Het allergrootste goed volgens de westerse denkwereld is vrijheid, of liever 'de vrijheid'.
Vooral de toevoeging van dat woordje 'de' is illustratief voor de werkelijke waarde van dit
begrip. De meeste mensen die ernstig twijfelen aan het bestaan van zoiets als DE waarheid en
DE werkelijkheid, geloven zonder een seconde na te denken in de waarde van DE vrijheid.
Dat terwijl het duidelijk is dat er op zich geen enkele tegenstrijdigheid ligt in het bestaan van
een werkelijkheid die voor jou en mij dezelfde is, en dat het tevens zonneklaar is dat er een
grote kans op tegenstrijdigheid is tussen jou en mijn vrijheid. Mijn vrijheid om luid muziek te
draaien is strijdig met uw vrijheid om zich te bewegen in een rustig huis. Kortom, van alle DE
waarden is vrijheid een van de meest verdachte. Hieronder volgt een schatting van de
hoeveelheid vrijheid wij in werkelijkheid hebben.
Een eerste methode van beoordeling is het maken van een vergelijking tussen twee streken die
verschillen in vrijheid, hier is gekozen voor Europa en de Verenigde Staten. Volgens vrijwel
ieders opinie is 'de vrijheid' in de Verenigde Staten groter tot veel groter dan in Europa.
Desalniettemin is er een voortdurende stroom van Amerikaanse andersdenkenden naar
Europa. Die groep onderscheidt zich van de overige Amerikanen door een meer filosofische,
meer liberale, meer intellectuele, meer maatschappijkritische houding dan de gemiddelde
Amerikaan. Amerikanen hebben een wijdverspreide minachting voor dit soort mensen,
'intellectuals', of 'eggheads', die ze ervan verdenken meer te denken dan goed voor ze is
. Een
goede illustratie is de uitbeelding van intellectuelen in het Amerikaanse medium bij uitstek,
de film; ze worden uiteindelijk altijd overtroefd door de pure Amerikaan: de man-van-actie.
Er is dus een kleine groep Amerikanen die vinden dat er in Europa meer vrijheid te vinden is
dan in de Verenigde Staten. De groep is klein, maar van groot belang, want het betreft de
mensen die bij uitstek zouden moeten profiteren van het belangrijkste deelaspect van 'de
vrijheid' namelijk de vrijheid van denken. Kennelijk is er in Amerika iets mis met de vrijheid
van denken. Er zijn voldoende bewijzen om dit vermoeden te bevestigen. De vervolging van
communisten onder McCarthy, de moorden op liberale voormannen als John F. Kennedy,
Robert Kennedy, Marten Luther King, en diverse in Europa minder bekende figuren, de
religieuze dominantie (in Amerika is het niet hebben van een godsdienst of het niet geloven in
god in het sociale leven iets als het hebben van een lichte besmettelijke ziekte), het nauwelijks
bestaan van politieke partijen (de bekende partijen zijn losse verbanden), het niet bestaan van
politieke tegenstellingen (de verschillen tussen de partijen zijn vanuit Europees oogpunt die
tussen extreem rechts en zeer extreem rechts; de VVD zou in de VS gelden als een
socialistische partij).
Er zijn aanwijzingen dat 'de vrijheid' in de Verenigde Staten zich in hoge mate concentreert in
een bepaalde vrijheid: de vrijheid om onbeperkt geld te verdienen. Die vrijheid uit zich op
diverse wijzen, onder andere in de enorme inkomensverschillen in de Verenigde Staten. Het
land herbergt de rijkste mensen ter wereld, maar 39 procent van haar kinderen groeit op in
armoede, waarbij de Amerikaanse definitie van armoede is gebruikt, en die ligt lager dan de
Europese. De Amerikanen bemerken niet dat hun vrijheid zich grotendeels tot deze vrijheid
beperkt, omdat van oorsprong voor het merendeel der Amerikanen deze vrijheid de reden was
om hun domicilie in dit land te zoeken, en deze houding hebben ze aan hun nakomelingen
doorgegeven. Vrijheden die je niet zoekt, mis je niet.
Dit voor zover de vergelijking met het land met de grotere vrijheid. In feite blijkt die 'de
vrijheid' dus maar een enkele vrijheid te zijn, en wel een die ten goede komt aan een beperkt
aantal mensen. En bovendien van alles doet dat tegen vele vormen van vrijheid
ingaat
.
In het volgende wordt een andere test op 'de vrijheid' toegepast, een meer
getalsmatige test.
Voor een individueel persoon bestaan er vele vrijheden, maar de belangrijkste vrijheid is die
van het leven. Moord is zo'n grote misdaad, omdat het een mens zijn leven ontneemt. Nu is
het leven altijd eindig, en wat moord doet is iemands levensjaren bekorten. De levensjaren
van de individuele mens zijn ongetwijfeld zijn kostbaarste bezit. Het vrij kunnen beschikken
over de tijd binnen die levensjaren lijkt dan ook de grootste vrijheid die een mens kan
bezitten. Hier gaan we kijken naar de mogelijkheden van de mens om over zijn eigen tijd te
beslissen.
Ieder mens heeft een aanzienlijke hoeveelheid tijd nodig voor een aantal standaard taken, met
als voornaamste eten en dergelijke (ca. twee uur), en slapen (ca. acht uur). Blijft als vrij
beschikbare tijd circa veertien uur over. De normaal functionerende mens in de westerse
maatschappij heeft werk. In het kader van dit werk heeft hij een aantal verplichtingen. Hij
moet op een bepaalde tijd op zijn werk zijn, en moet een bepaalde tijd op zijn werk blijven,
gemiddeld acht uur per dag. Naar dit werk moet hij reizen, gemiddeld minimaal een uur per
dag. Zijn werk kost hem dus circa negen van uren van zijn vrij beschikbare tijd van veertien
uren. Kortom: het grootste deel van zijn vrij beschikbare tijd, zijn leven, is de westerse
werknemer helemaal niet vrij, zijn doen en laten wordt bepaald door zijn baas. Van deze
verplichting wordt hij een beperkt aantal dagen in het jaar vrijgesteld, maar wanneer die dagen
zijn heeft hij ook maar in beperkte mate in de hand.
De meest primaire meetbare grootheid van vrijheid wijst dus uit dat de vrijheid in het westen
eigenlijk zeer beperkt is. Het werken in het verband van een private onderneming is de
grootste beperking van die vrijheid. Zo blijkt dus dat de ene vrijheid: de vrijheid van de
private, ondernemingsgewijze productie, in belangrijke mate strijdig met de vrijheid van
leven.
De twee gebruikte test van het begrip vrijheid versterken elkaar in belangrijke mate. Als
Amerikanen het over vrijheid hebben, is het bij implicatie, of in sommige gevallen zelfs
expliciet, duidelijk welke vrijheid zij vooral bedoelen en welke vrijheid zij het hoogste
achten: de vrijheid van de private, vrije, ondernemingsgewijze productie. Dat wil zeggen: die
vrijheid die de gemiddelde burger de meeste vrijheid ontneemt, en een beperkt aantal
individuen de grootste vrijheid geeft
.
Hoewel deze observaties een groot aantal mensen nogal extreem zal overkomen, zijn er toch
ook een aantal aanwijzingen dat het besef ervan in het onderbewuste van een grote groep
burgers aanwezig is. Een van de vrijheden die in de laatste decennia namelijk wel sterk is
toegenomen is de fysieke bewegingsvrijheid, met als hoofdsymbool de automobiel. Er is geen
betere manier om bij de gemiddelde burger verontwaardiging op te wekken als door een of
ander beperking in zijn vrijheden rond de automobiel: een maximumsnelheid, stoplichten,
flitspalen, verplichte autogordels, een verbod op gebruik van telefoons, ze roepen allemaal
een grote en zeer vocale weerstand op. De schrilheid van de toon wordt het beste verklaard
door de veronderstelling van een sterke emotie die er achter zit. Het is niet onaannemelijk dat
die sterke emotie het gevoel van aantasting van vrijheid is, namelijk die vrijheid die de burger
nog over heeft nadat hij al zijn andere maatschappelijke verplichtingen heeft gedaan. En als
die auto zo'n groot deel van zijn vrijheid uitmaakt, is het met de hoeveelheid van die vrijheid
niet best gesteld.
De conclusie is dat er een ernstig fundamenteel bezwaar bestaat tegen het begrip vrijheid als
basisbeginsel voor ons denken. Als het begrip gehanteerd wordt, moet duidelijk omschreven
worden over welke vrijheden voor welke personen of groepen het gaat. De vrijheid van
meningsuiting en de vrijheid van godsdienst zijn al vele malen strijdig met elkaar gebleken.
Er is maar een enkele uitspraak die er voor kan zorgen dat de gemiddelde burger zo veel
mogelijk vrijheid heeft, en dat is een verplichting, namelijk de verplichting op te leggen aan
iedere burger dat zijn handelen de vrijheid van zijn medeburgers zo min mogelijk beperkt. Het
is volkomen duidelijk dat deze verplichting in onze westerse maatschappij met voeten
getreden wordt. Of dat een goede of slechte zaak is, is een andere discussie.
De vrijheid van de gemiddelde burger in de westerse economie is heel aardig verwoord in de
volgende anekdote: een westerse toerist ziet op een derde wereld strand een visser in de zon
liggen bakken. De toerist vraagt aan de visser waarom hij niet aan het vissen is, en de visser
antwoordt:
"Waarom?, ik heb al vis genoeg"
"Nou, dan kan je de extra vis verkopen, en het geld sparen"
"Waarom, ik heb al geld genoeg"
"Nou, van dat gespaarde geld kan je later rustig gaan leven".
"Oh", zegt de visser, "ik leef nu al rustig".
De werkelijkheid is dat de westerse toerist wel de hele dag vist, en een deel daarvan op de
bank krijgt, zodat hij na vele tientallen jaren vissen gelegenheid krijgt tot bakken in de zon.
Echter, het overgrote deel van het extra vissen wat hij doet, en het bijkomende geld, komt niet
bij hem terecht maar bij degene van wie de boot is. Daar waar de visser, als hij alleen in zijn
eigen onderhoud zou moeten voorzien, met veel minder vissen toe kan, is het de eigenaar van
de boot die het werkelijke profijt heeft van het levenslange vissen van de visser. Dit kan in
vele opzichten een aanvaardbaar systeem zijn, maar als het op 'de vrijheid' aankomt lijkt de
derde wereld visser aanzienlijk beter af dan de westerse visser.
Naar Sociologie, overzicht
, of site home
.
|