Sociologische begrippen: culturele gelijkheid, wetenschapHet idee van culturele gelijkheid is een mooi idee, zolang het overeenkomt met de werkelijkheid. Zodra dat niet het geval is, en je houdt er toch aan vast, heb je het idee veranderd in een ideologie van culturele gelijkheid. Daar waar je wetenschap gaat bedrijven met die ideologie als leidraad, moet je dus iets doen met je wetenschappelijke methodiek of met je representatie van de werkelijkheid ten einde jouw theorie met de werkelijkheid in overeenstemming te brengen. Dat wordt hieronder aangetoond aan de hand van concreet onderzoek.Het eerste onderzoek beweegt zich op het niveau van de aanname zelf, dat wil zeggen: waar het als eerste om gaat is dat het in het sociologisch wetenschappelijk onderzoek normaal is om de aanname te hanteren. Het keuze viel op het eerst geval sinds het noteren van het item over culturele gelijkheid in Sociologische kranten, op de schaal van de vooruitgang der wetenschap vrijwel instantaan erna. Het onderzoek is gedaan aan de Universiteit Leiden, aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen, uitgevoerd door dr. Serene Does, onder leiding en begeleiding van prof. Dr. Naomi Ellemers, Dr. Belle Derks, and Dr. Daan Scheepers. De titel van de samenvatting van de buitenwacht is een uitstekende samenvatting op zich (Universiteit Leiden - Sociale Wetenschappen, nieuwsbericht, opgeslagen 14-05-2013 ).
Dit impliceert als eerste: het begrip 'sociale gelijkheid' staat op zich niet ter discussie. En ten tweede: het begrip 'sociale gelijkheid' is een leidraad voor andere maatschappelijke overwegingen - want dat is de betekenis van "moraal": een leidraad om naar te handelen. En ten derde: deze leidraad is niet te bediscussiëren. Dat volgt uit het verschil tussen termen "leidraad" en moraal: van ene leidraad kan je afwijken, bijvoorbeeld door het afwegen tegen andere leidraden, afkomstig van andere factoren. Van een "moraal" mag je niet afwijken. Dan ben je namelijk "immoreel". En "immoreel zijn" betekent dat je buiten het normale maatschappelijke discours plaats. Het is de overtreffende trap van "onfatsoenlijk". "Immoreel" slaat op lustmoordenaars, kampbewakers, en dergelijke. In de kop staat, zonder verdere interpretatiestappen: "Wie niet in sociale gelijkheid gelooft en aan sociale gelijkheid doet, is immoreel". Dat is een ernstige beschuldiging, zowel om te doen als om te trekken uit een enkele kop, dus daarom wat details:
Oftewel: het onderzoek gaat over etnische minderheidsgroepen in Nederland. En daarmee geïmpliceerd: er zijn groepen in Nederland die etnisch onderscheidbaar zijn, en die etnisch onderscheidbare groepen zijn ook cultureel onderscheidbaar. Merk op dat beide van deze impliciet gebruikte aannames in strijd zijn met de algemene aanname van de gelijkheid der culturen, waartoe ook behoort de afgeleide opvatting dat er geen rassenverschillen dus etnische verschillen bestaan (dat de mensheid één ras vormt, is algemeen bekend - de ontkenning slaat dus op etnie). Op dit punt zou je in een meer populaire uitleg van het onderzoek een voorbeeld verwachten van die verschillen tussen de etnische groepen, maar die worden nooit genoemd. En in het directe verlengde daarvan een oorzaak van die verschillen. Al was het maar omdat als je die verschillen wilt bestrijden, onder de noemer "het bestrijden van sociale ongelijkheid", het essentieel is dat je de oorzaken van de verschillen kent. Dat laatste wordt wel gedaan maar dan dus in generieke vorm - slaande op alle sociale verschillen, in twee stappen:
Oftewel: alle aspecten waarin de minderheidsgroepen of allochtone groepen (kennelijk worden deze in het onderzoek gezien als synoniem, wat niet zo is) een sociale achterstand hebben ten opzichte van de meerderheids- of autochtone groep (die zijn wel synoniem), zijn veroorzaakt doordat de meerderheids- of autochtone groep de minderheids- of allochtone groepen minder kansen hebben.
Oftewel stap twee: de minderheidsgroepen hebben minder kansen doordat de meerderheids- of autochtone groep zijn macht gebruikt om de minderheids- of allochtone groepen minder kansen te geven. Dit zijn de basisaannames van het onderzoek. Met die aannames wordt een vraagstelling onderzocht, namelijk deze:
De vraag is dus: "Hoe kan je de autochtone meerderheid van Nederlanders er van overtuigen om zich in te zetten voor de 'sociale gelijkheid', oftewel "de gelijkheid der culturen"?" Met als uitkomst:
Wat sterk lijkt op basale kennis uit de psychologie dat mensen zich beter voelen als ze vrijwillig iets doen dan als ze daartoe gedwongen worden. Dit is dus de theorie. De vraag is: "Werkt het in de praktijk ook zo?". Daartoe zijn als eerste praktische vormen van sociale ongelijkheid nodig - het onderzoek, of althans: de berichtgeving erover, vermeldt er geen dus die voorbeelden moet aangedragen worden door de redactie van deze website. Het eerste praktische geval van sociale ongelijkheid wordt impliciet voorgedragen door het onderzoek zelf, in de vorm van de opdrachtgever ervan:
Het geval van sociale ongelijkheid van etnisch diverse groepen is dus dat van het minder doen aan wetenschap door de etnische minderheidsgroepen. Volgens de wetenschappelijke aanpak moet dus eerst gekeken worden naar de mogelijke oorzaken van dat minder doen aan wetenschap. Nu is het doen aan wetenschappelijk onderzoek de top van ene piramide, met direct daaronder het doen aan voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of vwo, daaronder het succes hebben in het basisonderwijs, en daaronder het opgevoed worden in een onderwijs- en onderzoeksgerichte cultuur. de verschillen aan de top zijn het gevolg van de verschillen in de lagen eronder. Voor iedere van de genoemde trappen is dus de vraag: "Wat is de oorzaak van de verschillen tussen etnische groepen?". Dit keer van onderen beginnende: "Is er enige reden om te veronderstellen dat de etnische minderheidsgroepen minder kans krijgen om hun kinderen op te voeden in een onderwijs- en onderzoeksgerichte cultuur?" Antwoord: "Nee". Die opvoeding bepalen ze volledig zelf. Trap twee: "Is er enige reden dat kinderen van etnische minderheden minder kans krijgen op succes in het basis onderwijs?" Antwoord: "Nee. Waar er sprake is van verschillen in aanpak, is dat een extra inspanning ten gunste van de etnische minderheidsgroepen". Trap drie: "Is er enige reden dat kinderen van etnische minderheden minder kans krijgen op succes in het voorberieden wetenschappelijk onderwijs?" Antwoord: "Nee. Waar er sprake is van verschillen in aanpak, is dat een extra inspanning ten gunste van de etnische minderheidsgroepen". En wat betreft de laatste trap is het antwoord al gegeven: Er is een Mozaïek-programma om de kinderen uit etnische minderheden extra kansen te geven. Er is dus op geen enkele trap in de ladder naar het doen van wetenschappelijk onderzoek sprake van minder kansen voor etnische minderheden. Er is sprake op de meeste trappen van de ladder van extra kansen voor etnische minderheden. Oftewel: de veronderstelling van Does en Ellemers dat de sociale achterstand van minderheidsgroepen op het gebied van wetenschapsonderzoek het gevolg is van het geven van minder kansen door de meerderheidsgroep, is in contradictie met de werkelijkheid. De doelstelling uit het model van Does en Ellemers is hier dus niet "Het geven van gelijke kansen aan minderheidsgroepen", maar "Het geven van nog meer extra kansen aan minderheidsgroepen". En dat zou moeten gaan middels een beroep op "moraal" richting de meerderheidsgroep. Het geven van extra kansen aan een groep kan alleen eerleijk zijn als er al een oneerlijke verdeliing van kansen is. Dat laatste dient aangetoond te worden. Als dat niet het geval is, gaan extra kansen de ene rroep ten koste van kansen vab de ander. Oftewel: er is dan helemaal geen sprake eerlijkheid of "moraal". Twee voorbeelden: als in het basisonderwijs extra aandacht van onderwijzers gegeven aan de ene groep, leidt dat automatisch tot minder aandacht voor de andere groep (bij gelijke overige factoren). En in het basisonderwijs is absoluut geen sprake van bijvoorbeeld machtsverhoudingen die de ene groep minder kans geven. Het tweede voorbeeld komt uit Amerika waar het geven van een voorkeursbehadeling aan gekleurden bij toelating tot de universiteit een standaard praktijk is. Hier is het gemakkelijk te formuleren bezwaar er tegen (CNN.com, 26-09-2011, by Holly Yan):
Een "bake sale" is de verkoop van meestal zelf-gemaakte koekjes, een Amerikaanse culturele gewoonte voor fondsenwerving, van dezelfde soort als het houden van een tombola. Deze bake sale georganiseerd door studenten met gebruik van etnisch variërende prijzen is een protest tegen het toelatingsbeleid met etnisch variërende kansen:
Oftewel: dit is een protest tegen extra kansen voor minderheden, boven de gelijke kansen die ze hebben door gewoon het opleiding met voldoende cijfers te halen. Omdat extra plaatsingen voor minderheidsgroepen gepaard gaan van minder plaatsen voor de meerderheidgroep dus ten koste van leden van de meerderheidsgroep die betere resultaten heeft gehaald dan de extra geplaatste leden van de minderheidsgroep. Deze reactie is zo natuurlijk en basaal, dat ze ook bij apen voorkomt: ongelijke beloning voor dezelfde taken leidt tot boosheid bij de benadeelde aap . Zowel bij apen als bij deze studenten leidt de boosheid zich in eerste instantie tot de organisator van de ongelijke-kansen situatie. Het is uit de psychologie en de dagelijkse praktijk ook bekend dat deze boosheid zich ook tot de bevoordeelde kan gaan uitstrekken. Deze praktische toepassing van het model van Does en Ellemers laat dus zien dat toepassing ervan op situaties met een beperking van de totale hoeveelheid kansen een fundamenteel probleem heeft. Een probleem dat vermoedelijk niet opgelost wordt door een "moreel appèl", zoals het Amerikaanse voorbeeld laat zien De tweede praktische toepassing heeft betrekking op een ander sociologisch onderzoek, en ook hier moeten we werken met een nieuwsbericht over het onderzoek - omdat de titel van het bericht deel uitmaakt van de sociologische werking ervan en een vooronderstelling inhoudt, is deze even weggelaten (Telegraaf.nl, 19-05-2013, ANP, ):
Dat is het onderzoek, waarvan we de uitkomsten nu gaan gebruiken om de aanpak van Does en Ellemers op toe te passen. Op een opzettelijk naïeve manier Als eerste is te formuleren wat het verschijnsel is waar het in dit onderzoek om gaat - dat is dus het hoge aantal Antilliaanse mannen dat vermoord wordt. Hierop is meteen inhoudelijk commentaar te leveren, want, weet iedereen met enige kennis van het gebied, het betreft hier een subgroep van de "Antillianen", namelijk de Curaçaoënaars. Maar dit ter zijde. Wat volgens Does en Ellemers datgene is dat we vervolgens moeten doen, is controleren of er al dan niet sprake is van sociale ongelijkheid. Het antwoord van onderzoeker Bovenkerk zou "Ja" moeten luiden, want hij constateert: 'extreem hoge werkloosheid, lage inkomens en veel drugsverslaving'. Dat is dan aanvankelijk wel op op Curaçao, maar constateert Bovenkerk:
Ook in Nederland is er dus sprake van sociale ongelijkheid tussen Curaçaoënaars en de rest. Volgens Does en Ellemers: de etnsiche minderheid der Curaçaoënaars en de etnische meerderheid der autochtonen. Wat moet er met die sociale gelijkheid gedaan worden, volgens Does en Ellemers:
Mensen moet zich gaan inzetten voor gelijke kansen. Als je dit praktisch gaat uitwerken, als toepassing van de theorie van Does en Ellemers, kan op meerdere manieren: je kan de mensen die vermoord worden hierin betrekken, of de mensen die moorden. Nu is het weinig effectief om vermoordde, dus dode, mensen zich te laten inzetten voor gelijke kansen, dus dat moet dan wel de moordenaars betreffen. Wie dan wel die moordenaars zijn, laten we even buiten beschouwing. Daar hebben Does en Ellemers een idee over waar ze zo meteen mee komen. Eerst volgen we hun methodiek - het is tenslotte wetenschap.
Oftewel: je moet op de moordenaars een moreel appèl doen. Misschien. Je zou ze ook kunnen straffen op diverse manieren, maar een moreel appèl is ook nooit weg, als je het goed doet. Als volgende dan de groep op wie volgens de theorie van Does' en Ellmers' een moreel appèl gedaan moet worden:
Het zijn dus de meerderheidsgroepen op wie een moreel appèl moet worden gedaan. Oftewel: het zijn de meerderheidsgroepen die, theorie en praktijk combinerende, die moorden plegen. Welke suggestie nog versterkt wordt door het vervolg van de theorie:
Daar heb je het dus al: macht. Dat leidt automatisch tot machtsmisbruik en moord. Dat is een bekend verschijnsel. Gelukkig besloot de maker van het bericht dat verspreid werd door het ANP dat stigmatiseren in zo'n geval niet verstandig is, en haalde de autochtone afkomst van de daders ('meerderheidsgroepen' is in Nederland natuurlijk een synoniem voor "autochtonen") uit de kop van het bericht:
Dus wat is de stand van zaken volgens de theorie van onderzoekers Does en Ellemers indien op naïeve wijze toegepast op het praktische geval waar het bericht over gaat: autochtone Nederlanders vermoorden Antillianen, en daarom moet er een moreel appèl op die autochtone Nederlanders gedaan gedaan worden. Een moreel appèl doe je tenslotte op de daders en niet op de slachtoffers. Natuurlijk weet iedereen die ook maar enigszins het nieuws volgt allang wat de werkelijkheid is - en natuurlijk wordt die werkelijkheid ook wel duidelijk uit het bericht - citerende Bovenkerk:
De theorie van Does en Ellemers leidt dus ook in dit geval dus tot een contradictie met de werkelijkheid. De derde toepassing van het model-Does-Ellemers is ook op een sociologisch onderzoek, dit keer naar het verschijnsel van discriminatie. Hier is er wél een specifiek geval genomen, namelijk de discriminatie bij solliciteren, en zelfs een onderzoek gedaan in de werkelijkheid (Volkskrant.nl, 05-06-2013, ANP, redactie):
Dit bericht voldoet dus aan het model Does-Ellemers: er is een punt waarop de minderheidsgroep met Arabische namen, de Arabische etnie, minder scoort dat de meerderheidsgroep, namelijk in het aantal actief werkenden, dat wil zeggen: een vorm van sociale ongelijkheid. En die sociale ongelijkheid is de schuld van de meerderheidsgroep want het gevolg van discriminatie. En met dit onderzoek en haar conclusie wordt morele druk uitgeoefend op de meerderheidsgroep om de zorgen voor herstel van de sociale gelijkheid. Met het onderzoek van Blommaert is het dus mogelijk de uitkomst van het onderzoek van Does en Ellemers te testen: "Wordt de meerderheidsgroep ertoe gestimuleerd om zich te gaan inzetten voor het bereiken van meer sociale gelijkheid?" Een eerste clou daarvan is te vinden in de printversie van het bericht (de Volkskrant, 06-06-2013, van verslaggever Jonathan Witteman):
Het stimuleren van de meerderheidsgroep tot het zich inzetten voor meer sociale gelijkheid is dus al eerder geprobeerd, door onder andere, met name genoemd, het Sociaal en Cultureel Planbureau - en er zijn er meer. Die pogingen zijn kennelijk niet gelukt, gezien de noodzaak en uitslag van dit recentere onderzoek. Waarop onmiddellijk de vraag rijst: "Waarom zijn die eerdere pogingen mislukt?" Die vraag is deels al beantwoord op deze website, in de al eerder gemaakte analyse van die SCP onderzoeken => . In het kader van het lopende onderzoek naar de methode Does-Ellemers zullen we die analyse hier herhalen en aanvullen. Voor die analyse zijn gegevens nodig omtrent hoe mensen reageren op de pogingen hun gedrag aangaande sociale ongelijkheid te laten aanpassen. Dat is een lastige zaak als je niet zelf publieksonderzoek kunt doen. Gelukkig is daarvoor tegenwoordig een alternatief, namelijk de reacties op die pogingen tot gedragsaanpassing zoals geuit op het internet. Dit alternatief heeft twee voor de hand liggende nadelen. De eerste is dat de groep reagerenden niet representatief hoeft te zijn - een nadeel dat deels wegvalt tegen het feit dat georganiseerd onderzoek met hetzelfde probleem te maken heeft bij het verwerven van deelnemers aan het onderzoek. Het tweede nadeel is dat er ergens tussen initiële reacties en de gepubliceerde reacties een selectie plaatsvindt. Het probleem van selectie van reacties is waar te nemen door te kijken naar de reacties op diverse websites en fora. Dan is er meteen een duidelijke tweedeling waarneembaar: de websites en fora waar kritiek op de multiculturele samenleving slecht of niet is toegestaan, en daar waar het wel mag. Of in andere termen: de politiek-correcte versus de niet-politiek-correcte exemplaren, ook wel vertaald als politiek-linkse versus politiek-rechtse exemplaren. Omdat politiek-correcte moderatie een eenzijdig selecterend en daardoor vervormd filter is, vallen de "linkse" fora af. Het argument van zo min mogelijk filtering hanterend, is gekozen als representant van het maatschappelijke veld de website GeenStijl.nl, de website die zich afficheert als "Tendentieus, ongefundeerd en nodeloos kwetsend", maar geen duidelijke politieke associatie heeft. Een ander argument voor deze keuze is dat als de beleidsdoelstelling is om sociale ongelijkheid veroorzaakt door discriminatie te bestrijden, je daar moet kijken waar die discriminatie zit. En die verwacht je niet in de "linkse" hoek. En daar waar het vaak gaat om dieperliggende psychologische achtergronden, ook wel aangeduid al;s "onderbuikgevoelens", is het dus van belang van de aard van die gevoelens op de hoogte te geraken. Dat gebeurt het beste bij GeenStijl (merk dus op dat meer in het algemeen aan GeenStijl een aanzienlijk sociologisch belang toegekend kan worden). Deze redactie heeft geen invloed op het redactiebeleid van GeenStijl, en het voorgaande is dan ook geschreven in de voorwetenschap dat GeenStijl aandacht had besteed aan het onderzoek van Lieselotte Blommaert. Hetgeen ook te verwachten was, omdat de uitkomst van dit onderzoek in principe kwetsend is voor de meerderheidgroep in Nederland, dus ook de redacteuren en lezers van GeenStijl, omdat die er door de uitkomst van dat onderzoek impliciet van beschuldigd worden te discrimineren. Een duidelijk vorm van "kwetsen". Bij uitstek een gelegenheid voor zowel redactie als reageerders van GeenStijl om zich te profileren en af te zetten tegen de politiek-correctheid, de "nette" mensen, door eens flink terug te kwetsen. Eerst een stukje van het artikel (GeenStijl.nl, 05-06-2013, door Van Rossem, ):
Oké, dit is GeenStijl-taal. Snorkend. Maar wie voorbij de vorm gaat en de inhoud leest, vindt al meteen twee ernstige en fundamentele bezwaren tegen de in het onderzoek gebruikte methodiek: ten eerste, en dat is al af te leiden uit de Volkskrant-berichten: de gesuggereerde gelijkheid van de achtergrond van de verschillende "namen" was niet duidelijk aan de "proefpersonen", omdat slechts een zeer beperkte blik hadden op het hele cv - eigenlijk voornamelijk de namen - uit het krantenbericht:
Dus het onderzoek is voornamelijk een onderzoek naar de populariteit van namen afhankelijk van etnische afkomst. En het tweede, wat subtieler en misschien nog fundamenteler bezwaar: tussen aanklikscores en de interpretatie als discriminatie zit een fundamentele aanname: dat het werkelijk zo is dat dat namen uit verschillende culturen dus verschillende culturen inderdaad gelijkwaardig zijn. En dit staat geheel los van lettertjes op papier waarin de gelijkheid zou zijn geborgd door de onderzoeker, want lettertjes op papier zijn natuurlijk uitsluitend dat: lettertjes op papier. Of pixels op een scherm. Iedereen kan mooie dingen over zichzelf schrijven, en alle cv's bevatten alleen mooie dingen over de kandidaat. Maar dat is slechts de opinie van de redacteur van GeenStijl. Hier gaat het om de mening vanuit het maatschappelijke veld. Van die meningen waren er zeer vele, en, de wetenschappelijke aanpak eigen, heeft deze redactie ze gesorteerd in rubrieken, slaande op diverse aspecten van het onderzoek van Blommaert. In aansluiting op de opmerkingen van de GeenStijl-redacteur, beginnen we met de rubriek "Formele zaken, methodiek en dergelijke" (en op dit punt was nog slecht een kwart van de reacties gelezen):
Dit aantal en nog meer mensen konden dit fundamentele bezwaar uit het onderzoek halen. De redactie had het ook al meteen geformuleerd, in de vorm: "Is er een contra-indicatieonderzoek gedaan met, zeg, Chinese of Latijns-Amerikaanse namen?" Voor zover zichtbaar in de publicaties over het onderzoek luidt dat antwoord "Nee". De reden van de omissie staat natuurlijk ook niet vermeld, maar kan wel vermoed worden: dat contra-indicatieonderzoek zou uitgewezen hebben dat er weinig tot geen noemenswaardig verschil was tussen het aanklikken van Nederlandse en Chinese namen. Of andere niet-Nederlandse namen. Oftewel: in het algemene geval van niet-Nederlandse namen is er geen sprake van discriminatie. Waarop op zijn minst onmiddellijk een onderzoek gestart zou moeten worden naar het verschil in uitkomst bij algemene niet-Nederlandse en namen en die van Arabieren, of moslims - de groep waarvan de namen wel gebruikt zijn. En dat zou hetzelfde zijn als de vraag die de GeenStijl-redacteur van het artikel opwierp: "Is onderzocht waarom de Nederlanders minder op de Arabische namen klikten?" Het onderzoek van Blommaert heeft dus twee fundamentele problemen: er ontbreekt het contra-indicatieonderzoek naar namen die niet-Nederlands én niet-islamitisch zijn, en er ontbreekt het contra-indicatieonderzoek naar de daadwerkelijke prestatieverschillen tussen de meerderheidsgroep en moslimimmigranten. Merk op dat beide problemen, voor zover zichtbaar, niet gesignaleerd zijn door degenen die het onderzoek van Blommaert begeleiden noch door degenen die het beoordelen. Maar wel door het maatschappelijke veld voor zover het reageerders bij GeenStijl betreft. Die dus voorlopig gezien kunnen worden als een betrouwbaarder weergave van de werkelijkheid dan de academische wereld, voor zover het de sociologie betreft. Wat betreft het hoofddoel van dit artikel, de evaluatie van het onderzoek van Does en Ellemers, blijft het onderzoek van Blommaert echter wél geschikt, als veldtest van een poging tot het verminderen van de sociale ongelijkheid, in dit geval bij het proces van solliciteren. En het effect daarvan op de groep die de sociale ongelijkheid moet verminderen: de meerderheidsgroep oftewel de Nederlanders. Daarover doet het onderzoek van Does en Ellemers, voor zover bekende, geen voorspellende uitspraak, maar uit het geheel van het onderzoek mag men afleiden dat ze veronderstellen dat het signaleren van sociale ongelijkheid een vermindering ervan teweeg brengt. Voor het effect van het signaleren van sociale ongelijkheid doen we weer een beroep op de reacties bij het GeenStijl-artikel, hier door de redactie geselecteerd in de rubriek genaamd "werkgedrag":
Hieraan valt onmiddellijk één ding op: deze reacties lijken niet een reactie te zijn op een oproep om meer te doen aan het opheffen van sociale ongelijkheid, want dan verwacht je een meer positieve inslag. Deze reacties hebben een sterk tot zeer sterk negatieve toon. De vermoedelijke oorzaak daarvan is te vinden in het redactieartikel van GeenStijl:
Oftewel: de reacties van de reageerders van GeenStijl zijn een reactie op een
beschuldiging - een beschuldiging van discriminatie. Of althans: zo ziet de redactie van GeenStijl
het. En met deze aanname zijn de negatieve reacties van de reageerders meteen
verklaarbaar: de meeste mensen reageren op een beschuldiging met een
negatieve reactie. En wel een hoger percentage en met negatievere strekking, naarmate de
beschuldiging ernstiger is, en naarmate de beschuldiging onjuister is.
Het gaat dus inderdaad om een beschuldiging van discriminatie. Dan de tweede vraag: "Is die beschuldiging terecht? Daarmee zijn we weer bij de vraag van de GeenStijl-redacteur: "Is onderzocht waarom de Nederlanders minder op de Arabische namen klikten?" En nog een stap verder terug: hiermee hebben we dus ten eerste een voorbeeld van de door Does en Ellemers gesignaleerde sociale ongelijkheid. Ten tweede hebben we hier een voorbeeld van de door Does en Ellemers voorgestelde aanpak: de meerderheidsgroep stimuleren om zich meer in te spannen voor sociale gelijkheid. En we hebben de uitslag van zo'n poging tot stimulans: Die poging blijkt sterk contraproductief te werken. We hebben nu dus drie toepassingen van het model van Does en Ellemers geanalyseerd, en in alledrie de gevallen ontstond er een contradictie. Bij de mindere vertegenwoordiging in wetenschappelijk onderzoek bleek er niet sprake te zijn van minder kansen voor etnische minderheden, maar juist meer kansen. Bij het onderzoek naar het extra aantaal slachtoffers van moord onder de etnische minderheidsgroep der Antillianen, bleken die extra moorden niet veroorzaakt door de meerderheidsgroep, maar door handelen van de minderheidsgroep zelf. En in het geval van het pogen van het terugdringen van discriminatie op de arbeidsmarkt, leidde dat niet tot meer, maar juist tot meer neigingen tot discriminatie bij de meerderheidsgroep. In ene geval als dit waarin drie van elkaar onafhankelijke situaties, indien ingevoerd in een bepaald model, leiden tot een contradictie, is het al drie keer zo waarschijnlijk dat de contradictie in het ene gemeenschappelijke model zit dat in de drie losse toepassingen. En het is duidelijk dat de drie gegeven voorbeelden ieder voor staan voor voor hele klassen van soortgelijke gevallen. Waarmee de waarschijnlijkheid dat er ergens een contradictie schuilt in het model van Does en Ellemers bijzonder groot wordt. Bij de analyse van alledrie de voorbeelden is ook een mogelijke oorzaak aangegeven van de contradictie in die gevallen. Die drie oorzaken zijn ook dezelfde. Namelijk dat er iets mis is de aanname dat de sociale ongelijkheid alleen te maken heeft met invloeden van de meerderheidsgroep. Oftewel: dat er ook sprake is van sociale ongelijkheid onafhankelijk van de invloeden van de meerderheidsgroep. Oftewel: dat er sprake is van een aan de etnische minderheidsgroepen inherente sociale ongelijkheid. Met deze drie aanwijzingen in de hand is het gerechtvaardigd om een apart onderzoek te doen naar vormen van sociale ongelijkheid die inherent zijn aan de etnische minderheidsgroepen. Daarvan is op deze website al een groot deel gedaan, deels door registratie van sociale eigenschappen van de etnische minderheidsgroepen zelf, en deels door registratie van de de sociologische toestand van de etnische groepen waaruit de etnische minderheden stammen vergeleken met die van de meerderheidsgroep. Dat laatste meer bekend als de vergelijking van niet-westerse en westerse culturen. Bij vergelijking van dat laatste.blijkt dat niet-westerse culturen lager scoren op alle bekende factoren die de successen van maatschappijen bepalen - met welke indicator je die rangorde ook wilt meten - voorbeelden zijn de man-vrouwverhouding, de gezag-machtverhouding, de mate van religiositeit enzovoort . Met dit als feit zo vaststaand als een wetenschappelijk feit maar kan zijn, is het eigenlijk niet nodig de achterstanden van de etnische minderheden in Nederland en andere westerse landen aan te tonen. Bij eerste benadering kan men op logische en gezond-verstand gronden al stellen dat die achterstanden dezelfde zijn al die van hun culturele achterlanden, vermindert met de mate van integratie in de westerse maatschappij. Die mate van integratie is voor iedereen zichtbaar voor iedere etnische minderheidsgroep in ieder geval minder dan 50 procent, en een ruwe schatting voor de meest relevante groep, die met Arabische namen, ligt ergens in de buurt van de 10 procent . Eigenlijk is het hele verschijnsel van het bestaan van "allochtonen", zoals de niet-westerse immigranten zijn gaan heten, niets anders dan een grote litanie van sociale achterstanden, die regelrecht geïmporteerd zijn van de landen en culturen van oorsprong. Het idee dat de sociale achterstanden van etnische minderheidsgroepen volledig te wijten zijn aan de meerderheidsgroep, is volkomen absurd. Ze hadden die achterstanden al in de landen van herkomst Daarmee is de analyse van het onderzoek van Does en Ellemers te besluiten: de resultaten van de praktische toepassingen ervan lieden tot contradicties, omdat er in het basisonderzoek zelf een contradictie zit: de aanname dat sociale achterstanden grotendeels of volledig te wijten zijn aan de meerderheidsgroep. De aanwijzingen in de vorige alinea gegeven laten zien dat het dicht bij andersom ligt: de achterstanden liggen voor zo'n groot deel bij de minderheidsgroep zelf, dat een eventuele bijdrage van de meerderheidsgroep verwaarloosbaar is. Waarna de analyse op een hoger abstractieniveau voortgezet kan worden, door de vraag te stellen hoe het komt dat onderzoekers een absurditeit aan het begin van hun onderzoek kunnen plaatsen. Ook daarvan zijn in de gegeven drie praktische toepassingen aanwijzingen te vinden. Als eerste het geval van bevoordeling van etnische minderheden bij plaatsing aan universiteit of onderzoeksplaatsen. Dit is volgens de definitie van racisme: bevoordeling niet op inhoud maar op ras, een geval van racisme. Het propageren van bevoordeling van etnische minderdeken is het propgeren van racisme. In plaats daarvan wordt het geven van een racistisch voordeel aan etnische minderheden voorgesteld als iets goeds. Gewoonlijk, zoals in Leiden, door het "diversiteitbeleid" te noemen. In feite is "diversiteitsbeleid" hetzelfde als "racisme met goedkeuring van degenen die de maatschappelijke normen bepalen". Een verdere aanwijzing daarvoor is te vinden in de reacties op de bake sale van de Amerikaanse studenten. Die studenten kopieerden gewoon wat de universiteit deed - en die studenten werden beschuldigd van racisme. Wat die universiteit doet met haar toelatingsbeleid, haar "diversiteitsbeleid", is dus ook racisme. Maar het racisme van de universiteit wordt maatschappelijk goedgekeurd, en het blootleggen ervan door de studenten wordt maatschappelijk afgekeurd . Door het te bestempelen als racisme. Het tweede geval toont een andere vorm van vervorming van de werkelijkheid door de maatschappij. De kop van het artikel luidde:
En dat was bij De Telegraaf, dat nog tot de minst politiek-correcte media behoort. Die kop had, indien waarheidsgetrouw, moeten luiden:
Deze kop is misschien wel meer waarheidsgetrouw, maar ook instantaan herkenbaar als onmogelijk. Die kop zou gezien worden als "fout". Hartstikke fout. 'Fout' als in "FOUT!!!". 'Fout' zoals "fout in de oorlog". En daarvan is er nog een overtreffende trap. Want ten eerste slaat het verschijnsel zoals gesignaleerd in de kop niet op de hele Antillen maar op Curaçao, en ten tweede slaat het niet op heel Curaçao, want daar leven ook weer verschillende groepen, maar op de groep van creolen. En als je dat van die kop maakt:
Dan ben je pas echt nauwkeurig en waarheidsgetrouw. Maar nog ontzettend veel fouter. Het proces dat bepaalt wat goed of fout is, is ook terug te vinden in het derde voorbeeld. Het onderzoek van Blommaert is namelijk één de tientallen promotieonderzoeken die per week afgerond worden. De publiciteitsafdeling van de universiteit waar het onderzoek wordt gedaan selecteert hieruit een aantal waarvoor het persberichten maakt die naar de persbureaus worden gestuurd. Die selectie doen ze op grond van eerdere eraringen met wat wel en niet de publiciteit, dat wil zeggen: publicatie in media, haalt. Bij de persbureaus, voor Nederland het ANP, maakt het universiteitsbericht deel uit van een grote stroom berichten van persdiensten van bedrijven en instellingen. Daarvan wordt door het ANP slechts een klein deel geselecteerd voor verdere verspreiding onder haar abonnees. Die selectie gebeurd op criteria gehanteerd door de redactie van het ANP, deels ook weer op grond van wat de media overnemen. Fase drie in de selectie is die door de media zelf. Dat gaat tegenwoordig in twee fasen: op de websites ervan is meer ruimte ter beschikking dus liggen de normen daar wat lager. Gaat het om printmedia, de kranten, dan vindt daarvoor weer een extra selectie plaats, op grond van vrij strak gehanteerde redactionele normen - soms vastgelegd in een redactiestatuut, en verder bijgestuurd door de hoofdredactie. De verzameling van processen die aangaande de tweede toepassing bepaalt welke koppen "goed" of "fout" zijn, valt natuurlijk grotendeels samen met het proces van selectie aangaande welke onderzoeks- en andere berichten de media halen, dat wil zeggen: de publiciteit. Met als een van psychologische koppelingen het feit dat als je mensen vaak genoeg dezelfde stelling of mening voorhoudt, ze die stelling of mening gaan geloven, onafhankelijk van het werkelijkheidsgehalte ervan. Ook in het onderzoek van Does en Ellemers zelf speelt deze verzameling processen een rol. Wat betreft de behandeling van de sociale ongelijkheid wordt namelijk een gebruik voorgesteld van het begrip "moraal" - zie de kop van het bericht erover en het hanteren van deze termen:
Om die termen te mogen gebruiken in het kader van een wetenschappelijk onderzoek, moet je formeel gezien een definitie of omschrijving geven van het begrip "moreel" of "moraal" - ook dit is in de publicitaire weergave van het onderzoek afwezig, tenzij het begrip afdoende bekend kan worden geacht bij de doelgroep. De reacties op de website van GeenStijl laten zien dat de veronderstelling van die algemene bekendheid onjuist is. Dus is een definitie of redelijke omschrijving van "moraal" noodzakelijk. Gekozen, in verband met de wijde verbreidheid ervan, is de versie uit Wikipedia (opgeslagen 15-6-2013):
Dit is tevens de "gezond verstand"-versie. Neem nu de stelling waar Does en Ellemers van uitgaan: "Culturele gelijkheid is wenselijk omdat het moreel is", en vul de Wikipedia-definitie daarin in. Dan krijg je "Culturele gelijkheid is wenselijk omdat het maatschappelijk wenselijk is". En wat "maatschappelijk wenselijk" is, is natuurlijk hetzelfde als de verzameling processen die de kop van de tweede toepassing bepaalden, en de verspreiding door de media van de derde. Merk trouwens ook op dat de laatste stelling een cirkeldefinitie is, want het eerste "wenselijk" is natuurlijk een afkorting van "maatschappelijk wenselijk". Het antwoord op de vraag: "Waarom zijn Does en Ellemers hun onderzoek begonnen met een stelling aangaande sociale gelijkheid die zo overduidelijk niet waar is in de werkelijkheid?" luidt dus: "Omdat die stelling behoort tot het geheel van opvattingen dat 'maatschappelijke wenselijk' is". Nu is bij de analyse van de drie toepassingen van het model van Does en Ellemers al geconstateerd dat ze leiden tot contradicties, en dat die contradictie dus hoogstwaarschijnlijk in de aannames van Does en Ellemers zit. Zojuist constateren we dat de aannames van Does en Ellemers overeenkomen met het geheel dat heet "maatschappelijk wenselijk". Er is dus reden om te onderzoeken of die contradictie niet zit in datgene dat aangeduid is als "maatschappelijk wenselijk". De term "maatschappelijk wenselijk" is, indien letterlijk genomen, volkomen zinloos, want de deelterm "maatschappij" is een gedachteconstructie in het hoofd van mensen, en gedachtenconstructies, hoe geldig ook, hebben geen wensen. Wat er bedoeld wordt met "maatschappelijk wenselijk" is "Wat wenselijk is voor de mensen die deel uitmaken van de maatschappij". En na deze herformulering hebben we meteen onze mogelijke contradictie te pakken, want de toepassing van het model van Does en Ellemers door Blommaert laat zien dat het in ieder geval niet zo is dat "de mensen in de maatschappij" iets als sociale gelijkheid wensen, maar dat dit slechts geldt in de vorm "maatschappelijk wenselijk is wat een deel van de mensen in de maatschappij wensen". Waarna onmiddellijk de vragen rijzen: "Welk deel?", "Wat beweert het andere deel?", en "Wat maakt dat het ene deel meer gelijk heeft dan het andere deel?" Waarna we onmiddellijk weer terug kunnen grijpen op de drie gebruikte toepassingen. In het eerste geval is het Mozaïek-programma iets dat de bestuurders van gezamenlijke universiteiten wenselijk achten. En aangezien het niet gepaard gaat met protesten, maar eerder met algemene steun, mogen we stellen van de universitaire gemeenschap als geheel deel is van de groep die bepalend is voor "maatschappelijk wenselijk". Het tweede voorbeeld ging over de koppen in de media, in dat geval de website van de Telegraaf. Die kop is in feite niet van de Telegraaf, want vrijwel precies hetzelfde bericht met precies dezelfde kop stond op de website van de Volkskrant - zowel kop als bericht zijn afkomstig van het ANP. Het is dus het ANP dat de kop die maatschappelijke gewenste kop heeft gemaakt. En uit de derde toepassing is al bekend dat de media een cruciale rol spelen bij de selectie van berichten dus ook bij de bepaling van maatschappelijke wenselijkheid De media vormen dus de tweede groep die de maatschappelijke wenselijkheid bepaalt. Uit de derde toepassing is ook bekend wie niet tot de groep behoren die de maatschappelijke wenselijkheid bepalen - of eigenlijk:: een andere maatschappelijke wenselijkheid, maar een wenselijkheid die niet verspreid wordt in de reguliere media en geen invloed heeft. Dat is de groep waartoe onder andere de reageerders van GeenStijl behoren. Dit zijn de feiten bekend uit de drie toepassingen. De meeste lezers zullen het voorgaande in hun hoofd aal aangevuld hebben tot de maatschappelijke tweedeling van de bovenste derde van de maatschappij die bepaalt wat maatschappelijk wenselijk is, en de onderste tweederde die ook een maatschappelijk wens of mening heeft, maar die in de ogen van de bovenste derde niet wenselijk is. En aangezien de bovenste derde de baas is in de media, de toegang tot die media bepaalt, en ook de bron van überhaupt de meeste ideeën over de maatschappij, is "de maatschappelijke wenselijkheid" identiek aan de "maatschappelijke wenselijkheid " van de bovenste derde. Ook ergens onderweg zullen de meest lezers al het meer bekende synoniem voor "de maatschappelijke wenselijkheid" hebben ingevuld op de plaats van de laatste, zijnde "de politieke-correctheid" . Die term is tot nu toe niet gebruikt, omdat ze niet aansluit bij het woordgebruik van Does en Ellemers. Dat zij die term niet gebruikt hebben, is omdat ze niet politiek-neutraal is. Je kan niet in een wetenschappelijke context schrijven dat je bent voor extra kansen voor etnische minderheden, omdat dat "politiek-correct" is. Daarentegen kan je wel in een wetenschappelijke context schrijven dat je bent voor extra kansen voor etnische minderheden, omdat dat "sociaal wenselijk" is. Of dat je bent voor extra kansen voor etnische minderheden, omdat dat "moreel" is. Dit ondanks het feit dat de basale inhoud van de termen dezelfde is. Daarmee is er nu een compleet pad tussen het onderzoek van Does en Ellemers en de contradicties als resultaat van de toepassingen ervan. Het onderzoek gaat uit het gebruik van het begrip "moraal" om de houding van de etnische meerderheid te veranderen. "Moraal" bleek hetzelfde als "maatschappelijk wenselijk", en "maatschappelijk wenselijk" bleek hetzelfde als "politiek-correct". En "politiek-correct" bleek te horen bij de opvattingen van de bovenste derde van de maatschappij. Terwijl wat veranderd moet worden in de houding ten opzichte van de etnische minderheden, de onderste tweederde van de maatschappij. Maar die steunen juist niet de politieke-correctheid, dus de sociale wenselijkheid, dus de moraal waarmee Does en Ellemers ze willen aanspreken. Een contradictie. De contradicties zijn dus ontstaan door de keuze van Does en Ellemers om al basis van hun onderzoek de opvattingen van de heersende maatschappelijke moraal te nemen, in de specifieke vorm: sociale ongelijkheid is immoreel Maar Does en Ellemers hebben niet alleen banden met de maatschappij in de vorm van aldaar heersende maatschappelijke opvattingen, maar ook en eigenlijk ten eerste met een andere maatschappelijke activiteit: die van het bedrijven van wetenschap. Uit deze analyse van het onderzoek kunnen vele conclusies getrokken worden. Een ervan is dat dit onderzoek het volgende stelt: "Sociale ongelijkheid van culturen oftewel culturele ongelijkheid, is immoreel". Dit is de ideologie van de gelijkheid der culturen. Die gelijkheid is kennelijk absoluut, want als je ergens een ongelijkheid ziet, dan is dat immoreel. Een andere conclusie is dat de aard van dit onderzoek overeenkomt met wat hier elders omschreven is als de gebruikelijke vorm van wetenschapsbeoefening door de sociologie , namelijk dat het onderzoek gedreven wordt door of start met ideologie, en niet waarnemingen. Met als uitkomst: "Als de werkelijkheid niet overeenkomt met de ideologie, dan is de werkelijkheid immoreel". Natuurwetenschappers hanteren een andere vorm van wetenschapsbeoefening . Die ziet er ongeveer spiegelbeeldig uit: "Als je tussen twee zaken in de werkelijkheid een verschil ziet, en je beweert dat dat verschil niet bestaat, dan ben je wetenschappelijk immoreel bezig". Op deze website wordt standaard de natuurwetenschappelijke vorm van wetenschapsbeoefening gebruikt, ook voor de sociologie, waarmee begonnen wordt hier . Naar Sociologische krachten , of site home .
|