Bronnen bij Neurologie, beslissingen: ontwikkelingsniveaus

Het idee dat de ontwikkeling van een kind in verschillende stappen en fasen verloopt, is al betrekkelijk oud, en verbonden met namen als Jean Piaget  (Wikipedia). Maar tezamen met de voortgang van de psychologie als geheel, wordt ook dit idee voortdurend uitgebreid en gepreciseerd. Onder wat bronnen uit/over die ontwikkeling: (de Volkskrant, 10-07-2009, door Ranne Hovius):
  De woorden zijn geel, de muur is wiegelied, denkt babybrein

Ontwikkelingspsycholoog Charles Fernyhough legde de drie eerste jaren van zijn dochtertje vast met bloknoot en videocamera. Wat doet ze als ze haar neus in de spiegel ziet?

Pasgeboren baby’s leven in een ongeordende brij van geluiden, geuren, kleuren, warmte en kou. Sommige indrukken die ze opdoen zijn buitengewoon plezierig, andere leiden tot luidkeels protest. Maar waar hun eigen lichaam ophoudt en de rest van de wereld begint is ze volstrekt duister. En via welke zintuigen de verschillende indrukken binnenkomen al niet minder: de informatie wordt in de nog onontwikkelde hersentjes op een grote hoop gegooid. ‘De woorden zijn geel. De muur is wiegeliedje. Er is geen centrum en geen rand, geen subject en geen object’, schrijft de Britse ontwikkelingspsycholoog Charles Fernyhough over de belevingswereld van zijn pasgeboren dochtertje in De baby in de spiegel.
    In een paar jaar tijd moeten peuters deze dooreen gehusselde massa omgevormd hebben tot een geordende wereld met een afgebakend zelf, met een begrip van nu, vroeger en later en met woorden om over die wereld te kunnen praten en denken. Hoe ze dat precies voor elkaar krijgen is wat menig onderzoeker met zorgvuldige observatie tracht te doorgronden. Een dankbaar studieobject zijn de eigen kinderen.
    Charles Darwin was een van de eersten die op de dag dat zijn oudste zoontje geboren werd een notitieboekje opende om systematisch te registreren wat hem als opmerkelijk opviel. ‘Glimlachte naar zichzelf in de spiegel’, schreef hij toen zijn oudste zoontje vier en een halve maand oud was. Hij constateerde dat Doddy, zoals het zoontje werd genoemd, in het gespiegelde beeld kennelijk een menselijk wezen zag. Maar welk menselijk wezen? Pas met negen maanden breekt het besef door dat hij dat wezentje zelf is: ‘Als je hem vraagt ‘waar is Doddy?’, noteerde Darwin, ‘draait hij zich om en kijkt in de spiegel’.
    Als Fernyhough en zijn vrouw – ook een ontwikkelingspsycholoog – hun eerste kind krijgen, is dat, behalve een groot geluk, de kans om, zoals Fernyhough schrijft ‘wat subjectieve details in een wetenschappelijk kader te plaatsen’. Hij opent niet alleen een notitieboekje maar ook van tijd tot tijd een videocamera en neemt drie jaar vrij om de ontwikkeling van zijn dochtertje Athena op de voet te volgen. Wanneer wordt ze zich bewust van zichzelf als onafhankelijk mensje, wat begrijpt ze van haar bewustzijn, hoe ontwikkelen zich haar taalbegrip, haar denken, haar geheugen?
    Het valt niet mee om in een kinderhoofdje te kijken, maar ontwikkelingspychologen hebben zich in de loop der jaren een zekere listigheid eigen gemaakt om die toegang te forceren. Als ook Athena op haar eigen spiegelbeeld reageert, doen haar ouders ongemerkt wat rode schmink op haar neus. Maakt het rode neusje in de spiegel dat ze naar haar eigen neus grijpt? Gemakkelijker wordt de toegang op het moment dat Athena begint te praten. Fernyhough: ‘Toen de taal plotseling aansloeg, was het net alsof we naar een film met een beschadigde soundtrack hadden zitten kijken en nu plotseling de begeleiding te horen kregen die eigenlijk al die tijd hoorbaar had moeten zijn.’
    Het zorgvuldig observeren van Athena leidt niet tot opmerkelijke nieuwe ontdekkingen maar biedt wel houvast om moderne wetenschappelijke inzichten onder de aandacht te brengen, variërend van de neurologische vorming van de hersenen en de biologische verschillen met chimpansees, tot de rol van sociale interactie en psychologische ontwikkelingen.   ...

Het kenmerk van deze fasen is dat een groot deel van deze ontwikkeling los staat van directe invloed van de ouders, dat de stimuli voor de ontwikkeling zitten in emotionele zaken, en dat de ontwikkeling voornamelijk plaatsvindt op het emotionele vlak. In allereerste beginfasen zijn er een aantal aangeboren impulsen (zogen, enzovoort), en daarna speelt hoogstwaarschijnlijk het proces van na-apen de hoofdrol, al was het maar omdat, zoals de naam het zegt, hogere diersoorten een vrijwel identieke fase doormaken, zie de illustratie - let daarbij op de bijna identieke houding en uitdrukking in de ogen (die van het kind kan je er zo bij denken):

In wat hier gebeurt, speelt zich waarschijnlijk af een speciaal deel van het brein, bestaande uit zogenaamde spiegelneuronen, waarin degene die kijkt (apen hebben ook spiegelneuronen) de bewegingen van buurman naspeelt - meer daarover hier  .

In de ontwikkeling van het mensenkind is er één zaak die volkomen afwijkt van de zoogdierlijke ontwikkeling: die van de taalverwerving. Dat gebeurt dusdanig vroeg, zo rond de twee jaar, en als er nog zo weinig tekenen van invloed van het rationele brein zijn, dat de suggestie van iemand als Noam Chomksi dat het taalvermogen ingebouwd zit, niet geheel onlogisch is. Desondanks lijkt dat toch onwaarschijnlijk, gezien recente aanwijzingen  .

De volgende fase is de start van de ontwikkeling van het rationele brein. Dat ligt ergens rond de drie tot vier jaar, zoals blijkt uit diverse onderzoeken aan kindergedrag. Zo is er het bekende onderzoek waarvan men zegt dat het aantoont dat kinderen aanvankelijk nog geen besef van conservering hebben. Men giet een glas met vloeistof (frisdrank om de aandacht te verzekeren) over in een nauwer glas, en vraagt een oordeel over de hoeveelheid. Tot aan een zekere leeftijd ziet het kind dit als meer: "Hoger is meer" - zie het filmpje hier  .

De interpretatie die we hier kiezen is een andere. Wat je hier vermoedelijk ziet, is dat het kind dat denkt dat "hoger in het glas" ook "meer" is, waarschijnlijk gewoon het dierlijke oordeel toepast. Dieren hebben ook een oordeel van wat "meer" is gebaseerd op waarneming. Ooit gezien door de hoofdredacteur is een proefje met de jonge hertjes van een soort waarbij de moeder ter signalering een witte staart heeft. De jonge hertjes werd, naast de staart van hun moeder, een bordje voorgehouden dat beschilderd was met een nog wittere kleur dan de start van de moeder. De hertjes volgden braaf het bordje in plaats van de moeder. Ze hadden een scherp oordeel over de hoeveelheid witheid

Het dierlijke, emotionele, brein heeft vermoedelijk dus wel een idee van de relatie tussen afmeting en hoeveelheid, maar niet genoeg om de relatie met volume te zien - je zou hun oordeel één-dimensionaal kunnen noemen. Voor de verwerking van "getalsmatige" informatie van meer dimensies is meer rekenkracht nodig, en het zou heel wel kunnen dat die rekenkracht alleen in de menselijke cortex in te vinden.

Een andere ontwikkeling die rond die tijd plaatsvindt is die van de uitgestelde bevrediging. Een kind krijgt van een assistente een snoepje op een schaaltje aangeboden, met de boodschap dat als het wacht met opeten tot de juffrouw terug is, hij er twee krijgt. Onder een bepaalde leeftijd heeft dat geen zin: het kind propt het snoepje in de mond. Boven een bepaalde leeftijd ook niet: het kind weet dat het "gewoon" even moet wachten. De schakelleeftijd ligt weer rond de drie tot vier - het levert prachtige taferelen op, zie de illustratie rechts en het filmpje hier  .
 
Wat hier in werking komt is het deel van het brein dat het emotionele tegen het rationele afweegt. Het emotionele brein ziet alleen het eten, en hapt toe. Zowel bij honden als apen komt het echt niet verder. Sommige dieren maken wintervoorraden aan, maar dat lijkt uitsluitend door de evolutie ontstaan gedrag dat genetisch vastgelegd is, en niet voor aanpassing in de praktijk vatbaar is. De overweging van de beloning in de toekomst lijkt te komen van de prefrontale cortex, een deel van het mensenbrein. De afweging vindt tegen het emotionele oordeel plaats in de anterieure cingulate cortex (ACC), zie hier  .

Wat verderop ligt de volgende overgangsfase (de Volkskrant, 08-09-2009, column door Aleid Truijens):
  B-oo-m

Juichend kwam mijn zoontje thuis. ' Ik heb boom geleerd!' Zijn oudere zus keek verbaasd: 'Je Wist toch allang wat een boom was?' Nee, zei S., niet gewoon boom, hij had b-oo-m geleerd! Een boom gemaakt van letters. Boom was een woord dat je kon zeggen, horen en schrijven. Niet alleen de kastanjeboom voor ons huis, kerstbomen of bomen met appeltjes. B-oo-m betekende elke boom, altijd en overal. Voortaan kon S. alle bomen lezen en schrijven. Een wereld in een lettergreep.
    Grote magie: het woord is meer dan het ding. Het is een verbluffende ontdekking; wat je bedoelt, hoef je niet afzonderlijk aan te wijzen. Voor alle dingen bestaan woorden. Zo'n woord, dat amper plaats inneemt, duidt ontelbare, enorme, piepkleine of onzichtbare dingen aan - het grootste wonder van de menselijke geest. ...

Deze stap is de belangrijkste voor het verbale deel van het denksysteem. Deze stap volgt op het woord dat direct verbonden is met de werkelijkheid, het woord dat zegt "boom" onder tegelijk aanwijzen van die boom, en creëert een woord voor alle bomen, het abstracte verzamelwoord  - de eerste stap op weg naar nog veel meer van dit soort stappen, leidende tot de abstractieladder  .

Hetgeen zich natuurlijk allemaal afspeelt op het niveau van de neuronen (de Volkskrant, 28-04-2012, door Malou van Hintum):
  Als hersenen de ruimte krijgen

De verbindingen in de hersenen liggen rond het 23ste levensjaar vast. Toch kunnen we ook daarna nog steeds nieuwe dingen leren. Hersenwetenschappers ontdekten hoe dat kan.


Hersenen van volwassenen behouden hun leervermogen, maar hoe doen ze dat? Hersenonderzoeker Christiaan Levelt ontdekte dat het verdwijnen van remmende contacten in het brein daarvoor cruciaal is - contacten die in het jonge brein juist nodig zijn om bepaalde ontwikkelingsstoornissen te voorkomen. Dat blijkt uit onderzoek dat deze week in het wetenschappelijke tijdschrift Neuron is gepubliceerd.
    In het ingewikkelde verkeersnetwerk dat ons brein is, kunnen jonge hersenen gemakkelijker (nieuwe) verbindingen leggen dan oude. Die verbindingen liggen, afhankelijk van de hersenfunctie waar het om gaat, op een bepaald moment grotendeels vast. Voor complexe functies als besluitvorming en impulscontrole is dat vrij laat: de aanleg van de prefrontale cortex waarin die functies liggen, is pas rond het 23ste jaar klaar.
    Verbindingen die te maken hebben met basale hersenfuncties als zien en horen, zijn rond het achtste levensjaar 'af'. Om die reden zijn basale hersenfuncties die niet goed zijn aangelegd, bij volwassenen lastiger te repareren. Ze vormen als het ware de fundering van het brein.   ...

En je mag veilig aannemen dat dit geldt voor vele andere neuronale hoofdstructuren en bijbehorende ontwikkelingsstappen.

Deze voorbeelden laten ook onmiddellijk het belang van dit soort kennis voor ons onderwijs zien. In het kader daarvan wat meer over de volgende fasen (Psychologie Magazine, juni 2009, door Floor van den Hout):
  Wat is er mis met ons onderwijs

Kinderen leren tegenwoordig niks meer op school, wordt vaak verzucht. Nieuw hersenonderzoek wijst uit dat dat amper hun eigen schuld is. Zes redenen waarom ons onderwijs niet goed aansluit op het kinderbrein.

Tussentitels: Een kind dat nog niet aan bepaalde vaardigheden toe is, moet je daar niet mee lastigvallen
Hoe rijper het brein, hoe solider de keuzes. Graag even wachten dus met het kiezen van alfa of bèta
Voor laatbloeiers heeft de Cito-toets een ongelukkige timing    ...


Schoolverlaters kunnen niet rekenen en niet spellen, ze weten niet wat de hoofdstad is van Albanië, en een idee over wat ze later willen worden hebben ze al helemaal niet. Daar kun je bezuinigingen op het onderwijs de schuld van geven, of eindeloze onderwijsvernieuwingen. Maar je zou onderwijs ook eens vanuit een heel ander perspectief kunnen bekijken. Is het mogelijk dat de manier waarop kinderen - of liever gezegd hun hersenen - zich ontwikkelen niet zo goed past bij de aangeboden lesstof?
   Door ontwikkeling van verfijnde scanapparatuur zijn neurowetenschappers de laatste jaren veel te weten gekomen over hersenontwikkeling. De belangrijkste ontdekking is dat het brein bij onze geboorte nog niet 'gerijpt' is. Sommige structuren zijn dan al redelijk af, terwijl andere gebieden pas rond het vijfde, achtste, vijftiende of zelfs pas na het twintigste jaar rijpen.
    Deze hersenrijping volgt bij iedereen min of meer hetzelfde patroon, maar dat neemt niet weg dat er grote individuele verschillen zijn. Er zijn kinderen die al op jonge leeftijd uit zichzelf met getallen in de weer zijn. Voorspelt dat een wiskundeknobbel? Niet per se. Het geeft in ieder geval een vroeg begin van de ontwikkeling aan. Sommige breinen nemen een vliegende start en stagneren later, andere breinen kabbelen in rustig tempo door, en voor weer andere breinen geldt dat ze traag op gang komen en later een sprintje trekken.
    De vraag is wat deze herseninzichten kunnen vertellen over de manier waarop ons onderwijs is ingericht: leren kinderen op het juiste moment de juiste vaardigheden? Wat gebeurt er als je een 'traag' brein lastigvalt met dingen waar het nog niet aan toe is? Moet je een jongens- en een meisjesbrein anders lesgeven? En wat kan een puberbrein zoal leren en wat juist niet? Psychologie Magazine ging op bezoek bij hersenonderzoekers en zocht het uit.

Laatbloeiers moeten te vroeg rekenen
Hersenen ontwikkelen zich in hun eigen tempo, maar op school worden ze in een strak geregisseerd onderwijsprogramma gedwongen. Dat is niet, zo slim, zegt Jelle Jolles, hoogleraar 'Hersenen, gedrag en educatie' aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij doet al jaren onderzoek naar hoe hersenen- zich ontwikkelen en welke lessen daaruit te trekken vallen voor het onderwijs. 'Een brein dat nog niet toe is aan bepaalde vaardigheden moet je niet forceren in bepaald tempo. Het kan zelfs averechts uitpakken. Als je kinderen wier brein nog niet toe is aan hogere cognitieve functies lastigvalt met abstract redeneren en logica, loop je kans op rekenangst. Dat zijn de "dat-kan-ik-toch-niet-kindjes" die de rest van hun leven denken dat ze niet kunnen rekenen. Hartstikke zonde. Laatbloeiers kunnen heus goed leren rekenen, maar je moet geduld met ze hebben.'    ...

Talenonderwijs begint te laat
In groep 7 krijgen de meeste kinderen Engelse les en pas op de middelbare school volgen Frans en Duits. Vanuit het brein gezien is dat niet zo'n goede timing, weten mensen die bij de boulangerie op het Franse dorpsplein ieder jaar weer une pain du stok bestellen.
    Eveline Crone, hoogleraar neurocognitieve ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Leiden, legt uit waarom: 'Hersenen kunnen zich niet op eigen kracht ontwikkelen. Ze hebben prikkels uit de omgeving nodig. Voor het aanleren van taal gelat een vrij strikte "gevoelige periode": wie niet vóór zijn zesde wordt gevoed met talige prikkels zal nooit meer in staat zijn een taal vloeiend te spreken.' Voor tweede of derde talen zijn de hersendeadlines minder stringent. Over het algemeen geldt dat je voor de puberteit relatief moeiteloos een andere taal dan je moerstaal kunt leren spreken. Daarna krijgt het brein het steeds lastiger - en juist dan pas leren de meeste kinderen op school hoe je een baguette bestelt.   ...

Kinderen moeten te jong kiezen
Geholpen door een flinke dot geslachtshormonen slaan jongeren op de middelbare school aan het puberen. Crone: 'De frontaalkwab, het gebied dat verantwoordelijk is voor logisch redeneren, organiseren, strategisch denken, beslissingen nemen en impulsen weerstaan, rijpt gradueel; in de puberteit is die rijping nog lang niet klaar. Maar intussen krijgt het emotionele brein onder invloed van hormonen wel een plotselinge douw. De verhouding ratio-emotie bij pubers is daardoor nogal eens scheef. Het ene moment lijken ze heel volwassen; dan domineert de frontaalkwab. Maar soms neemt het emotionele brein de regie en denk je: wat is hier aan de hand?'    ...

Oftewel: de pedagogiek heeft nog een hele wereld te leren van de neurologie.


Naar Neurologie, beslissingen  , of site home  ·.

7 jun.2009