreidere analyse van een artikel in het kader van
de strijd tegen de eerste twijfels over de resultaten en de juistheid
van het privatiseringsbeleid (iets wat we ook kennen van neoliberalistisch
ideoloog Frank Kalshoven. Uit hoofde van duidelijkheid is het artikel
opgesplitst en per deel van commentaar voorzien:
Uit: De Volkskrant, 11-06-2008, door Leigh Hancher en Willemijn
Dicke, respectievelijk lid en stafmedewerker van de WRR
Alles terug naar de staat is niet wenselijk
De zorg voor essentiële infrastructuren als energie, moet niet terug worden
gegeven aan de staat, betogen Leigh Hancher en Willemijn Dicke.
Er is de laatste tijd volop aandacht voor de vraag of we er wel goed aan hebben
gedaan marktwerking te introduceren in sectoren die voorheen uitsluitend onder
de hoede van de overheid stonden. Soms vraagt men zich af of het eigenlijk niet
beter is dat in een aantal van die sectoren die oude situatie wordt hersteld.
Die vraag is natuurlijk niet onzinnig. Want hoe weet je nu
zeker dat private of commercieel gedreven bedrijven de kwaliteit van het
drinkwater ook in de toekomst op peil zullen houden? Of dat ze het onderhoud van
dijken, wegen en energienetten niet laten versloffen? Kunnen we de zorg voor
deze essentiële infrastructuren wel in handen laten van private partijen?
Deze zorg inspireerde de Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid onderzoek te doen naar investeringen in infrastructuren (dijken,
wegen, energie, telecommunicatie, riolering, luchthavens, drinkwater,
vuilnisophaal, spoorwegen). Zijn deze vitale infrastructuren gegarandeerd voor
de toekomst? En kunnen de huidige institutionele arrangementen het hoofd bieden
aan klimaatverandering en de overgang naar een duurzame economie?
Ooit waren de meeste infrastructuren in handen van een
publieke monopolist. De afgelopen 15 jaar is marktwerking in vrijwel alle
infrastructuren ingevoerd. Daarbij is de handel over de netwerken en ook het
wetgevend kader verregaand geïnternationaliseerd.
Red.: Een neutrale inleiding. Behalve de laatste zin:
er is geen enkele netwerk geïnternationaliseerd, behalve het stroomnetwerk, maar
dat was dertig jaar terug ook al internationaal.
Wat hier staat is dat de openbare nutsbedrijven reserves hadden, en dat die
reserves aan de consument zijn gegeven. Mooi voor de consument, maar op de
langere termijn waarschijnlijk onverstandig.
Van efficiencywinsten zijn geen enkel teken te zien, met
uitzondering van de telefoniemarkt, maar die winst is volledig gedreven door
technologische vernieuwing.
De grondstoffenprijzen zijn wel gestegen, maar het is volkomen onwezen dat dit
de prijsstijginen in zijn geheel verklaart. het zou zomaar ook door de toename
van management en de explosief gestegen topsalarissen kunnen zijn.
Wat de redactie al stelde: men heeft aan potverteren gedaan. Behalve de
telecom-sector, maar dat komt omdat die geen gedeelde infrastructuur meer heeft,
door de ontwikkeling van draadloze technieken.
In minder wollige woorden: de ervaringen in Angelsaksische landen laten zien dat
geprivatiseerde de nutsbedrijven de infrastructuur zwaar verwaarlozen - iets dat
gevallen als New Orleans meenemende ook rustig "misdadig verwaarlozen" mag
noemen. En daarbij hebben we het dus niet over 'duurzaamheid' (dat station is
eigenlijk al gepasseerd), maar over zulke fundamentele zaken als de
stroomvoorziening en de bescherming tegen het water. Geen duidelijker bewijs dat
de privatisering, de Angelsaksische aanpak, een ramp is voor het land.
Alles kent zo zijn problemen - waar het om gaat is datgene te kiezen dat de
minste problemen veroorzaakt. En de ervaring en uit de vorige alinea laten zien
waar die problemen het kleinst zijn: bij nutsbedrijven in de publieke sector.
Waartegenover staat managerieel opportunisme: een topmanager, directeur, zit
meestal zo rond de jaar of vijf bij een bedrijf, waarna hij naar de volgend
verhuist. Dus is hij volledig geconcentreert op de korte termijn. Grootschalig
achterstallig onderhoud bij bruggen, elektriciteitsvoorziening, en
waterbescherming in Amerika toont aan dat privaat eigendom een garantie is voor
slecht onderhoud. Andere bekende problemen bij private monopolisten zijn:
excessieve besparingen, overaandacht voor de aandeelhouderswaarde, verlies aan
expertise door (massa)-ontslagen, en
rustplating: het gebruik van slechte materialen bij vitale constrcuties.
Ter afwisseling een een paar aperte leugens: snelwegen sluiten op elkaar aan,
maar zijn niet geïnternationaliseerd (de Nederlandse snelwegen zijn niet in
Duitse handen), en bij spoorwegen geldt dat in nog sterkere mate (locomotieven
kunnen vaak niet op elkaars netwerk rijden en de koppelingen tussen rijtuigen
passen niet op elkaar). wat etreft het eletriciteitsnet doet men nijvere
pogingen, maar is de overname door de marktideologie nog niet geslaagd.
Een voortzetting van het private monopolie holt het democratisch primaat steeds
verder uit.
Het is volkomen onduidelijk wat hier allemaal staat. Er staan wat algemene
termen, maar die zijn niet ingevuld met concrete zaken - zowel private als
publieke oplossingen vallen hieronder.
En hier komt de conclusie: niet terugkomen op eerdere privatiseringen.
Met een gotspe als slot: alles privatiseren is natuurlijk minstens even zo
simplistisch als alles in de publieke sector.
De conclusies hebben zichzelf al getrokken: hier staat niets inhoudelijks ter
verdediging van privatisering, met uitzondering van de telecom-sector, waarvoor
het probleem eigenlijk niet meer van toepassing is, omdat het geen echte
ondeelbare infrastructuur mee gebruikt. De conclusie die het WRR trekt aan het
slot en in de kop van het artikel is een klassiek geval van de ook al uit de
klassieke oudheid bekende redeneerfout van Non sequitur: het gestelde
volgt niet uit de aannames. Of in de eerdere termen van de redactie: het is
bluf, en oplichterij met behulp van woorden.
Maar ja, het instituut van meneer Van de Donk gelooft niet in
objectiviteit ...
Dat ongeloof in objectiviteit is waarschijnlijk niet zomaar met de wind mee
komen waaien. Voor het verschijnen van dit rapport hadden twee andere al
de nodige ophef veroorzaakt. Het eerste ging over religie, en betoogde dat
religie goed is voor de maatschappelijke samenhang- een bewering die bij
iedereen die in zijn eigen land om zich heen kijkt, of naar de televisie met
berichten over andere landen met meerdere geloven, een langdurig knipperen met
de ogen doet veroorzaken. Religie leidende tot binding? Ja, binnen de groep van
religieuzen, maar tussen de religieuze groepen is er nauwelijks iets anders dan
haat en nijd - als je geweld en oorlog even niet meetelt.
Wie nog niet heeft bedacht hoe een club die zou moeten worden
beschouwd als de elite van denkend Nederland tot zo'n stupide mening kan komen,
wordt geholpen door dat andere omstreden rapport, dat rapport dat zo belangrijk
werd geacht dat men het liet presenteren door de vrouw van de troonopvolger.
Prinses Maxima sprak de gedenkwaardige woorden dat er niet een 'dé Nederlandse
identiteit' bestond, waarvan men de stupiditeit dacht te omzeilen door eraan toe
te laten voegen dat 'er ook geen de Argentijnse identiteit' bestond.
De weerlegging is heel simpel: als het wel waar is, is er
geen enkele nationale identiteit. Terwijl iedereen de verschillen tussen
Nederlanders en Duitsers (stijf, humorloos, hardwerkend, betrouwbaar), en
Fransen, en Italianen en Engelsen en enzovoort zo kan uitschrijven. En nee, het
geldt niet voor iedereen. Wat even relevant is als de opmerking dat er ook lange
Japanners bestaan voor de regel dat Japanners korten zijn dan Nederlanders.
Iedereen weet waar deze laatste stupiditeit vandaan komt: het is
multiculturalisme: de wens om alle culturen gelijkwaardig te verklaren - of
nauwkeuriger omschreven: de allochtonen culturen. En dat gold natuurlijk ook
voor dat eerdere rapport over religie: niet religie moest gezien worden als
hebbende bindeden waarde: het was de islam die gezien moest worden als een
positieve zaak - of, weer nauwkeuriger: als een wat minder negatieve, want zo
ver is gemiddeld en normaal Nederland inmiddels wel.
Naar Klassenstrijd, hoger
, Klassenstrijd
, Sociologie lijst
, Sociologie overzicht
, of site home
.
|