Zelfverdediging en justitie |
DE ANDERE KANT - NÍET
IN DE KRANT
|
|
Vandaag, 15 augustus 2003, een reportage over een strandtenthouder uit Zandvoort
die is gearresteerd omdat hij Marokkaanse jongeren die hem bedreigden, terug had
bedreigd met een pistool. De overlast wordt veroorzaakt door, volgens getuigen,
een groep van circa tachtig Marokkaanse jongeren, die het strand terroriseren en
mensen die ze proberen aan te pakken, meestal ondernemers, bedreigen met messen.
Volgens de justitiewoordvoerder die over de zaak geïnterviewd wordt, is de
bedreiging met een mes onvoldoende rechtvaardiging voor het verdedigen door
middel van bedreiging met een pistool. Hij beweert dat justitie geprobeerd heeft
iets aan de overlast te doen, maar kan geen bewijzen noemen. Overige geïnterviewden en de praktijk geven bewijzen van het tegendeel.
Deze ervaring, één van velen, bewijst dat justitie en politie de neiging hebben
om mensen die overlast proberen aan te pakken zwaarder aanpakken dan de
misdadigers zelf. Waarschijnlijk als gevolg van het simpele emotionele proces
van gekrenkte beroepseer. Er moet dus een directe opdracht naar justitie en
politie om dit om te keren. De bewijslast voor degenen die zich verdedigen moet
omgekeerd worden: ze gaan vrijuit, tot er concreet bewijs is van directe schade
aan misdadigers die onevenredig veel groter is dan de schade of overlast door de
misdadigers. Het eerdere geval van de Albert Heijn overvaller die een bloedneus
had opgelopen valt daar ruim onder. Te denken valt de grens voor ongewapenden te
leggen bij gebroken botten. Bij messentrekkers en andere gebruikers van
dodelijke wapens ligt de grens bij het doden. Schade hieronder zou allen
uitzonderlijke gevallen tot vervolg moeten leiden, gezien de dodelijke aard van
de oorspronkelijke bedreiging.
|