Evolutie versus ID: de kansberekening
Het belangrijkste argument van de voorstanders van Intelligent Design (ID)
als oorsprong van het leven, is dat van de ingewikkeldheid van biologische
structuren, en de hoeveelheid samenwerking die nodig is om het geheel
draaiende te krijgen en te houden. In mechanische termen: als alle radertjes
van zo'n belang zijn, moet er er wel iemand geweest zijn die de radertjes op
hun juiste plaats in het horloge heeft gezet. Want kansberekening laat zien
dat het onmogelijk is dat zo'n ingewikkelde structuur door puur toeval
ontstaat. Wat we hier gaan doen, is dat kansberekeningsargument analyseren.
Uiteindelijk kan ieder kansberekeningsargument altijd vertaald worden in
dobbelen, in dit geval, in woorden: "Wanneer iemand twintig keer een
dobbelsteen werpt en deze komt twintig keer op 6 neer, zijn we niet geneigd
om aan toeval te denken." (Leids universiteitsblad Mare, 26-05-2005,
door Jos van den Broek):
Als uitspraak over wat mensen denken is dit juist. Maar als uitspraak over
de wetten van de kansberekening is dit natuurlijk onjuist, want het is
equivalent aan de bewering dat een reeks van twintig zessen niet voorkomt.
De wetten van de kansberekening zeggen dat iedere reeks voorkomt, dus ook
twintig zessen achter elkaar. Wel is het zo dat van alle keren dat men
twintig worpen achter elkaar doet, de reeks van twintig zessen heel zelden
voorkomt.
Dit punt kan zonder probleem aan de ID'ers gegeven worden: er zijn
structuren waarvan het ondenkbaar is dat ze binnen de leeftijd van het
heelal door puur toeval zouden zijn ontstaan.
De reden dat dit punt gegeven kan worden, is omdat op de ingewikkelde
biologische structuren de pure kansberekening helemaal niet van toepassing
is. Dat wil zeggen, in de zin dat je alle losse onderdelen neemt: de cellen,
of nog lager, de moleculen of atomen, en daarop de kansberekening toepast.
De kansberekening moet toegepast worden op een niveau onder het niveau van
het samen-functioneren van het geheel. Om het bekende voorbeeld van het oog
te nemen: je mag niet praten over de kans dat de eiwit moleculen
gerangschikt worden in een patroon dat een transparante bolvormige gelei,
een harde transparante huid, en een vlies gevuld met lichtgevoelige
elementen oplevert (om maar een paar onderdelen te noemen), maar de kans dat
een lichtgevoelig element ontstaat, de kans dat een lichtgevoelig vlies uit
lichtgevoelige elementen ontstaat, de kans dat een klein transparant stukje
huid boven ontstaat, de kans dat er een beetje transparante gelei tussen
huis en vlies ontstaat, enzovoort.
Neem
nu de eerste stap in dit proces. Het lichtgevoelige element is bekend van
bacteriën (en een op zich geheel niet bijzondere chemische zaak, want
bijvoorbeeld alle kleurstoffen zijn lichtgevoelig). Volgens de logica van
hoe meer lichtgevoelige elementen, hoe meer zicht, is dus het evolutionaire
ontstaan van een verzameling lichtgevoelige elementen een logische
ontwikkeling. En volgens het argument: hoe regelmatiger die naast liggen,
hoe duidelijker informatie, komt ook een laagje of vlies in zicht.
Enzovoort. In computermodellen is dit allemaal treffend geïllustreerd,
uitgaande van een paar lichtelementen en een beetje variatie in hun positie,
en een passende versterkingsfactor overeenkomend met betere informatie over
de omgeving. De ontwikkeling van een enkel lichtgevoelig element naar een
lichtgevoelig vlies is dus een volkomen evolutionair verklaarbaar proces.
Hier is zeker geen ID nodig. Voor een voorbeeld van hoe de natuur dit gedaan
heeft, zie de illustratie en verder hier
. Het essentiële
punt is dit: zodra het stadium van het lichtgevoelige vlies is ontstaan,
hoeven in de kansberekening al die mogelijke situaties waarin dat vlies
niet bestaat, niet meer meegenomen worden - het vlies is er al,en zal
niet meer uit elkaars vallen.
Ook dit is te vertalen in dobbelstenentaal: neem het ontstaan van het oog
volgens strikt toeval gelijk aan twintig worpen van zes op een rij, waarbij
dus alle mogelijke ordeningen van moleculen gelijk behandeld worden, zoals
dat moet van de kansberekening.
Het ontstaan van de tussensituatie van het lichtgevende vlies als vaststaand
element is gelijk aan het uitschakelen van een heleboel worpen,
bijvoorbeeld: alle vijven mogen niet meer. Dit geldt voor ieder mogelijke
tussenstap, en het is duidelijk dat dit bij slechts een paar mogelijke
tussenstappen het aantal mogelijkheden drastisch vermindert, en de kans op
een bepaalde uitkomst drastisch verhoogt.
Hoe drastisch dat verschil is, kan men ook snel berekenen. Neem het ontstaan
van het lichtgevoelig element, een redelijk aannemelijk proces, als het
opeenvolgend werpen van drie zessen. En het ontstaan van een lichtgevoelig
vlies bestaande uit lichtgevoelige elementen, ook een redelijk aannemelijk
proces, ook met een worp van drie opeenvolgde zessen. Voor het ontstaan van
een lichtgevoelig vlies is dan niet een worp van zes zessen nodig, maar twee
van drie zessen. De kans op het eerste is één
op 6x6x6x6x6x6, is
ongeveer één op 50.000. De kans op het tweede
is één op 6x6x6 + 6x6x6 , is ongeveer één op 500 . Dat is al een honderd
maal zo grote kans.
Neem nu het ontstaan van het oog via puur toeval
als een reeks van eenentwintig opeenvolgende zessen. En neem als
voorstelling van het ontstaan van het oog in logische tussenfasen zeven maal
een reeks van drie zessen op een rij. De kans op het eerste is één
op 6x6x6x6x6x6x6x6x6x6x6x6x6x6x6x6x6x6x6x6, en de kans op het tweede
is één op 6x6x6 + 6x6x6 + 6x6x6 + 6x6x6 + 6x6x6 + 6x6x6 + 6x6x6 . Het eerste getal
is microscopisch klein. Het tweede is 1/1512 ; klein, maar vele werelden van
verschil met het eerste.
Hoe groot die werelden van verschil zijn kan duidelijk gemaakt worden door
het in tijd uit te drukken: neem voor iedere worp een seconde, of doe iedere
seconde een worp. Voor het geval van volledig willekeurige kansen duurt dit
iets van 700 miljoen jaar. In de situatie met tussenstappen is de kans in de
tientallen procenten na een klein half uur werpen (een uur heeft 3600
seconden).
Het argument van de ID'ers is nu volkomen duidelijk: neem nog een
tweeëntwintigste dobbelsteen erbij, en je bent bij de leeftijd van de aarde
- het ontstaan van het oog via puur toeval met betrekking op alle
samenstellende elementen is uiterst uiterst onwaarschijnlijk, ook
wetenschappelijk gezien, omdat er meer tijd nodig zou zijn dan er is
gedurende het bestaan van de aarde.
De weerlegging ervan is even duidelijk: in werkelijkheid verloopt de
ontwikkeling van ingewikkelde biologische structuren in tussenstappen,
hetgeen de tijd die ervoor nodig is, terugbrengt naar hoeveelheden die
minuscuul zijn in vergelijking tot de leeftijd van de aarde. Ruim genoeg om
vele malen te gebeuren, zoals er ook vele soorten van oog zijn, bij vele
verschillende diersoorten, en de buidelversies van vele bekende zoogdieren (de
Volkskrant, 05-08-2005, column van Ronald Plasterk):
Degenen die op grond van astronomische kansen slaande op volkomen van elkaar
onafhankelijke deeltjes, en daardoor terugvallen op ID, hanteren een puur
mechanistische beeld van hoe de natuur in elkaar zit. Een zeer merkwaardige
omkering van waarden.
Naar Religie vs. ratio
, of site home
·.
|