Uit: Language in Thought and Action, door S.I. Hayakawa.

Voorwoord Boek één

Roodoog en het Vrouwenprobleem

Lang geleden, tientallen duizenden jaren voor de geschiedenis begon, waren de mensen bezorgd, zoals zij vaak sindsdien zijn geweest, over de chaotische omstandigheden van hun leven. Want in die dagen namen de mannen met geweld de vrouwen die zij wensten te hebben. En er bleek geen manier te zijn om de mannen tegen te houden.

Als men een vrouw wilde, die al de partner van de een andere man was, hoefde men alleen de ander te doden en haar aan haar haar naar de eigen grot te slepen. Natuurlijk liep je het risico dat een andere man op enig moment op datzelfde idee zou kunnen komen, maar dat was het risico van het vak.

Zodoende was er niet iets van wat men met enige verbeelding het gezinsleven kon noemen. De mensen waren te zeer bezig elkaar argwanend in de gaten te houden, en de tijd die eventueel besteed had kunnen worden aan visserij, jacht, landbouw of iets anders dat de algemene levensstandaard zou kunnen verheffen, werd constant in beslag genomen met het verdedigen van de eigen vrouw.

Nou zagen veel mensen heus wel in dat dit geen manier van doen was. Zoals zij onderling zeiden: „Echt waar, wij zijn een stelletje rare snuiters. Op de één of andere manier zijn wij hoogst beschaafd. Wij eten geen rauw vlees meer, zoals onze primitieve voorvaders. Onze technici hebben stenen pijlpunten en krachtige bogen geproduceerd, zodat wij het snelste hert kunnen doden dat er rondloopt. Onze geleerden kunnen de trek van de vissen in de rivieren en beken voorspellen, en onze tovenaars jagen ziekten weg. Bij de Instituten voor Geavanceerde Studies in Tfled en Kjiwsjir, is een groep heldere jonge mensen druk in de weer een dans uit te werken, die regen zal veroorzaken. Stapje voor stapje beheersen wij de geheimen van de natuur, zodat wij als beschaafde mensen en niet als beesten kunnen leven.”

„Maar toch,“ zo gingen zij verder, „wij kunnen ons niet beheersen. Er zijn er nog altijd, die vrouwen van elkaar met geweld blijven wegrukken, zodat elke man in vrees voor zijn kameraden leeft. Iedere vent snapt, natuurlijk, dat al dit geweld zou moeten worden tegengehouden. Maar niemand doet dat. Het meest fundamentele probleem van de mens, dat van het beveiligen van een partner en het grootbrengen van zijn kinderen onder één of ander soort fatsoenlijk, ordelijk systeem, blijft onopgelost. Tenzij wij één of andere manier kunnen vinden om de man-vrouw verhouding op een fatsoenlijke en menselijke manier te regelen, is iedere bewering dat wij beschaafd zijn gebakken lucht.”

Vele generaties lang dacht het Adviescollege van Wijze Mannen van de stam over dit probleem na. Hoe konden mannen en vrouwen, die vreedzaam samenleven met hun kinderen, tegen de verlangens van andere mannen worden beschermd, die er hun hand er niet voor omdraaiden andere mannen te doden om hun vrouw te bezitten?

Langzaam, en slechts na eeuwen van diepgaande besprekingen, kwamen zij met een antwoord. Zij stelden voor dat mannen en vrouwen, die samen hebben beslist permanent samen te leven te binden door een „contract“, waarin zij blijk gaven, ten overstaan van de priesters van de stam, van plechtige beloften, die hun toekomstige gedrag vastlegden. Dit contract moest „huwelijk” genoemd worden. De man in het huwelijk moest als „echtgenoot” worden gekend, en de vrouw als, nou ja, „vrouw.“ (feminisme werd 47 eeuwen later uitgevonden)

Zij stelden verder voor dat dit contract wordt erkend en door alle mensen van de stam wordt eerbiedigd. Met andere woorden, als van een bepaalde vrouw bekend was dat zij de „vrouw“ van een bepaalde man was, moest iedereen in de stam overeenkomen om hun wederzijdse geloften niet te betwisten. En zij stelden voor dat een ieder, die er niet in slaagde om dit contract te eerbiedigen en een andere man doodde om zijn „ vrouw” te bezitten,“ deze door de Verzamelde Raad van het Stammengezag moest worden gestraft.

Om deze voorstellen in werking te zetten, werd een grote conferentie bijeengeroepen, en de afgevaardigden kwamen vanuit alle onderafdelingen van de stam aan. Een aantal kwam hoopvol gestemd, vervuld met de hoop en de verwachting dat het mensdom op het punt stond een nieuwe tijdperk te betreden. Weer anderen namen juist een afwachtende houding aan, aangezien zij niet veel verwachten van de conferentie, maar niettemin van mening waren dat het op zijn minst een poging waard was. Anderen kwamen eenvoudig omdat zij nou eenmaal tot afgevaardigden waren verkozen en hun reiskosten konden declareren; zij waren bereid in te stemmen met ongeacht welke meerderheid er zou blijken te zijn.

Terwijl de conferentie plaatsvond, schreeuwde Roodoog de Primitieveling (die zo verbaal te keer kon gaan, dat hij altijd een groep aanhangers had, die hem volgde in zijn wrok) minachtende opmerkingen vanaf de zijlijn. Hij noemde de afgevaardigden „zieners,“ „zultkoppen,“ „onpraktische theoretici“, „glazig-ogende dagdromers“, „koolstovers“, en „slapjanussen“. Hij wees er met veel zichtbaar genoegen op dat veel van de afgevaardigden in het verleden zelf op enig moment, vrouwensnaaiers waren geweest. (Dit laatste was natuurlijk, helaas maar al te waar.)

Hij schreeuwde naar Harry-met-de-Harige-Handen, die één van de afgevaardigden was, „Geloof je nou werkelijk dat Bert-met-de-Gespierde-Benen van je vrouw afblijft, enkel en alleen omdat jullie een overeenkomst hebben?” En hij schreeuwde naar Bert-met-de-Gespierde-Benen: „En hoe zit het met jou? Geloof je ook werkelijk dat Harry-met-de-Harige-Handen van jouw vrouw afblijft, enkel en alleen omdat jullie een overeenkomst hebben?” En hij bespotte alle afgevaardigden, en noemde hun conferentie oeverloos gezwam in de ruimte, alsof een overeenkomst, een “huwelijk” tussen „echtgenoot“, en „vrouw“, ooit voor enige rust in de stam zou zorgen.

Roodoog de Primitieveling draaide zich om naar zijn volgelingen, een menigte van schuchtere en uiterst kleinzielige mensen, die altijd hun zelfvertrouwen in de rauwheid van Roodoog’s stem vonden, en hij schreeuwde: “Bekijken jullie dat zooitje dwazen maar eens heel goed! Zij denken zij menselijke aard kunnen veranderen!”

De menigte kwam niet meer bij van het lachen en herhaalde met evenveel hartstocht als spot de woorden van Roodoog: „Ha, ha! Zij denken zij menselijke aard kunnen veranderen! ”

Roodoog’s geschamper verdeelde de conferentie tot op het bot. Daarom duurde het nog eens tweeduizend jaar, alvorens het huwelijk definitief werd ingevoerd, terwijl in de tussenliggende tijd ontelbare mannen hun vrouwen moesten verdedigen en dit met hun leven moesten bekopen. Tweeduizend jaar waarin mannen die het helemaal niet voorzien hadden op de vrouwen van hun buren elkaar uit voorzorg doodden, tweeduizend jaar waarin vrede geen enkele kans maakte, tweeduizend jaar waarin de mannen wanhoopten, terwijl zij van een verre toekomst droomden, waarin een man met de vrouw van zijn keuze zou kunnen leven, zonder zich tot de tanden te moeten bewapenen en dag en nacht op haar te moeten letten.

* * *
Opwekkend verhaaltje, niet? Roodoog de Primitieveling is het archetype van de cynicus. Iemand die met verbaal geweld, en rauwe spot, een moreel vacuum schept, waarin zowel de goede bedoelingen (de intenties van de stam om het huwelijk in te stellen) als de slechte eigenschappen (de afgevaardigden waren vroeger ook vrouwensnaaiers) in een kwaad daglicht worden gezet. Op het eerste gezicht lijken Roodoog's opmerkingen de realiteit te benaderen. Evenwel kan of wil hij niet zien dat de afgevaardigden met het verleden willen breken. En daardoor houdt Roodoog een noodzakelijke verbetering tegen.

Eigenlijk hangt het er in dit verhaal vanaf van wat je nu eigenlijk het belangrijkste punt in dit verhaal vindt. Roodoog de Primitieveling mag dan een klinkende overwinning behaald hebben op de conferentie, het is ook ontegenzeggelijk waar dat uiteindelijk het huwelijk uiteindelijk toch werd ingevoerd.

Even zo goed, als je kijkt naar het internationaal geweld in de wereld om ons hdeen, hebben wij geen tweeduizend jaar om de oplossing te vinden. Wij hebben nog geen eens tweehonderd jaar. Niet eens twintig. Misschien nog niet eens twee.

En dat is ons probleem......


(Vertaling door Erik van Donk; gepubliceerd op het Volkskrant weblog, 27-04-2007)


Naar Hayakawa, contents  , of site home .