TV-recensie: Walking with Cavemen (BBC-TV)
In navolging van het succes van de serie
Walking with dinosaurs moest de BBC bijna wel met een opvolger over de
ontwikkeling van de mensheid komen. Walking with cavemen trok minder
aandacht, en was eigenlijk ook wel wat minder spectaculair, omdat de
variatie in mensen nu eenmaal kleiner is dan die een diersoort als de
dinosaurussen. Maar inhoudelijk valt er voor de mensheid natuurlijk veel
meer uit te leren.
Het centrale thema dat men had genomen enigszins af van de meeste
eerdere versies van dit verhaal, die voornamelijk uitgaan de ontwikkeling
van zijn lichamelijke kenmerken en capaciteiten. In deze serie legde men een
sterkere nadruk op de ontwikkeling van zijn geestelijke capaciteiten als
leidraad in zijn evolutie. Zo werd bijvoorbeeld in de overgang naar een
nieuwe soort als opvallendste kenmerkt zijn nieuwe grote brein genoemd,
plastisch een benzineslurper (gas guzzler) genoemd, en er werd
opgewezen dat iets dat zoveel energie gevergde, circa een zesde van alle
energieverbruik, dus wel een bijzonder groot overlevingsnut moest hebben.
Het nut dat men noemde was dat dit grote brein de mens in staat stelde veel
beter met zijn medemens te communiceren, wat zijn opbrengst bij de
voedseljacht sterk vergrootte.
Die stelling rond dat communiceren is natuurlijk speculatief, want
niet direct onderzoekbaar, maar het heeft een sterk aura van
waarschijnlijkheid
- vooral omdat men op soortelijke manier ook nog een aantal andere tot
dusver enigszins duistere stappen kan verklaren.
Hier beginnen de meer gedetailleerdere beschrijving met de homo
ergaster, destijds al weer al revolutionaire stap voorwaarts in de
ontwikkeling van de mensheid. Deze nieuwe mens maakte net als zijn
voorgangers stenen werktuigen, maar die van homo ergaster waren duidelijk
van superieure en constante kwaliteit, wat wees op een bewuste en van mens
op mens overgedragen techniek, in plaats van een hier en daar ontwikkelde
vaardigheid. Maar een andere opvallende eigenschap van homo ergaster was dat
deze techniek over zijn hele bestaan dezelfde bleef. Gedurende circa een
miljoen jaar, tot een half miljoen geleden, bleef homo ergaster zijn stenen
werktuigen op precies delfde manier maken. Het wijst op succes, zie het als
soort maar een miljoen jaar uit te houden, maar ook op een tekortkoming
vanuit onze menselijke ogen.
Er was dus ruimte voor verbetering, en dat werd de homo
heidelbergensis, die leefde van ca. een half miljoen tot 200 duizend jaar
geleden. Toen overkwam heidelbergen-sis iets waar de moderne mens zijn neus
voor optrekt: een klimaatwijziging. In Europa, waar heidelbergensis
inmiddels ook terecht was gekomen, uitte zich dat in een diepe ijstijd, in
Afrika in een langdurige periode van extreme droogte. Heidelbergensis kreeg
het heel zwaar, en onder die druk ontwikkelde hij zich in Europa tot homo
neandertalensis, die de noodzakelijk kracht had om om te gaan met sneeuw en
ijs, en gebouwd was voor de ruwe avonturen van de jacht op exemplaren van de
overblijvende zoogdieren, zoals mammoeten.
De Afrikaanse tak van heidelbergensis hadden het zwaarder. Sneeuw
wil in de zomer deels smelten, en de natuur levert dan voldoende op om het
toch vol te kunnen houden. Droogte is droogte, daar is heel moeilijk tegen
te vechten en in te overleven. En, gaat de documentaire nuchter verder, dat
deed de Afrikaanse heidelbergensis dan ook niet. Hij ging dood bij bosjes,
en de schattingen zijn dat er uiteindelijk niet meer dan op hoogst enkele
tienduizenden overbleven, maar mogelijkerwijs nog veel minder.
Maar het globale klimaat is altijd twee kanten opgegaan, en ook deze
ijstijd ging weer voorbij. Voor zowel neandertalers als de Afrikaanse
heidelbergensis braken betere tijden aan, en beiden groeiden weer in
populatie en verspreidingsgebied. Uiteindelijk trok de Afrikaanse
heidelbergensis Europa weer binnen, en stuitte daar op de andere
overleveraars.
Voor wie redelijk op de hoogte is van de wat modernere geschiedenis
zal inmiddels duidelijk zijn dat de Afrikaanse overblijvers van homo
heidelbergensis de moderne mens is, homo sapiens. Die homo sapiens was
dusdanig verder ontwikkeld dan de neandertalensis, dat de laatste sociaal en
economisch overvleugeld werd, en uitstierf. Bewijzen van een directe
onderlinge strijd zijn er niet, maar de langdurige aanwezigheid in dezelfde
gebieden maakt de afwezigheid van contact vrijwel tot een onmogelijkheid. De
BBC documentaire speculeert weer over een fundamenteel verschil in
geestelijke capaciteiten, waarbij men wijzende op het bestaan van grafriten
bij de moderne mens aanneemt dat deze een capaciteit tot verbeelding had, in
tegenstelling tot de neandertalensis (hoewel de redactie ook wel eens
gehoord heeft over neandertalensis graven).
Wat redelijk onomstreden lijkt is dat de capaciteiten van de moderne
mens een schaal hoger lagen dan die van neandertalensis. Dat is merkwaardig,
omdat beide afstammen van dezelfde heidelbergensis, en beiden onderworpen
waren aan een keiharde overlevingstest.
Hier speculeert de documentaire weer wat verder. Het verschil tussen
neandertalensis en Afrikaanse heidelbergensis is dat de eerste het toch
redelijk bol wist te werken, en de laatste, die het nog veel zwaarder had,
niet. Er bleven wel heel erg weinig mensen over, en men neemt aan dat dit de
meest inventieve, meest slimme exemplaren waren, mensen die in staat waren
om de weinige water en voedselbronnen tot het uiterste te benutten, en te
bewaren voor nog slechtere tijden. Zelfs als men aanneemt dat de aantallen
overblijvers in de tienduizenden liepen, is dat op de oorspronkelijke
miljoenen of tientallen miljoenen dusdanig weinig, dat als men ze selecteert
vanaf een uiteinde van de normale verdeling van capaciteiten, dit dusdanig
afwijkend is dat men van een nieuwe soort kan spreken. Het is deze
kwalitatieve stap die de neandertalers, altijd veel talrijker, niet heeft
hoeven te maken.
Deze laatste mogelijkheid klopt met de steeds sterkere genetische
aanwijzingen dat de huidige mensheid niet van een groep, maar slechts van
een zeer beperkt aantal individuen afstamt, waarbij men het heeft over
enkele tientallen tot enkele stuks, of soms zelfs een enkele stammoeder. Hoe
kleiner het aantal dus te makkelijker is het een echt kwalitatieve stap te
maken - hoe groter de groep, des te eerder zal ze het bestaande gemiddelde
weerspiegelen.
Naar Literatuur, inleiding
, of site home
.
|