Bezuinigingen en lastenverlichting

6 aug.2002

Eind jaren zeventig raakte de begroting van de Nederlandse staat ernstig in het negatief. Ieder jaar werden er miljarden verliezen geleden, en de staatsschuld begon snel op te lopen. Er zijn dan twee mogelijk oplossingen: verhoging van de inkomsten of verlaging van de uitgaven. Verhoging van de staatsinkomsten gaat alleen via verhoging van de verschillende vormen belastingen. Het verhogen van de directe belasting werd ongewenst geacht vanuit de economische theorie dat belastingverhoging nadelig is voor de economie, en de economie was in die tijd al slecht, gepaard gaande met een hoge werkloosheid. Wel werd een groot aantal min of meer indirecte belastingen ingevoerd: de BTW en een aantal verhogingen ervan, en eigen bijdragen voor allerlei reguliere overheidsvoorzieningen, met name het onderwijs: er kwamen aanzienlijke schoolgelden en het collegegeld steeg enorm.

Maar de belangrijkste bron was de verlaging van de uitgaven, dat wil zeggen bezuinigingen. Omdat het voor politici kennelijk heel moeilijk is om keuzes te maken, gebruikte men de salamitactiek: van ieder ministerie werd een evenredige bijdrage gevraagd, ongeacht het belang van de taken van het ministerie, en zonder overweging van de effecten op lange termijn. Een selectie van de maatregelen: het afschaffen van het technisch onderwijs, het sluiten van psychiatrische instellingen, het halveren van de tandartsopleidingen, het verlagen van de salarissen van startende leraren en verplegend personeel, het sluiten van kleinere scholen, het afschaffen van de jeugd- en zedenpolitie, enzovoort.

Eind jaren tachtig begin een gestaag herstel van de economie, zodat de belastingopbrengsten aanzienlijk stegen. De werkloosheid daalde enorm, en daardoor de overheidsuitgaven voor de sociale zekerheid, leidenden tot een steeds groter aantal zogenaamde economische meevallers voor de zittende regeringen. Men zou verwachten dat die meevallers gebruikt zouden worden om de eerdere bezuinigingen, de economische vakterm is desinvesteringen, weer ongedaan te maken. In plaats daarvan werd, onder algemene bijval, besloten dit geld "weer terug te geven aan de burger", in de vorm van lastenverlichting. Maar die lastenverlichting werd niet toegepast op de lasten die eerder verzwaard waren, de indirecte vormen van belasting als BTW en school- en collegegelden, maar via de directe belastingen. Het totaal van de lastenverlichting bedroeg over de periode van paarse regering circa 30 miljard.

Deze periode van verbeterende economische resultaten duurde tot eind 2001. Middels kwamen er verkiezingen in zicht, en begonnen politiek en media meer  aandacht te schenken aan signalen uit de samenleving. Die waren dat er een enorm lerarentekort was, en veel te weinig in opleiding, dat op grote scholen de sociale controle verdwenen was, de politie een groot deel van zijn tijd moest besteden aan opvang van gestoorden en mede daardoor niet toekwam aan zijn gewone taken, zodat de onveiligheid op straat ontzettend toenam, dat er wachtlijsten in de gezondheidszorg waren ontstaan, dat mensen in verzorging- en bejaardentehuizen door gebrek aan personeel aan hun lot werden overgelaten, dat er een groot tekort aan tandartsen is.

Laten we nu eens een balans opmaken van deze gebeurtenissen over de twintig jaar. De regering had eerst geld tekort, en heeft toen een aantal maatschappelijke diensten vermindert en da lasten voor alle burgers min of meer gelijkmatig vergroot. Toen de regering weer geld genoeg had heeft ze dit weer teruggegeven, maar op de wat andere manier van de directe belastingen. Nu is het zo dat de directe belastingen progressief zijn, dat wil zeggen: wie het meest verdient het meest betaalt. Als de directe belastingen afnemen is dat veruit het gunstigst voor wie het meest verdient. Kortom, geld dat eerst gelijkmatig is afgepakt van alle burgers, is teruggegeven aan de rijken. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat het aantal miljonairs en de inkomensverschillen in het algemeen in de periode van neergang en opgang van de economie enorm is toegenomen.

Dus nog verder samengevat kan men stellen dat een deel van de indirecte belastingen van de gewone burgers en het geld van een flink deel van onze noodzakelijke maatschappelijke voorzieningen wordt opgegeten door de rijken, die dat geld gebruiken voor allerlei zeer overbodige luxe.

Sinds medio 2002 is een regering aan de macht waarin de vertegenwoordigers van de rijkeren op ruime wijze aanwezig zijn. Inmiddels gaat het ook weer minder met de staatsinkomsten. Men kan dus wel raden wat deze regering voorstelt om de begroting weer in evenwicht te krijgen: bezuinigingen en lastenverlichting, met het genoemde denivellerende effect . Hoe dit praktisch uitwerkt kan men hier lezen .


Addendum september 2005:
Voorgaand artikel dateert van aug. 2002. De rechtse regering wilde uit ideologische overwegingen verder gaan met dit proces, via sterke bezuinigingen in de sociale zekerheid. Hoewel het economisch minder ging, was dit in feite niet slecht genoeg om bezuinigingen van de door hen gewenste sterkte de rechtvaardigen. Regering, rechtse politici, en economen hebben toen een campagne gevoerd waarin de economisch vooruitzichten slechter werden voorgesteld dan ze in feite waren, met name concentrerende op toekomstige bedreigingen van groeiende economieën in India en China, en de lasten van de vergrijzing. Het eerste kan evengoed positief uitgelegd worden, als een verruiming van onze afzetmarkten. Van het tweede is inmiddels bewezen het onjuist is, zie hier vervolg . Dit laat nogmaals zien dat het beleid van de rechtse politiek expliciet gericht is tegen de lagere klassen in de maatschappij.

Addendum januari 2007:
De campagne voor bezuinigingen wordt gecoördineerd vanuit instanties die het nastreven Angelsaksische economiemodel en haar bijbehorende machtspositie voor de rijken tot doel hebben. Voor voorbeelden, zie hier .


Naar Economische klassenstrijd  , Economie lijst , Economie overzicht , of site home .