Bronnen bij Rijnlandmodel algemeen: jaren vijftig
Een flink deel van een fatsoenlijke maatschappij bestand al in de jaren vijftig.
De jaren vijftig hebben later een slechte pers gekregen, maar dat komt door een
van de gevolgen van de "revolutie" van de jaren zestig: de alfa-intellectuelen
hebben in de maatschappij de culturele macht gegrepen. De alfa-intellectuelen,
veelal uit linkse hoek, hebben een volkomen eenzijdige voorkeur voor begrippen
als vrijheid of individualiteit, hetgeen resulterende in een alles-moet-kunnen
mentaliteit. Die mentaliteit heeft met name het gevoel voor fatsoen, moraal en
saamhorigheid ondermijnt. Onderstaand een eerste voorbeeld van een herbezinning
op deze processen:
Uit:
De Volkskrant, 26-05-2006, door Martin Sommer
Opgewekte jaren
Het beeld van de jaren vijftig is dat van niet vrij kunnen ademen, snorrende
kolenkachels en handen boven de dekens. Maar je kunt het ook anders zien: dat
het een opgewekt decennium was, met een echte leider als premier, prima
onderwijs, volkshelden, stinkbommen, en verre van rimpelloos.
Het bijvoeglijk naamwoord dat als een teek aan de jaren vijftig kleeft is
‘verstikkend’. De afgelopen weken kon je het weer tegenkomen, in necrologieën
van Karel Appel bijvoorbeeld, of in besprekingen van het verzameld werk van W.F.
Hermans. De jaren vijftig, dat was: niet vrij kunnen ademen, vooral voor de
cultuurdragers die een jaar of wat later furore begonnen te maken en die nog
altijd het beeld domineren. Inmiddels ligt de erfenis van de swingende
sixties alweer een tijdje onder vuur. Fortuyn had het over de verweesde
samenleving waar wij dankzij de jaren zestig in verzeild zijn geraakt, zonder
vaders, zonder paternalisme en dus zonder kompas. Het wachten was op een
pleitbezorger voor het tijdvak dat tot dusver vooral gedachten opriep over
handen boven de dekens, snorrende kolenkachels en niet mogen luisteren naar de
VARA.
Het is geen toeval dat Joshua Livestro zich aandient als die
pleitbezorger. Dit voormalige bestuurslid van de conservatieve Edmund
Burkestichting kruiste vorig jaar in dagblad Trouw de degens met H.J.A.
Hofland, die met zijn klassieker Tegels lichten (1972) een soort oertekst
over de jaren vijftig schreef, als een tijd van restauratie, van een
ongenaakbare elite en gezapige volgzaamheid daarachter. Dat portret kreeg later
onder de noemer ‘jaren van tucht en ascese’ (Blom) de zegen van de officiële
geschiedschrijving.
Hofland ving de bevrijding van de jaren zestig in de mooie
metafoor ‘de dekolonisatie van de burger’. Die noemde hij in de polemiek met
Livestro ironisch ‘meer dan geslaagd’, onder verwijzing naar het overweldigende
‘nee’ tegen de Europese grondwet. De hedendaagse burger laat zich door geen
enkele elite meer knollen voor citroenen verkopen. Livestro wijst erop dat ook
de naoorlogse generatie wel inziet dat er op dit moment iets niet helemaal goed
gaat. ‘Men wil terug naar vaderlandsliefde en moraal, maar is niet in staat over
de schaduw van de eigen twijfel heen te springen.’
Kan een boek over de jaren vijftig daarbij dienstig zijn? Bij
Hofland was het een tijdvak van omkijken. Livestro ziet een opgewekt decennium
dat zich naar de toekomst haast. Waardering graag in plaats van verguizing. Zijn
voorbeeld is Drees, lange tijd wat denigrerend afgedaan als de ‘wethouder van
Nederland’ met zijn mariakaakje. Drees is voor Livestro de Mozes die Nederland
uit de woestijn leidde, de enige staatsman die het land in een halve eeuw heeft
voortgebracht. Toch is De adem van grootheid geen Anti-Tegels-Lichten
geworden. Geen definitieve afrekening met de jaren zestig, evenmin een
hartstochtelijk pleidooi voor een nieuw beschavingsideaal. Livestro wilde de
feiten laten spreken, vanuit het perspectief van de jaren vijftig zelf. Waar dat
ook toe leidt, in ieder geval niet tot een eenduidig beeld van verstikking of
gezapigheid.
Nederland was vooral een optimistisch land, dat opvallend
moeiteloos de ellende van oorlog en dekolonisatie achter zich had gelaten. Na
het verlies van ‘Indië’ ontpopte het zich razendsnel als exportland. De
Telegraaf kopte in 1950: ‘Duitsland weer onze grootste klant.’ Het was een land
dat de watersnoodramp in Zeeland wist om te buigen tot een symbool van
technologisch zelfvertrouwen in de vorm van de Deltawerken. Maar er was ook
angst, voor het communisme en de Derde Wereldoorlog, en de vijand binnenshuis
die CPN heette. ‘Futuroloog’ Fred Polak waarschuwde al vroeg voor de
oppervlakkigheid van televisie en techniek. Er kwamen nieuwe volkshelden, Faas
Wilkes en Abe Lenstra, en uit Amerika Jayne Mansfield en Marilyn Monroe. En er
werd tussen de zuilen hard en hartstochtelijk gedebatteerd.
Wie denkt dat er nu te veel wordt gepolariseerd over de islam
of Hirsi Ali, moet eens een krant uit 1956 opslaan. De sociaaldemocratische
minister Suurhoff beschuldigde de KVP van ‘Goebbels-gedoe’, premier Drees werd
met stinkbommen bekogeld en de KVP waarschuwde de kiezers voor de oprukkende
PvdA met affiches waarop brandende katholieke kerken, scholen en omroepgebouwen
waren afgebeeld. Hoezo rimpelloze jaren vijftig? ...
Er waren nieuwigheden die al in de jaren vijftig waren ingezet en die pas een
decennium later hun beslag zouden krijgen, en die dus een scherpe afbakening
moeilijk maken. Zo publiceerde de befaamde linkse Amerikaanse econoom Galbraith
in 1958 zijn bestseller The Affluent Society, met zijn bekende kritiek
van ‘private rijkdom, publieke armoede’. Dat credo zou eind jaren zestig worden
overgenomen door Nieuw Links in de PvdA. Hoort Galbraith nu bij de jaren vijftig
of zestig? ...
Livestro vindt dat de jaren vijftig niet vooruitlopen, maar
dat omgekeerd de jaren zestig een uitwerking of voortzetting laten zien van wat
er al lang en breed aan de hand was. De geboortegolf, de gelijkvormige nieuwbouw
die de opgewekte gelijkheid van de verzorgingsstaat uitdrukte, en de verbetering
van het onderwijs, allemaal jaren vijftig. In de Nederlandse scholen werd
misschien wel de meest herculische prestatie geleverd. Gedurende de vooroorlogse
jaren had niet meer dan 42 procent meer dan lager onderwijs genoten. In 1959 was
dat percentage tot ruim tachtig procent gestegen. De eerste nota waaruit later
de Mammoetwet – wellicht de invloedrijkste wet van de jaren zestig – zou
voortkomen, werd aangenomen in 1955. Jaren vijftig, ere wie ere toekomt.
Maar ouverture of finale, herfsttij van de restauratie of
opmaat voor de revolutie, de breuklijn blijft de samenlevingsmoraal waarmee in
de jaren zestig korte metten werd gemaakt. Ook Livestro ontkomt er niet aan.
Meteen na de oorlog – ‘alles zoop en naaide’ – sprak Drees
van een ‘zedelijke noodtoestand’. Die noodtoestand was een direct uitvloeisel
van de oorlog, waarin essentiële waarden meer dan breekbaar waren gebleken.
Daarbovenop kwam de geboortegolf met het fenomeen ‘massajeugd’, in een
Amerikaanse sociologische bestseller uit die tijd omschreven als ‘the lonely
crowd’, niet voortgestuwd door innerlijke beschaving maar louter door wat de
anderen ervan zouden kunnen denken.
De morele ontreddering moest worden bestreden, daarover was
de maatschappelijke elite het over de hele breedte van protestants-christelijk
tot sociaaldemocratisch roerend eens. Daarbij hoorde afhankelijk van de
denominatie het beruchte huisbezoek van pastoor of dominee dan wel de
VARA-matinee. ‘De morele kaders waren volstrekt geaccepteerd. Wie daarbuiten
trad, trad buiten de politieke werkelijkheid’, aldus Livestro. Er werd een
verzuild sociaal leven uit de grond gestampt, waarin het individu de gemeenschap
zou kunnen vinden, als ook vorming en opvoeding. In tien jaar werden 270
bibliotheken gebouwd, een ontzagwekkend aantal scholen en sportclubs, de
verzuilde organisatiegraad bereikte ongekende hoogten. ‘De wederopbouwmens
leefde buitenshuis, in grotere sociale verbanden.’
En precies daar ziet Livestro de paradox van de jaren
vijftig. Met name het succes van het onderwijs, kern van het
beschavingsoffensief dat een compleet volk moest verheffen, zorgde ervoor dat de
samenleving uiteindelijk van haar ankers sloeg. Eind jaren vijftig, begin jaren
zestig begonnen de leraren de romans van Blaman, Hermans en Reve te omarmen in
een nieuwe canon ‘waarin cultuur afkeer van cultuur werd’. Appel (‘ik rotzooi
maar een beetje an’) werd op het schild gehesen, theologiestudies begonnen
ongelovige predikanten af te leveren. Het was kortom niet de opstand van provo’s
of studenten die een eind maakte aan het beschavingsideaal van de jaren vijftig,
maar de crisis binnen de verzuilde instellingen zelf. ...
Het aantal huwelijken steeg in de jaren vijftig spectaculair
(een ‘huwelijksrevolutie’) – ook een gegeven dat doorgaans wordt beschouwd als
een bewijs van burgerlijkheid. Livestro wijst erop dat die huwelijken ook een
bevrijding waren, van de klem van het traditionele familiebedrijf, van boerderij
of winkel, met zijn neerdrukkende verantwoordelijkheid. Of van de huishoudens
van broer en zus, en van meergeneratiegezinnen waar de overgebleven dochter voor
vader en moeder moest zorgen.
De jaren vijftig waren ook het begin van de oprukkende én bevrijdende
verzorgingsstaat. Gelukkige ouderen voorzien van AOW, schreven aan Drees: ‘We
konden er wel komen dankzij de hulp van de kinderen, maar we zijn zo blij weer
een eigen inkomentje te hebben!’
Naarmate de zuilen sleet vertoonden, rukte de staat op met
meer verzorging tussen wieg en graf. In 1955 ging 5,8 procent van het bruto
nationaal product op aan sociale verzekeringen, in 1980 was dat uiteindelijk
25,8 procent. Maar de staat mocht nooit wat de zuilen wel mochten – moraliseren
en disciplineren. Dat blijkt als in 1956 de staatssecretaris van Cultuur een
televisieuitzending wil verbieden omdat daar een buitenechtelijke verhouding aan
de orde is – ‘voor jeugdige kijkers toch weinig geschikt’. Hij krijgt de wind
van voren, van de verzuilde pers evenzeer als van de christelijke partijen in de
Kamer, waar CHU-woordvoerster Wttewaal van Stoetwegen verontwaardigd het woord
‘Verboten!’ in de mond neemt. ‘Een woord waarvan wij allemaal iets krijgen,
meneer de voorzitter.’ De staat hoorde zich neutraal op te stellen, paternalisme
was van de zuilen.
Hier moet de sleutel liggen voor het antwoord op de vraag
waarom uitgerekend het conservatieve, in zichzelf gekeerde Nederland in zo korte
tijd de trossen helemaal losgooide. De ineenstorting van de verzuilde
instellingen maakte dat het bijna van de ene op de andere dag afgelopen was met
het samenlevingsmoralisme, meer dan elders in Europa. In de meeste andere landen
maakte het ouderwetse fatsoen ook moeilijke jaren door. Maar meestal was het
beschavingsideaal op de een of andere manier wel verbonden met de staat, die
nergens zo totaal verkruimelde als hier de zuilen. ...
Joshua Livestro: De adem van grootheid - Nederland in de jaren vijftig.
Bert Bakker; 293 pagina's; 19,95; ISBN 90 351 3007 3
Naar Rijnlandmodel
, Rijnlandmodel, lijst
,
Rijnlandmodel, overzicht
, of site home
.
|