Bronnen bij Blauwe en witte boorden: intellectualisme

De aanleiding voor deze nieuwe tak op deze website is onderstaande artikel (de Volkskrant, 21-03-2008, boekbespreking door Dick Pels):
  Een ode aan het Fingerspitzengefuehl

Dingen maken, ambachtelijke vaardigheid in de praktijk brengen. volgens de socioloog Richard Sennett ligt hier de sleutel voor goed burgerschap. Grijpen is begrijpen, betoogt hij.


Tussentitel: Er steekt een vakman en democraat in bijna iedereen

Dit boek gaat over werk en vakmanschap. Over dingen maken en repareren. En over maken als een vorm van denken. Aan het slot van zijn vorige boek De cultuur van het nieuwe kapitalisme noemde de socioloog Richard Sennett vakmanschap al als een mogelijk cultureel anker voor het moderne losgeslagen kapitalisme, dat de onzekerheid en vluchtigheid tot systeem heeft verheven. De deugden van de ambachtsman staan volgens hem haaks op de nieuwe arbeidscultuur die betrokkenheid en loyaliteit bestraft en mobiliteit en oppervlakkigheid beloont.
    Talent betekent tegenwoordig dat je flexibel bent. Je geduldig concentreren op één taak is uit. Je zou immers iets kunnen missen! In zijn nieuwe boek werkt Sennett deze grondgedachte uit. The Craftsman is het eerste deel van een voorgenomen drieluik over de materiële cultuur en over 'techniek' als cultuurprobleem. ... In dit eerste deel probeert Sennett de kern van het ambachtelijke ethos te vatten via illustratieve voorbeelden: van pottenbakken, glasblazen en viool bouwen via het bereiden van kip à la d'Albufera tot en met het programmeren van computers en het opvoeden van kinderen.
    Zijn leidraad bij deze speurtocht is aanvankelijk een negatieve. Sennets boek is één grote weerlegging van een kerngedachte van de filosofe Hannah Arendt, bijna een halve eeuw geleden zijn docent in New York. Arendts beroemde tegenstelling tussen de mens als animal laborans of 'werkend dier' en als homo faber of rationeel denkende, debatterende en politiek handelende mens, is volgens Sennett vals en misleidend.
    Het onderscheid brengt een onnodige scheiding aan tussen handen hoofdarbeid en heeft geen oog voor de manier waarop mensen met hun handen kunnen denken. Tegenover Arendts intellectualisme stelt hij een meer 'zinnelijke' benadering van werk die het denken niet ophemelt of losmaakt van het aanraken en betasten van dingen - denk aan het Fingerspitzengefühl van bijvoorbeeld musici. Grijpen is begrijpen.
    Sennett heeft eerder bewezen de tijdgeest een stapje voor te kunnen zijn, en ook nu sluit zijn kritiek direct aan op onze heftige debatten over de gekrenkte beroepstrots van leraren, politieagenten, verpleegkundigen en vakarbeiders, en de overwaardering van intellectuele vaardigheden waardoor bijvoorbeeld de ambachtelijke leerweg in het vmbo wordt gedegradeerd. Sennets herwaardering van de deugden van het vakmanschap, van ambachtelijke betrokkenheid en van het leveren van kwaliteit heeft dan ook een brede cultuurkritische strekking.
    De 'langzame tijd' van de vakman en zijn ambachtelijke gedrevenheid (zijn 'roeping') vloeken met het kortetermijndenken en het gebrek aan loyaliteit in moderne kapitalistische arbeidsorganisaties, die mensen hun 'beroepsverhaal', dus in feite hun levensverhaal ontnemen.
    Voorbij Arendts scheiding tussen 'werken' en 'politiek' grijpt Sennett daarbij terug op de Verlichtingsgedachte dat goed vakmanschap de beste basis vormt voor goed burgerschap. Vanaf  Diderots Encylopédie (het eerste naslagwerk voor Kunsten en Ambachten) via Jeffersons 'ambachtelijke' opvatting van democratie tot en met het filosofisch pragmatisme van Dewey geldt een kerninzicht dat door Sennett als volgt wordt samengevat: de vaardigheid van het maken van dingen geeft inzicht in het (beter) maken van menselijke verhoudingen. Wanneer mensen goed werk leveren zijn zij ook in staat zichzelf te regeren. Mensen zijn daartoe volgens de Verlichtingsdenkers ongeveer gelijk begaafd. Ambachtelijke vaardigheden en de bijbehorende intelligentie zijn niet beperkt tot een elite. Er steekt een goed vakman en dus een goede democratische burger in bijna iedereen.
    Ongelijkheid is volgens Sennett niet het belangrijkste: de vaardigheid om dingen te maken laat eerder zien wat wij met elkaar delen. ...
    Ook zijn schetsen van de Middeleeuwse gildewerkplaats en de ateliers van ambachtelijke kunstenaars zoals de vioolbouwer Stradivari en de goudsmid Cellini, wordt gekleurd door nostalgie. Concurrentie is echter niet vies, en (top )kwaliteit is daar voor een deel van afhankelijk. Niettemin is Sennetts herwaardering van vakmanschap als 'breedtesport' een welkome correctie op het maniakale excellentie-streven dat alles aan het hoogst bereikbare afmeet.
    Onze beschaving wordt geplaagd door een ambivalente houding tegenover de materiële cultuur. Hephaistos, de smid der goden, de bouwer van de Olympus, is ook een mankepoot. De suggestie die daarvan uitgaat is dat gewone ambachten nooit het verlangen naar eer en glorie kunnen bevredigen.
    Daar tegenover staat Pandora, de duistere schoonheid die de black box van de cultuur opent en alle kwaden laat ontsnappen. Ook de makers van de atoombom en de managers van de holocaust waren vaklieden die geobsedeerd waren door hun werk.
    Hoe kan de doos van Pandora weer worden gesloten? Volgens Sennett door Hephaistos' horrelvoet te vergeten en hem als vakman te herwaarderen. De manke smid is het meest waardige personage dat we kunnen worden.  ...

Dit artikel mist een belangrijk aspect van het verhaal, namelijk dat van de wetenschap. Het wordt nauwelijks betwist dat de moderne westerse wereld voor een belangrijk deel haar oorsprong vindt in het ontstaan van de moderne wetenschap, tijdens de de overgang van Middeleeuwen naar Renaissance. Wat wel betwist wordt hoe die ontwikkeling tot stand is gekomen, maar onder degenen die zelf wetenschap bedrijven bestaat er veel minder twijfel: ook voor de renaissance werd er veel gedacht over de natuur, zoals door de oude Grieken, maar wat er nieuw was, wam dat de nieuwe wetenschapper ook gingen kijken naar de natuur, en daarbij "hun handen vuil maakten": grootheden als Galilei, Huygens, Newton, Stevin maakten instrumenten om hun wetenschappelijke ideeën te testen. En dat kon alleen gebeuren omdat handwerk een positie van aanzien had gekregen, in de gildes ten tijde van de Middeleeuwen, waardoor arbeid niet langer een kwestie was van slaven, zoals in de Griekse tijd.
    Dit wat betreft de ene kant van de medaille - de medaille van de wetenschappen, of nauwkeuriger: de natuurwetenschappen die toen ontstaan zijn als afsplitsing van de filosofie - meer daarover en verder vervolg hier  .
    De andere kant van de medaille is die van de rest van de wereld. Die leert deze les maar zeer moeizaam. De aloude bezittende klassen hadden totaal geen zin in werken, en dat is over de loop van de eeuwen wel beter geworden, maar nog lang niet over. En de aloude wetenschappelijke takken, filosofie, rechten, enzovoort hadden een ander probleem: dat van het boven al geïntroduceerde intellectualisme: het idee dat de enige inspanning van enige betekenis intellectuele inspanning is.
    Dat intellectualisme heeft twee belangrijke bronnen: de Griekse en de joodse. De Griekse cultuur is die van de Academie en het Gymnasium - het onbeperkte filosoferen, met als meest radicale uitdrukking de ideeënleer van Plato: de werkelijke wereld is slechts een weerslag, of een schaduw van, de wereld van de ideeën. Dit kan je omschrijven als de ijdele vorm van intellectualisme.
   De andere bron van intellectualisme is die van de joodse cultuur, zie het verhaal van Sennett over Hannah Arendt. De joodse cultuur is de "ontdekker" van het ultieme idee: dat van een almachtige en alwakende godheid - het is bijna hetzelfde als de ideeënleer van Plato, maar dan samengebald in één entiteit: de werkelijke wereld is de goddelijke wereld, en de menselijke wereld is daar slechts een slap aftreksel van, een schaduw. Maar misschien ook vanwege de invloed van die alwakende en almachtige godheid maakt dit dat de joodse vorm van intellectualisme een stuk minder evenwichtig is - zie bijvoorbeeld hoe iemand als Woody Allen dit uitbeeldt. Dit kan je dus de zenuwzieke vorm van intellectualisme noemen.
    Uit beide benamingen blijkt dat intellectualisme een trek is die gemakkelijk tot ontsporingen en uitwassen kan leiden. De lijders aan de minder erge vormen daarvan komen dan vaak terecht bij de psychologische therapie. En ook daar is bekend dat één van de meest werkzame behandelingen ook de simpelste is: het doen van lichamelijke arbeid. Of in de termen van psycholoog Piet Vroon: drie rondjes rond het blok doet vaak evenveel, of meer, dan een uur therapie.
   Een wijsheid die onze moderne maatschappij, met haar zeer overdadige eerbied voor witte-boordenwerk, zich sterk ter harte mag nemen.


Naar Blauwe en witte boorden  , of site home  .

24 mrt.2008