De onzindelijke productiviteitsdiscussie

Vanaf het begin van huidige periode van economische stagnatie, eind 2002, wordt er op gezette tijden gediscussieerd over verhoging van de arbeidsproductiviteit. Die discussie heeft allerlei vormen, van loonsverlaging tot arbeidsduurverlenging (bij hetzelfde loon). De meest recente vorm (juli 2004) is de discussie over het verminderen van het aantal vrije dagen.

Al deze discussies gebeuren op een uiterst onzindelijke manier. Die onzindelijkheid zit in het gebruik van de algemene term arbeid, met weglating van wat men werkelijk bedoeld: de productieve arbeid. Economisch gezien heeft het natuurlijk totaal geen zin om artiesten of voetballers langer te laten werken, we kunnen er geen paperclip extra door exporteren.

Die onzindelijkheid wordt benadrukt door de samenstelling van de groep die die discussie voert. Vrijwel onveranderlijk zijn dit mensen die zelf in het geheel niets produceren . Deze mensen leven van de productie van anderen. Hun oproep tot een hogere productiviteit in economisch mindere tijden komt er dus op neer op de aansporing: werk eens wat harder, anders komt mijn luxe leventje op jullie rug in gevaar.

Zelden is deze onzindelijkheid zo duidelijk gemaakt als in de Volkskrant van 23 juli 2004, in een artikeltje genaamd peiling, naar aanleiding van de arbeidsdagendiscussie. Het meest direct is de bijdrage van Wim Knulst, hoogleraar vrijetijdswetenschappen aan de Universiteit van Tilburg: ‘Sinds de jaren tachtig is het aantal vrije dagen door het invoeren van de arbeidstijdverkorting zeer fors toegenomen. Hoeveel verschilt per sector. Ik denk niet dat de vrijetijdsbesteding van Nederlanders zal veranderen als er drie dagen af gaan. Zelf zou ik drie dagen eraf geen probleem vinden, want ik krijg mijn vakantiedagen toch niet op.’

Het kan nauwelijks gekker dan dit: een “hoogleraar vrijetijdswetenschappen” die vindt dat anderen maar harder moeten gaan werken om zijn eigen “werk” te financieren. “Vrijetijdswetenschappen”, wat dit ook mag zijn, is een volstrekt improductieve bezigheid, of het nu een student is of een hoogleraar die het bedrijft. In productieve zin is dus alle tijd besteed aan “vrijetijdswetenschappen” een zuivere vorm van “vrije tijd”. Waarmee de feitelijke situatie is dat iemand die zelf alleen maar vrije tijd heeft, vindt dat anderen, productieven, minder vrije tijd moeten hebben om zijn eigen vrije tijd veilig te stellen.

De eerste bijdrage is van Sybilla Dekker, minister van VROM, aanstichtster van de discussie middels een interview in Elsevier: ‘We hebben met Duitsland het hoogste aantal vakantiedagen. Zou het zo erg zijn om twee of drie vakantiedagen in te leveren? Dat levert extra arbeidsproductiviteit op en een mooi aandeel aan de oplossing van economische problemen. Je krijgt meer belasting binnen en dus meer geld voor de algemene middelen.’

Dit is de standaardvorm van het argument, gegoten in wat algemenere vorm, waarin de onzindelijkheid wat minder direct is, maar met bovenstaande analyse als voorbeeld is het niet moeilijk om te laten zien dat het op precies hetzelfde neerkomt. Het economische probleem waarvan sprake is, is niet meer dan het niet bestaan van een economische groei, wat betekent dat onze economie op hetzelfde hoge niveau draait als na de stijging van de jaren er voor; zelfs een kleine daling doet niets af aan de lange termijn stijgende lijn. Die economische pas op de plaats is uitsluitend een probleem omdat een aantal groepen in de maatschappij ieder jaar meer krijgen, onafhankelijk van productiviteit en economie. Daarom raken de uitgaven en inkomsten van staat en bedrijven uit evenwicht. Wat betreft de staat zijn de inkomsten, de algemene middelen waar mevrouw Dekker over spreekt, de belastingopbrengsten. De voor de hand liggende oplossing problemen van de staat, het op peil houden of vermeerderen van de algemene middelen, is dus simpel: het verhogen van de belastingen op de inkomsten van degenen die geen productieve arbeid verrichten, en met name degene die de afgelopen jaren meer zijn gaan verdienen zonder overeenkomstige productiviteitsstijging. Het is algemeen bekend dat dit de topinkomens zijn. Mevrouw Dekker voert een onzindelijke discussie omdat zij zelf tot de topinkomens behoort en, als minister namens de VVD, de belangen vertegenwoordigt van hen die een topinkomen hebben.
 

Terug naar Productieven en improductieven , naar Hiërarchie economie , of naar site home .