Psycho-socio-historie: scheikunde
Inleiding
Het vorige vakgebied is de natuurkunde. De natuurkunde gaat over de fundamentele
bouwstenen van de zich aan de mens voordoende materie, de atomen, zo'n kleine
100 stuks (de stabiele). En alles wat daar onder zit aan nog fundamentelere deeltjes, ook
in de categorie van 100 stuks. Plus een aantal conglomeraten van eenzelfde deeltje, zoals
gassen en metalen, en wat mengsels daarvan.
Zodra je stelselmatig
gaat praten over het combineren van verschillende soorten atomen, beland je
op een ander terrein. Want van die combinaties zijn er praktisch gezien
oneindig. En als er iets oneindig wordt, weet je dat er iets fout is gegaan
of een nieuw terrein hebt betreden. In dit geval het terrein van de
scheikunde.
Van de scheikunde wordt hier alleen een paar
basisprincipes behandeld en verder niet diepgravend op ingegaan. Niet omdat het niet interessant is, maar omdat er betrekkelijk
weinig inzichten aan
ontleed kunnen worden die van nut zijn buiten het vakgebied. Scheikunde
gebruikt heel veel van de basisprincipes van de natuurkunde, en de extra
zaken zijn nogal specialistisch. Overigens: dit allemaal slaande op wat in de
scheikunde weer een deelgebied is: de anorganische chemie. Daarnaast heb je
de organische chemie, maar dat grenst weer heel dicht aan de biologie, dus
ligt weer aan een andere grens tussen vakgebieden - te behandelen later.
Periodiek systeem
De aard van de overgang tussen natuurkunde en scheikunde kan
geïllustreerd worden aan de hand van het periodieke systeem der elementen,
vroeger prominent hangende in ieder natuur- en scheikundelokaal op de
middelbare school (deze van hier
):
De eerste drie kolommen plus het cluster in het midden dat drie lagen hoog is, van Ti = titanium
linksboven tot Hg = kwik rechtsonder, is dat van de atomen die metalen vormen: de stevige
doch soepele vormen van materie, door de mens als eerste ontdekt in de vorm
van koper en brons - vermoedelijk vanwege het kleurtje van het koperhoudende
gesteente (gooi het in een vuurtje, en hop, daar is koper). Gereedschap van koper in plaats van steen was veel duurzamer,
vanwege de brosheid van steen, maar miste de hardheid van steen nodig voor
snijwerk. En zo ontstond, door het inmengen van inmiddels ontdekte andere
metalen, brons.
Destijds onbekend aan de zich ontwikkelende mens was
waarom steen keihard en bros is, en metalen redelijk hard maar soepel. De
verklaring daarvan zit in het periodieke systeem. Of beter: de regelmaat in de
natuur die zich achter het periodieke systeem schuilhoudt. Er zijn veel
aanwijzingen voor de stelling: "Wat de mens ontdekt over de natuur, is de
regelmaat in de natuur".
Die regelmaat schuilt in hoe atomen worden
opgebouwd uit een (relatief) zware kern en eromheen
draaiende, veel lichtere, elektronen. Dat gaat aanvankelijk simpelweg volgens 1, 2, 3 enzovoort, maar het blijkt dat de elektronen,
hoewel zelf oneindig klein zijnde, door een quantum-mechanisch verschijnsel toch effectief vrij veel
ruimte in beslag nemen, en er daardoor niet te veel in hetzelfde rondje
kunnen draaien. Het maximale aantal in hetzelfde rondje bepaalt hoe het
periodieke systeem eruit ziet. Dat maximale aantal heeft namelijk de reeks: 2,
8, 8, 18, ... En telkens als een rondje vol is, begint de volgende ronde op een
manier die sterk lijkt op de voorafgaande, zodat je de rijen onder elkaar kan
zetten en dan op elkaar lijkende atomen krijgt - ontdekt door Dmitri
Mendelejev
. En daar is
je tabel: eerste 2, en dan twee rijtjes van 8. De eerst drie rijen.
En dan in de volgende rijen wordt er eerst naar 8 gewerkt en dan van 8 naar
18 min of meer onderhuids, en dat heten dan ook "overgangsmetalen".
Waar het om gaat is dat een aantal van acht in een rondje kennelijk
gezien wordt als "compleet". Deze atomen gedragen zich erg "af". "Neutraal".
Hoeven niet zo nodig nog iets met andere andere atomen te doen. Zij vormen
dan ook de "inert" genoemde edelgassen. Helium, xenon, argon,
enzovoort. Wat klinkt als een neon-reclame ... (van
hier
):
... wat dan ook de volgende is in het rijtje (oh nee, de tweede ...), en deze edelgassen worden
gebruikt in de buisjes waaruit neon-reclames bestaan, juist omdat ze zo
inert zijn. Door die buisjes en dus gassen gaat namelijk een sterke stroom ten
einde ze licht te laten geven, en de edelgassen trekken zich verder heel
weinig aan van die stroom.
En daar zit de clou van de chemie:
verschillende soorten atomen die niet "compleet" zijn, combineren het liefst met elkaar zodanig dat er
8-tallen aan elektronen ontstaan - aan de buitenkant. Dus een atoom met drie
rondjes, vaktechnisch: schillen, en met één elektron in de buitenste schil,
oftewel: 2-8-1, combineert het liefst met eentje met 7 in de buitenste
schil: 2-7. Of 2-8-7. Enzovoort.
Waarmee we zijn bij het
archetypische molecuul bestaande uit zo'n combinatie:
Dit in de scheikunde geheten "natrium-chloride", en in het dagelijkse
leven "keukenzout". En dat "keuken" staat erbij omdat in de scheikunde al
dergelijk soort stoffen "zouten" heten.
Wat in het plaatje is
weergegeven dat het losse elektron van natrium het grootste deel van de tijd
besteedt in een baan rond het chloor-atoom, zodat die er nu acht heeft - en
natrium ook. Maar daardoor heeft natrium een elektron te weinig en gedraagt
zich alsof positief elektrisch geladen, en chloor negatief, zodat je het ook
kan zien als twee geladen deeltjes die elkaar aantrekken. Dit het dat soms
een "ionische" binding ("ion" = geladen atoom), maar natuurkundigen noemen
het anders: die noemen het de "chemische binding" - de "chemical bond"
.
Dit dus als contrast met de "natuurkundige binding", waaraan het
metaal een voorbeeld is, dat eruit ziet als zo:
De atomen die metalen vormen hebben 1, 2, of 3 elektronen in de
buitenste schil, die vrij los zitten aan het atoom door de grote volle
schillen eronder, en als de gelijksoortige atomen in elkaars buurt komen,
staan ze de elektronen in de buitenste schil af in een laag waarin die
elektronen vrijelijk langs alle atomen kunnen scheren (in de afbeelding in
één richting maar in werkelijkheid natuurlijk in alle) - een laag "negatief"
vormende tussen de lagen atomen-met-minder-elektronen oftewel positieve
ionen. Afwisselend laagjes plus en min, als het ware.
En die laagjes glijden gemakkelijk langs elkaar heen, vandaar de soepelheid
van metalen, in tegenstelling tot die van de zouten die "angstig" aan elkaar
kleven en daardoor bros zijn.
Alle atomen in de kolommen 1, 2, en 3
vormen metaalbindingen, en die in 5, 6, en 7 chemische. In de praktijk was
het "metaal zijn" van bijna alle 1, 2, en 3 atomen onbekend - ze, vormen,
zoals gezien, veel liever chemische combinaties. De metalen die als eerste
ontdekt werden, zijn allemaal zogenaamde "overgangsmetalen" uit de "drie
hoog"-rijtjes van titanium tot en met kwik.
Nu zijn voor vele praktische menselijke
doeleinden de metalen doodgewoon té soepel: een zuiver gouden ring kan je
met je vingers inknijpen. De manier om ze harder te maken wijst nu eigenlijk
zichzelf: je moet die rijen zwervende elektronen het wat moeilijker maken. En
dat doe je door wat grotere (of kleinere) atomen erin te mengen,
want die steken "uit de rijtjes":
Waardoor de elektronen "botsen" en de andere kant opgaan, het "vrije
pad" verkortend (in werkelijkheid: ze gaan even rond het vreemde atoom
draaien - reden waarom het ook met kleinere atomen werkt).
Met de gouden ring: stop er wat zilver is. Het goud wordt
dan wat lichter. Of stop er koper in: het goud wordt dan wat roder - ook wel
bekend als "Surinaams goud" (van hier
):
Het mengen van metalen is dus eigenlijk ook weer zo'n typisch
grensgeval: is het nu nog natuurkunde, of al chemie? Vroeger viel het onder
de "alchemie", de pogingen om uit andere stoffen goud te maken.
Het keukenzout en zijn broertjes zijn de simpelste soort combinaties
van atomen: slechts twee stuks. Hetgeen min-of-meer gedicteerd wordt door de
"1 versus 7 in de buitenste schil"-situatie - daarin zich weinig speling.
Je kan combinatie-verhaaltje echter ook herhalen voor 2-en-6 en 3-en-5
combinaties. En meteen breiden de mogelijkheden zich sterk uit: de 2-6
situatie kan je afhandelen met alle atomen uit de 2- en 6-kolommen, zoals MgS:
magnesium-sulfaat, een zout. Maar die "2" kan je ook invullen met "2 keer
1". En om maar meteen het meest-voorkomende geval bij de horens te vatten:
neem voor de "6" het "O" oftewel zuurstof, en voor de "1" de "H" oftewel
waterstof en je hebt H2O oftewel
water.
Met heel veel meer mogelijkheden.
En met "3 en 5" gaat
dit crescendo.
De natuurkundige noemen hun verzameling fundamentele
deeltjes ook wel de "particle zoo" oftewel "deeltjes-dierentuin" -
voor de scheikunde is dat een hele savanne en zelfs die is misschien nog niet
genoeg om alles te bevatten. Een vorm van oneindig die we even laten
rusten, voor "midden"-geval "4 en 4".
Dat is een bijzonder geval,
want hierbij kan je dus weer een stof uit identieke atomen maken. En dat
gebeurt dan ook, maar het zijn wel speciale gevallen. Het koolstof kent
iedereen van de potloden als zeer zacht, en velen weten dat het ook diamant
is en dat is dan weer uiterst hard. De volgende twee,
germanium en silicium, zijn ook steeds bekender, vooral silicium als
basisstof van de chip-industrie, en de laatste jaren ook van
zonnecellen-industrie (germanium was dat in het begin maar is door silicium
vervangen).
Silicium (en vroeger germanium) kan dat doen omdat het
een halfgeleider is: het is eigenlijk een metaal, maar is dat net niet: je moet er
extra moeite (energie) in stoppen om het tot geleiding te brengen. Bijvoorbeeld
verhitten. Of straling op laten vallen waaronder licht en vandaar het
gebruik in zonnecellen.
Koolstof is dus eigenlijk ook een
halfgeleider, maar daarvoor is zo weinig extra moeite nodig, dat het de
facto geldt als een geleider.
Patronen
In zowel het periodieke systeem als in het chemische combineren zit dus duidelijk een
patroon: aan de buitenkanten van het periodiek systeem zitten de simpele
gevallen, en naar het midden toe, waar de samenstellende atomen steeds meer
op elkaar beginnen te lijken, wordt het steeds ingewikkelder. Dit is een
patroon dat zich verderop in het gecompliceerder worden van de natuur
zich zal herhalen.
Dat is een observatie die al door velen gedaan op
vele verschillende manieren. Hier gebruikt wordt die van de uitvinder en
filosoof Arther M. Young
, (een) uitvinder van de helikopter (bekend
geworden als de "Bell-versie"
) en ontwikkelaar van een soort "periodiek
systeem van de natuur". De koppeling zijnde dat de helikopter, om te kunnen
werken, een vorm van zelfbesturing nodig heeft, en dat proces van
zelfbesturing, onderdeel van de cybernetica
("stuurmanskunst"), is ook een cruciaal concept in de biologische natuur.
Young startte met het bekende atomaire systeem,
maar dan wat beeldender:
Van de natuurkundigen mag het niet, de elektronen afbeelden als
bolletjes (oftewel deeltjes), maar in vele gevallen is het een goede
benadering, zo ook hier - de fijnere details (het golf- of quantum-karakter
zitten in die aantallen van 2, 8, 8 ... enzovoort).
Overigens: Young heeft in dit soort plaatjes de achtste kolom weggelaten,
vermoedelijk vanuit de gedachte: die doet toch niets. Deze redactie het hem
er in dit geval aan toegevoegd.
Naar dit model
heeft Young voortgebouwd:
De bovenste rij toont de reeks atomen met één elektron in de buitenste
schil - steeds meer schillen onder zich hebbende - staande voor de reeks van
alle atomen met dezelfde onderschillen-structuur. Merk op: het is
verleidelijk om hier "groter worden" te schrijven. Dat is, afgerond,
niet het geval! Dat met, zeg, 80 elektronen zou dan 80 keer zo groot
moeten zijn als dat met eentje, en in werkelijkheid verschillende groottes
niet meer dan een factor 3. Dat is omdat het 80ste elektron, met 79 onder
zich, net zo goed 1 ladingseenheid onder zich ziet als het elektron in het
waterstofatoom: +80 in de kern minus de lading van de 79 andere elektronen
die eromheen draaien.
Maar het gaat om het onderste rijtje, waarin
uitgebeeld wordt dat op zo'n zelfde soort manier als de atomen, ook de
moleculen in kenmerkende stappen gecompliceerder worden - met duidelijke
structurele relaties ertussen. Van links naar
rechts:
Dit heeft Young geëxtrapoleerd
naar een "periodiek systeem van de natuur":
De rijen zijnde (naam, kenmerk, vakgebied):
Die laatste rij had
natuurlijk meer voor de hand liggend geheten: Human.
De laatste kolom in de tabel heeft deze redactie eraan toegevoegd, ten behoeve
van de toepassing alhier: het weergeven van het patroon in de diverse
natuurwetenschappelijke disciplines. Wat een beetje sneu uitpakt voor
scheikunde. Wat zijn vermoedelijke oorzaak erin vindt
dat natuurkunde zijn relatief keiharde regels en wetten (en symmetrieën)
heeft waarop ver doorgebouwd kan worden, en de biologie heeft zijn proces
van groei.
Toepassingen
En
zijn hier wel degelijk een aantal begrippen die langsgekomen die toepasbaar
zijn in met name de sociologie, want waar natuurkunde en scheikunde gaan
over heel veel deeltjes en wat ze onderling doen, gaat het in de sociologie
om heel veel mensen, en wat ze onderling doen.
Het meest opvallend
zijn de opmerkingen over het combineren van atomen - de 1-7, 2-5 combinaties
enzovoort. Waaraan alle atomen deelnemen behalve die uit de achtste kolom:
de edelgassen. Die gaan geen combinaties aan. In menselijke termen: de
"individualisten".
Dus bij de edelgassen zie je geen verdere
ontwikkelingen. Geen verdere samenwerking.
Daaruit kan zonder nadenken een paar conclusies worden getrokken
richting sociologie (en omgeving): diegenen die het hebben over "concentreren op het individu"
kletsen uit hun nek: "concentreren op het individu" is sowieso ten eerste psychologie.
En degenen die het hebben over "het gaat om de individuele mens",
kletsen uit hun nek op een niveau dat het een gestoordheid is. Desalniettemin is de theorie
van "het ultieme individu" uiterst populair, en wordt bijvoorbeeld bijna
dagelijks (schrijvende 2017) gepropageerd op de voorpagina van de
Volkskrant door iemand die Arnon Grunberg
heet, en dus in feite een psychopaat, of letterlijker: een sociopaat
, is.
In het vakgebied der sociologie wordt hier verder op
ingegaan onder de noemer "vermenging".
Vervolg Dit voorlopig voor zover de behandeling van de scheikunde. De
volgende stap is dus die naar de biologie. Ook weer gekenmerkt door een overgang
met een oneindigheid erin. Want in de scheikunde, net
als in de natuurkunde bestaan op allerlei niveaus regels en stellingen die
neerkomen op "het totale aantal is constant". Bijvoorbeeld in een scheikundige reactie:
het totaal aantal van de samenstellende atomen voor en na de reactie is
dezelfde. Oftewel: er komen geen samenstellende deeltjes bij, en er gaan er
niet af. En soortgelijke "behoudswetten".
Dat wordt dus anders met de
overgang naar de biologie. Het leven. De reproductie. Het "vermeniguldigen".
Oftewel: er komen voortdurend "deeltjes" bij. Tot in het oneindige.
Theoretisch.
In de praktijk tot allerlei voorraden
strekken, maar dat zijn dus de details van een nieuw onderwerp of vakgebied:
de biologie
.
Naar Psychosociohistorie, inleiding
,
of site home
·.
|