De economische klassenstrijd
De term klassenstrijd wordt normaliter in verband gebracht met stakende
arbeiders, rode vaandels, en communisme. Deze strijd ging in feite over iets
heel simpels: het recht op een fatsoenlijk leven, in de vorm van voldoende brood
op tafel. Deze vorm van klassenstrijd was nodig omdat destijds het aanbod aan
arbeid altijd veel groter was dan de vraag, en dat was weer gevolg van het feit
dat het merendeel van die arbeid ongeschoold of lager technisch geschoold was,
zodat de meeste mensen er voor in aanmerking kwamen. Op de prijs van de arbeid
werd door de werkgevers het marktprincipe toegepast, en door het overschot van
aanbod daalde de prijs ervan regelmatig onder het bestaansminimum. De oude
klassenstrijd was een verdelingsstrijd, waarbij de toplagen het marktprincipe
inzetten voor hun eigen voordeel, en de arbeiders het wapen van de massastaking
als tegenwicht.
De uitkomst van deze strijd hing in hoge mate af van de inschikkelijkheid van de
toplagen, die er van doordrongen moesten worden dat een redelijke welvaart voor
het grootse deel van de bevolking ook in hun eigen voordeel zou zijn. In het
oosten waren de toplagen daar niet toe in staat, en ontstond een communistische
revolutie. De toplagen van de maatschappij werden met geweld vervangen door
mensen die zich presenteerden als vertegenwoordigers van de arbeiders.
In het westen was er meer inschikkelijkheid, voor een deel waarschijnlijk
veroorzaakt door het schrikbeeld van een arbeidersopstand als in het oosten. In
het westen ontstond het kapitalisme met een menselijk gezicht, dat leidde tot de
ontwikkeling van een grote en sterke middenklasse. Het belang van de
middenklasse is dat ze zorgt voor een continuüm van mogelijkheden, waardoor
iedereen in kleinere stapjes, dus makkelijker, kan stijgen en dalen in de
maatschappij, dan mogelijk is in een maatschappij met een tweedeling.
Een andere essentiële nieuwe ontwikkeling was de verandering van de aard van de
arbeid van laaggeschoold naar steeds hooggeschoolder, waardoor op steeds meer
niveaus het aanbod afnam.
Het gevolg van deze ontwikkelingen was een spectaculaire stijging van de
welvaart voor de hele maatschappij, tot op een punt waar je jezelf zou kunnen
afvragen of het niet te veel is. In ieder geval is het meer dan genoeg om
iedereen in de westerse landen te voeden, van onderdak te voorzien, en al die
andere zaken die beschouwd worden als noodzakelijk voor een fatsoenlijk leven.
Dat de welvaart mogelijk te veel is, valt waar te nemen aan huidige
ontwikkelingen in de maatschappij. Het lijkt paradoxaal genoeg zo te zijn dat
naarmate het overschot aan welvaart groter is, het verdelingsvraagstuk
moeilijker wordt. Als het geld krap is, concentreert iedereen zich op de
objectieve, noodzakelijke zaken, en is een redelijke discussie mogelijk. Als er
te veel verdeeld moet worden, gaan allerlei irrationele overwegingen als status
een rol spelen. Het zijn die irrationele overwegingen die een belangrijke rol
lijken te spelen in onze huidige maatschappelijke ontwikkelingen, die het beste
omschreven kunnen worden als een nieuwe vorm van klassenstrijd.
Het centrale punt in deze ontwikkelingen zijn de inkomens van de
toplagen, en de manier waarop ze die verwerven
. Daaraan zijn twee aspecten:
de drang om ondernemingen steeds hogere winsten te laten maken, de drang om een steeds groter deel van die winst naar de top gaat, en
de drang om van de grotere inkomen een steeds kleiner deel af te dragen aan
algemene voorzieningen.
De drang naar steeds hogere ondernemingswinsten leidt tot een aantal processen.
Die van de drang tot productiviteitsstijging is deels een stuwende factor,
aangezien het leidt tot industrialisering. Maar het is een contraproductieve
factor, zodra het over mensenwerk gaat: als je meer werk vraagt van mensen dan
ze kunnen leveren, worden meer arbeidsongeschikt, bedragende aan de collectieve
lasten
. Andere methodes om de inkomens van de bedrijven te verhogen zijn de immigratie
, het selectief hanteren van de marktprijs
, (het dreigen met) de arbeidsexport of de globalisering
, het pleidooi voor
arbeidsduurverlenging
, en de noodzaak van economische groei in het algemeen
.
Aan de andere kant: de topinkomens proberen altijd zo veel mogelijk te behouden,
en dringen juist aan op verlaging van
de collectieve lasten. Dat laatste verklaart weer een groot aantal
maatschappelijke verschijnselen, als bezuinigingen,
lastenverlichting
,
het creëren van een crisisgevoel
, en privatisering
.
Deze ontwikkelingen vormen een ernstige bedreiging voor de maatschappij omdat ze
het cement ervan aantasten: de bereidheid tot samenwerking.
Dat wordt onderstreept door de argumenten die de toplagen gebruiken om hun
verlangen naar meer inkomen kracht bij te zetten: door dreiging met emigratie
("In het buitenland kunnen we meer verdienen") en het onttrekken van hun
bestaande bezit aan de economie ("Belastingverhoging schaadt de economie"). Dit
laat meteen zien dat er inderdaad sprake is van een klassenstrijd. Hierin
zijn het weer de lagere klassen die zo veel mogelijk aan de coöperatieve
houding vast houden
. De hogere klassen
hangen in sterke mate een levenshouding is aan die in feite neerkomt op het
afschaffen van het algeheel afschaffen van het principe van maatschappelijk
samenwerking
. Het verschil van de
oude klassenstrijd met de nieuwe is dat het nu de hogere klassen zijn die
dreigen met staking, middels verhuizen naar het buitenland (en eventueel het
belastingparadijs), het onttrekken van investeringen, en dergelijke.
Uit het bovenstaande is duidelijk dat de oplossing voornamelijk op
één plaats ligt: de houding van de toplagen van de maatschappij
.
Naar Loon naar werken II ,
Productieven en improductieven ,
Economie lijst
,
Economie overzicht
, of site home
.
|