Het basisonderwijs: de inhoud 3 mei 2007

Er zijn al eerder diverse berichten geweest over de achteruitgang van het niveau van het basisonderwijs, op deelaspecten als rekenen en lezen. Nog niet eerder echter zijn de oorzaak achter deze achteruitgang ter sprake gekomen. Natuurlijk zijn er meerdere, en een heel belangrijke is die van de allochtone instroom - veel allochtone leerlingen stromen binnen met gebrekkige kennis van de Nederlandse taal en vaak ook nog een gebrekkige opvoeding in het algemeen - iedere leraar of onderwijzer kan je vertellen dat je les geeft aan het gemiddelde van een groep, en met een lange zwakke staart daalt dat gemiddelde natuurlijk aanzienlijk.
    Maar los daarvan zijn ook op witte scholen trends van achteruitgang te bespeuren. De reden daarvan is voor lezers van deze website ook wel bekend, maar onder wordt het voor het eerst uitgesproken. Kennelijk was het voor de Volkskrant ook dusdanig nieuw en spectaculair binnen de toch ruime stroom berichten over achteruitgang dat het op de voorkant kwam::


De Volkskrant, 23-04-2007, van verslaggever Gerard Reijn

Onderwijskundige: kinderen leren in vrijwel geen enkel vak wat ze zouden moeten leren

Basisonderwijs presteert ondermaats

Twintig jaar van peilingen van onderwijsniveau op ’n rij gezet.


Tussentitel: ‘De discussie over het niveau van onderwijs ontbreekt volledig’

Het basisonderwijs faalt op bijna alle vakgebieden. Kinderen leren in vrijwel geen enkel vak wat ze volgens deskundigen zouden moeten leren. Dat blijkt uit een analyse van twintig jaar Periodieke Peilingen van het Onderwijsniveau, PPON.
    De analyse is opgesteld door Paul van Dam, die tot vijf jaar geleden hoofd was van de afdeling basisonderwijs van Cito, de instantie die de PPON-onderzoeken uitvoert. Van Dam heeft alle 32 PPON-onderzoeken van de afgelopen twintig jaar nog eens op een rij gezet omdat het hem verontrustte dat die onderzoeken nooit tot een discussie over het niveau van het onderwijs leidden.
    Voor dit soort onderzoeken wordt aan enkele duizenden kinderen van de basisschool een toets voorgelegd die door 75 procent van de kinderen voldoende moet kunnen worden gemaakt. Wordt die score niet gehaald, dan is er iets mis met het niveau van het onderwijs, en dat blijkt in vrijwel alle vakken het geval. Bij begrijpend lezen haalde slechts 50 procent van de leerlingen een voldoende. Studerend lezen: 50 procent. Luisteren: 50 procent. Grammatica en interpunctie: 50 procent. Stijl, zinsontleding, woordbenoeming en -begrip: tussen 30 en 35 procent.
    Vorig jaar verscheen een PPON-rapport over rekenen, het enige dat stof deed opwaaien. Voor bewerkingen als optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen haalde minder dan 30 procent van de kinderen de norm, en dat was duidelijk slechter dan in het eerste PPON-rapport, uit 1986. Ook de kleinere vakken worden slecht beheerst. Kaartlezen: 34 procent. Topografie: 16 procent. De meeste tijdvakken van geschiedenis: tussen 34 en 58 procent. Bij muziek is het al even slecht. Zelfs bij het zingen haalde slechts 12 procent van de leerlingen een voldoende. Natuurkunde: 50 procent. Techniek: 34 procent.
    Bij slechts enkele vakken vond Van Dam een voldoende prestatie, onder meer bij technisch lezen, handschriftontwikkeling en bij geschiedenis van de 20ste eeuw.
    Frank van der Schoot, projectleider van PPON, bevestigt de feiten in grote lijnen. Maar hij wil niet de conclusie trekken dat het basisonderwijs slecht presteert. ‘Het enige dat we kunnen zeggen, is dat de score niet beantwoordt aan de standaarden die door deze deskundigen zijn opgesteld.’
    Van Dam denkt te weten waarom het basisonderwijs op alle fronten achterblijft bij wat wenselijk is. ‘Het onderwijs moet vooral leuk zijn. Natuurlijk worden leuke dingen gedaan en die zijn vaak ook erg nuttig, maar er moet ook heel vervelend worden herhaald, in de kop gestampt en getoetst. En dat gebeurt bijna nergens.’
 

Red.:   En waar het om gaat staat in de kop van het bijbehorende achtergrondartikel:


De Volkskrant, 23-04-2007, van verslaggever Gerard Reijn

‘Alles wat ook maar riekt naar schoolsheid willen we niet meer’

Interview Paul van Dam | Onder zijn verantwoordelijkheid zijn talrijke zorgelijke rapporten over het basisonderwijsniveau verschenen. Maar heftige reacties bleven verbazingwekkend genoeg uit.


Jarenlang was Paul van Dam hoofd van de afdeling basisonderwijs van Cito. Onder zijn verantwoordelijkheid werden tientallen dikke rapporten geproduceerd met telkens dezelfde boodschap: het niveau van het basisonderwijs is veel te laag. Het verbaasde hem altijd dat heftige reacties op die zogenoemde PPON-rapporten uitbleven. ‘Dus ik dacht: ik ben nu met pensioen, ik heb alle tijd om alles eens op een rijtje te zetten.’
    Het resultaat van die inventarisatie is op het schokkende af. In vrijwel geen enkel vak leren leerlingen genoeg. Van Dam heeft wel een idee hoe dat komt. ‘Er is in het onderwijs vooral aandacht voor de manier waarop les wordt gegeven, maar te weinig voor het resultaat. Het moet leuk zijn. Alles wat riekt naar schools willen we niet meer. Sommen maken, herhalen, overhoren. Bovendien is nergens vastgelegd wat kinderen moeten weten en kunnen, dus is het onderwijs weinig doelgericht.’

Legt u de lat niet te hoog?
‘De panels die die normen vaststellen, bestaan uit onderwijzers van basisscholen, pabo-docenten en inspecteurs, en die willen helemaal niet dat er zulke slechte resultaten uit komen. In de discussies in die panels wordt geprobeerd de lat zo laag mogelijk te leggen. Het maakt ook niet uit wie je in het panel zet. Bij rekenen hebben we een keer twee panels onafhankelijk van elkaar laten werken, maar er zat vrijwel geen verschil tussen de normen die ze opstelden. Kennelijk is dit wat het basisonderwijs vindt dat kinderen moeten leren. Bijvoorbeeld: je speelt acht dampotjes, je wint er twee. Hoeveel procent is dat? Dat is geen moeilijke som. Maar de helft van de kinderen weet het antwoord niet.’

De PPON-onderzoeken begonnen in 1986, en sindsdien blijkt altijd een te laag niveau. Is het onderwijs ooit goed geweest?
‘Ik begon in 1966 als onderwijzer, en ik kan u verzekeren dat de kinderen toen nog breuken leerden en voltooid deelwoorden. Ze wisten waar Enschede lag, ze kenden de vier Engelse zeeslagen. Ze kenden de landbouwgebieden met de producten erbij. Nu weten ze bij benadering niet wanneer Willem van Oranje leefde. Het is natuurlijk lullenpraat dat vroeger alles beter was, maar er werd wel veel meer geleerd.’

Moet iedereen dan weer achter elkaar in de schoolbanken zitten en rijtjes stampen?
‘Iedereen weet dat als je wilt presteren, je je moet afzonderen zodat je niet wordt afgeleid. Wat gebeurt in het onderwijs? Daar worden kinderen in groepjes van zes bij elkaar gezet, zodat ze elkaar maximaal afleiden. In mijn onderwijzerstijd deden we projecten. Geweldig leuk, er is geen betere manier om kinderen te enthousiasmeren. Ik herinner me nog een project over Noorwegen. Maar het leereffect was volslagen onduidelijk. Het kringgesprek aan het begin van de dag, ook zoiets. Het is wel leuk, beetje kletsen, maar wat leer je ermee? Niets.’

U doet net of niets goed gaat in het basisonderwijs.
‘Ik ben sinds een paar jaar betrokken bij de Toptoets, een wedstrijd voor de meest begaafde leerlingen van Nederland. Die moesten een opstel schrijven, maar ze maakten tal van spelfouten; verbrand met een t, dat soort fouten. Als deze kinderen dat doen, weet je dat het geen kwestie is van intelligentie; we leren het ze gewoon niet meer. We hebben kennis weg gerelativeerd. Niet alleen het onderwijs doet dat, ook de ouders. In Frankrijk kun je als ouder boeken kopen om je kind te helpen bij zijn overgang naar de volgende klas. Dat zijn bestsellers. Ouders oefenen met hun kinderen. Dat kun je je hier toch niet voorstellen?’


Red.:   De reacties uit de diverse velden zijn voorspelbaar: de schoolleidingen vinden het onzin, en de politiek toont zich geschokt en zal ernaar kijken - waar vrijwel nooit iets van komt, natuurlijk:


De Volkskrant, 24-04-2007, door Yvonne Doorduyn en Robin Gerrits

Basisonderwijs ondermaats?

Het basisonderwijs presteert op bijna alle vakgebieden onder de maat, concludeerde oud-Cito-man Paul van Dam. Is het echt zo erg?


Marjolein de Weers van basisschool Groenehoek in Bergschenhoek:
‘Vroeger hoefden we ze alleen rekenen, lezen en schrijven bij te brengen. Er is veel bij gekomen: verkeer, persoonlijke hygiëne, sociaal-emotionele ontwikkeling. De maatschappij is complexer geworden. Ik heb niet het idee dat de kennis minder is geworden, maar er is minder tijd om te oefenen. Waarover ik me zorgen maak, is de extra aandacht die nodig is voor zorgleerlingen. Zo’n kind moet individueel worden gevolgd, alles moet op papier worden gezet. Dat vergt veel tijd.’

Alexander Pechtold, fractievoorzitter van D66, roept staatssecretaris Dijksma dinsdag naar het vragenuurtje:
‘Deze uitkomst is uitermate zorgwekkend, een absolute verschraling. Het lijkt de laatste weken wel of het deksel van de beerput gaat. Dit is niet zo maar een mening, dit is jarenlang onderzoek. Het gaat om basiskennis: rekenen en taal. De 300 miljoen euro die het kabinet uitgeeft aan het gratis verstrekken van schoolboeken, kan beter hiernaartoe.’

Staatssecretaris Dijksma (PvdA) van Onderwijs:
‘Ik ken het rapport en nodig onderzoeker Paul van Dam uit om de uitkomsten met mij te bespreken. De kwaliteit van het basisonderwijs is voor mij prioriteit nummer één. Taal en rekenen zijn de basis voor de rest van de vakken. Het ministerie stelt binnenkort een expertgroep in die de taal- en rekenvaardigheid tegen het licht gaat houden.’

Ton Duif, voorzitter van de Algemene Vereniging van Schoolleiders:
‘Wat moet ik hier nu mee? Natuurlijk zijn er verbeterpunten, maar de algemene staat is zo slecht niet. Het wordt snel een nostalgische discussie: vroeger was het allemaal beter. We leiden kinderen niet op voor het verleden maar voor de toekomst. Ik heb alle graven van Holland uit mijn hoofd geleerd, mét jaartallen, en daarmee verder nooit iets gedaan. Scholen hebben tegenwoordig met een steeds moeilijker populatie te maken. Ouders weigeren hun kroost goed op te voeden, dus dat doen wij dan maar, soms tot aan ontbijten toe. Te leuk op school? Waarom mag dat niet? Iets wat vervelend is, is daarmee toch niet meteen goed?’

Margot Kraneveldt, Kamerlid PvdA:
‘Ik val niet van mijn stoel. Deze cijfers bevestigen het beeld dat ik heb. Scholen moeten kritisch naar zichzelf kijken: leren we de basics nog aan? Dat is hun verantwoordelijkheid, dat moeten we niet vanuit Den Haag regelen. Van Dam heeft gelijk dat rijtjes stampen naar de achtergrond is verdwenen. Het is een glijdende schaal. Goede leraren zijn de sleutel.’

Paul Kirschner, hoogleraar onderwijswetenschappen in Utrecht:
‘Hoe kan het dan dat we het zo goed doen bij internationaal vergelijkende onderzoeken? Blijkbaar stellen ze bij de PPON’s de eisen erg hoog. Als die PPON een valide meetinstrument is, dan is het onderwijs slecht. Maar het kan ook zijn dat het PPON-onderzoek niet deugt, aangezien uit ander internationaal onderzoek blijkt dat het Nederlandse kinderen het relatief goed doen.’

Bert Driessen van basisschool De Kubus in Enschede:
‘Ik geloof wel dat het parate-kennisniveau is gedaald, maar er is veel bij gekomen, zoals Engels en ict. Dat is waardevol. Twintig jaar geleden hadden we het over verbalisme: kinderen onthielden de woorden wel, maar het was meer geheugentraining, het leidde niet tot begrip. Het nieuwe onderwijs slaagt daarin beter. Ik geloof niet dat de kwaliteit van het onderwijs is achteruitgegaan.’

Rita Verdonk, VVD-Kamerlid:
‘De kwaliteit is sinds 1986 minder geworden, zegt Van Dam. Als dat zo is, is dat schrikbarend. Dan moeten we snel maatregelen nemen. Waarom is dit niet eerder naar voren gekomen? We hebben zo veel raden en toezichthouders. Waarom moet iemand die in zijn vrije tijd de cijfers naast elkaar legt, hierachter komen?’

Anna Schipper van scholenorganisatie VOS/ABB:
‘Ik zet vraagtekens bij dit onderzoek. Van de Citotoetsen horen we steeds dat het niveau gelijk is gebleven. En hoe komt men erbij dat onderwijs alleen maar leuk moet zijn? Ze leren nog steeds de tafels, hoor. Laten we ophouden het onderwijs af te kraken. Straks gaan we nog geloven dat het allemaal echt zo beroerd is.’

Tussnestuk:
PPON-onderzoek en Citotoets

De Periodieke Peilingen van het Onderwijsniveau (PPON) worden sinds 1986 door Cito gehouden om het niveau van het basisonderwijs in kaart te brengen. Sindsdien zijn 32 onderzoeken gepubliceerd, het 33ste komt deze week uit. Elk onderzoek gaat over één vak; elk vak wordt ongeveer eens in de vijf jaar onderzocht.
    Voor zo’n onderzoek maken rond drieduizend leerlingen van ruim honderd scholen een aantal opgaven. Het onderzoek zegt niets over de kwaliteit van leerlingen of van de school, maar alleen iets over het onderwijspeil als geheel.
    De norm waaraan wordt getoetst, is geen officiële. De norm wordt vastgesteld door een groep van 25 deskundigen: onderwijzers, pabo-docenten en mensen van schoolbegeleidingsdiensten.
    Het PPON-onderzoek wordt uitgevoerd door Cito, dat ook de jaarlijkse Cito-eindtoets maakt. Deze toets is veel beperkter en alleen bedoeld om kinderen in te delen in niveau. Volgens Cito-directeur Gerrit Staphorsius blijkt uit de Citotoetsen dat het algemene niveau van het basisonderwijs niet is gestegen of gedaald. Maar verschuivingen tussen de vakken kunnen wel zijn opgetreden.
    De Citotoets bevat geen norm. Het PPON-onderzoek heeft wel een norm, om te kunnen onderzoeken of het onderwijs voldoet. En het antwoord lijkt te zijn: nee.


Red.:   Bij Marjolein de Weers' 'zorgleerlingen', lees: "extra zorgleerlingen" (zorgleerlingen waren er vroeger ook), lees: "allochtone leerlingen".
    Dit had nog wat meer reactie tot gevolg:
 

De Volkskrant, 27-04-2007, van verslaggever Gerard Reijn

Stroom klachten zwelt aan, maar niet alle ouders betreuren het dat op basisschool te weinig serieus wordt geleerd

‘Ze moeten vooral lekker klooien en knutselen’

Nergens ter wereld voelen kinderen zich op school gelukkiger dan in Nederland. We zijn geen leer-land.


In de gang van de Piet Hein School in Amsterdam staat Hillian Bloem te wachten tot haar kinderen de klas uit komen. Haar dochter zit in groep 5, haar zoon in groep 3 van de school die ze voor haar kinderen uitkoos omdat die zich presenteert als een kunst- en cultuurschool. De ramen van de klas hangen dan ook vol kleurige werkjes.
    Als ze hoort dat oud-Cito-man Paul van Dam deze week op basis van twintig jaar onderzoek concludeerde dat in het basisonderwijs te weinig serieus wordt geleerd, reageert ze verbaasd. ‘Te weinig? Te veel! Ze doen veel te veel aan lezen en schrijven en rekenen. Ze moeten vooral lekker klooien en knutselen, en er zou veel meer theater moeten zijn. En een uurtje gym erbij zou ook niet gek zijn. Ik vind het belangrijk dat kinderen zich in alle richtingen ontwikkelen, en niet alleen met die kennis.’
    Zou zij overwegen in de hogere groepen met haar kinderen thuis rekenen te oefenen, of zinsontleding? ‘No way!’, roept ze uit. ‘Het moet wel leuk blijven.’ Maar de overgang naar het voortgezet onderwijs, is die dan niet van belang? ‘Jawel, dat vind ik wel belangrijk. Maar dat hangt toch vooral af van de intelligentie van het kind.’
    Buiten staat Pauline van Tienen te wachten op haar dochter in groep 3. Zij vindt het moeilijk nu al een oordeel over het kennisgehalte op school te geven, ‘maar ik denk wel eens dat ze niet zo erg veel leren. Dat ze vooral leuke dingen doen. Leuke uitjes naar het Muziekgebouw of naar de Krakeling (kindertheater in Amsterdam, red.).’ Zou ze zelf thuis oefenen met rekenen of schrijven? ‘Als mijn dochter in de hogere groepen zit, zou ik dat wel doen.’
    Een paar kilometer zuidelijker, in het dorp Abcoude, ontkomt Jeanet Hacquebord al niet meer aan het oefenen met haar zoon, die in groep 5 zit. Van school kreeg ze de instructie om de tafels 1 tot en met 5 en die van 10 te oefenen, en voor spreekbeurten en werkstukken, vanaf groep 3 een vast element, moet ze ook in actie komen. Sterker nog: ‘Mijn dochter zit in groep 2, en daar doen ze al van alles met letters en woordjes. Ze kan haar naam al schrijven, dat kon ik op die leeftijd echt niet.’ De school heeft ook een plusklas, waar snelle leerlingen extra opdrachten krijgen. Volgens Hacquebord is het regelmatig ‘stressen’ voor de kinderen om hun planning te halen.
    Daarmee wijkt de Abcoudse school af van de typisch Nederlandse school. Uit internationaal onderzoek blijkt dat nergens in de wereld kinderen zich op school gelukkiger voelen dan in Nederland, maar ook dat nergens de kinderen zo weinig stress hebben op school. Nederland is geen leer-land. In eigen land zwelt de stroom van klachten over het gebrekkige kennisniveau aan. De Onderwijsraad luidde in december al de noodklok over het dalende niveau van het onderwijs, met name rekenen en taal. Zowel de discussie over de geschiedenis-canon als het parlementair onderzoek naar onderwijsvernieuwing komt voort uit zorgen over het kennisniveau. En deze week concludeerde Paul van Dam, voorheen chef basisonderwijs van Cito: het basisonderwijs schiet in alle vakken tekort.
    Of dat werkelijk zo is, kan niemand vaststellen. Nederland is namelijk een van de weinige landen waar de overheid niet voorschrijft wat een kind moet leren op school. De kerndoelen geven aan wat er in het onderwijs aan de orde moet komen, niet welk niveau er moet worden bereikt. In 2002 adviseerde de commissie-Wijnen wél een niveau in de wet vast te leggen. Daarmee is niets gedaan, onder meer omdat het onderwijs zelf zich er fel tegen verzette.
    Directeur Werner van Katwijk van de ouderorganisatie Ouders & Coo ziet ook wel dat er kwaliteitsproblemen zijn in het basisonderwijs. ‘Foutloos schrijven lukt tegenwoordig niet makkelijk meer, een kwart van de vmbo-leerlingen leest niet goed genoeg om de schoolboeken te lezen. Maar ik weet niet of het probleem is opgelost als je een norm in de wet zet. Het is een probleem in het onderwijs zelf.’

Tussenstuk:
Kinderen kunnen in groep 8 nog niet goed genoeg lezen

Het basisonderwijs slaagt er nog steeds niet in de kinderen van groep 8 goed genoeg te leren lezen. Dit blijkt uit het nieuwste PPON-onderzoek (Periodieke Peilingen van het Onderwijsniveau). Eerder deze week kwamen deze onderzoeken, uitgevoerd door Cito, in het nieuws toen bij een inventarisatie bleek dat in het basisonderwijs het niveau van vrijwel alle vakken al twintig jaar tekortschiet. Voor het nieuwste PPON-onderzoek, het 33ste sinds de reeks startte in 1986, werd het lezen opgedeeld in vijf aspecten: begrijpend lezen, studerend lezen, opzoeken, interpreteren en woordenschat. Op geen van deze onderdelen presteren basisschoolkinderen voldoende. Volgens Cito is er in vergelijking met 1998 vrijwel geen verandering te constateren. Het onderzoek werd in mei 2005 uitgevoerd onder meer dan 3000 kinderen op 120 scholen. Kinderen van laagopgeleide allochtone ouders (zogenoemde 1.9-kinderen) doen het veel slechter dan de rest. Bij de woordenschat is het verschil dramatisch. Van de hele steekproef haalt 58 procent van de kinderen een voldoende, van de 1.9-kinderen slechts 18 procent. Cito hield ook een enquête onder de deelnemende kinderen. Daaruit blijkt dat lezen minder populair is geworden. In vergelijking met het onderzoek uit 1993 verdubbelde het percentage kinderen dat zegt nooit een boek te lezen tot 13 procent.
 

Red.:   Daar staat het in de subkop: 'We zijn geen leer-land'. Wat zijn we dan wel: een klooi-en-knutsel land. We zijn een land waarin de alfa's het voor het zeggen hebben. Waar emoties veel belangrijker zijn dan nadenken. Waar een grote mond belangrijker is dan goede argumenten. Wij zijn een land waar alfa's het voor het zeggen hebben, en als we daar niet snel verbetering in brengen, zal het ook hetgeen zijn waarmee we economische het onderspit delven. Omdat de schoorsteen nu eenmaal niet gaat roken van elkaar hypotheken verkopen.
    Voor een samenvatting van het voorgaande, en een mogelijk scenario voor het vervolg zie onderstaande bijdrage:


De Volkskrant, 27-04-2007, column door Aleid Truijens

Schoolreisje, overblijf, kerstboom en de musical

Meten is weten. Legioenen onderzoekers zijn de hele dag driftig aan het meten. In het onderwijs bijvoorbeeld, daar valt lekker veel te meten. Samen weten de meters een heleboel dat wij niet weten. Want de meest opzienbarende cijfers worden weggemoffeld. Als ze de beleidsmakers, bestuurders en pedagogische centra - de onderwijslobby - niet bevallen, verdwijnen ze in een la.
    Op de monden van onderzoekers zit een dikke pleister. Om gek van te worden, zou je zeggen. Ze zijn de bewakers van de best bewaarde geheimen van Nederland. Als zij eigenmachtig de klokken luiden, pakken ze er bij het volgende onderzoek naast. De schoorsteen van hun instituut moet roken, hun eigen hypotheek betaald.
    Soms klapt het deurtje van hun kooi open. Als iemand met pensioen gaat, bijvoorbeeld. Na jaren zwijgplicht fladdert de vogel opgelucht de wereld in die hij zo secûur heeft bemeten.
Dan opent de krant met een schrikbarende mededeling uit zijn mond: het Nederlandse basisonderWijs presteert ondermaats.
    Kinderen leren in geen enkel vak wat ze moeten leren. De helft van de kinderen in groep 8 kan geen simpel tekstje begrijpen. Dertig procent snapt na acht jaar kringgesprekken niks van breuken en procenten, 16 procent kan Deventer of Parijs niet aanwijzen op de kaart. Misschien kan de Commissie-Dijsselbloem deze feiten even meenemen - het nieuwe leren begint bij kleuters.
    De brenger van het nieuws, Paul van Dam, heeft er vele meet jaren opzitten. Het viel hem bij zijn peilingen op dat het kennisniveau gestaag daalde. Nooit leidden die zorgwekkende cijfers tot een discussie. Merkwaardig. Daarom zet hij ze 'nog eens op een rijtje'. Oorzaak van de kennisdaling: onderwijs moet per se 'leuk' zijn.
    Van Dam heeft gelijk. Maar waarom komt hij daar nu pas mee, als gepensioneerde?
    Het antwoord is af te lezen aan het commentaar van een Cito-collega. Die wil niet concluderen dat het basisonderwijs slecht presteert. O, nee. 'Het enige dat we kunnen zeggen, zegt Frank van der Schoot, 'is dat de score niet beantwoordt aan de standaarden die door deze deskundigen zijn opgesteld.' Dat klinkt wel heel benepen. Deze boekhouder gaat over de cijfers, niet over de werkelijkheid daarachter. Hij zit nog in de kooi. Praten met een pleister gaat moeizaam.
    Vallen de monden van de ouders, vrije 'onderwijsconsumenten', nu open van verbijstering?
Ligt Sharon Dijksma 's nachts wanhopig te woelen? Gaat 'de werkvloer' massaal de straat op, woedend om alle kansen die hun voor hun 12de jaar zijn ontnomen? Eisen bekochte pabo-studenten dat ze dat ze eindelijk iets leren?
    Welnee. De onderwijslobby heeft zijn routineuze werk al weer gedaan. Alle belanghebbende zijn het roerend eens. De leraren voelen zich vernederd. Zijn ze niet 'met hart en ziel' betrokken? Werkgeversorganisatie VOS/ABB schampert over de 'kritiekloze aanval van de Volkskrant' . Zó negatief. Laten we toch kijken naar wat wél goed gaat. Kennis, ach kennis. Ging het niet om 'betekenisvol' leren? De commerciële studiecentra concluderen verheugd dat de nieuwe werkvormen er op de basisschool nog niet goed inzitten. Sharon Dijksma trekt geld uit voor bijscholing. De klassen worden verkleind - wat niet helpt. Miljoenen sijpelen weg en het niveau daalt als vanouds.
    En die ouders? Die vinden eensgezind dat hun schatje het leuk moet hebben. Jarenlang zat ik in de medezeggenschapsraad van een basisschool. Het ging altijd over het schoolreisje, de overblijf, de kerstboom en de musical.
    Nooit kwamen de eindtermen of het kennisniveau ter sprake. De enkele ouder die daarover sputterde werd weggezet als nare streber. En hoe ontzettend leuk de leerkrachten het ook verzonnen - een fijn uitstapje naar de varkens boerderij - kinderen vonden het thuis, achter MSN of Playstation, toch stukken leuker.
    Altijd als ik een scherpzinnige analyse lees over het drama onderwijs is die afkomstig van buitenstaanders. Nan Dodde, Adri Treffers, Dirk Jan Imelman, Arnold Heertje, Jan Blokker jr, Piet Gerbrandy, Han Leune en nu Paul van Dam - al deze (hoog)leraren en adviseurs zijn emeritus, oud- of ex. Natuurlijk kwam de enquêtecommissie met zulke mensen erin - voorstel van Jaap Dronkers - er niet. De lobby kapselde het gevaar bijtijds in. Er zal niet gekeken worden naar de inhoud van het onderwijs, maar of de vernieuwingen 'verantwoord werden ingevoerd'.
    Binnen de kooi worden tijgers getemd, buiten de kooi zijn ze tandeloos. Ouders en studenten, word wakker.
 

Red.:   De reden van het probleem is dat men dit niet wil zien, en ook de ouders hierover verdeeld zijn. Tenzij de Volkskrant selectief gewinkeld heeft in de reacties, wat niet onmogelijk is, want die redacteuren zijn natuurlijk ook allemaal alfa's voor wie er niet genoeg geknutseld kan worden:


De Volkskrant, 28-04-2007, ingezonden brief van Theo Kosterink, directeur openbare dalton basisschool (Den Haag)

Als school maar leuk is

In een uitvoerig stuk geeft Paul van Dam aan dat kinderen niet het niveau halen dat deskundigen verwachten (Voorpagina, 23 april). Ook stelt hij dat het onderwijsniveau vroeger beter was.
    Hij heeft gelijk wat betreft de in het artikel genoemde vakgebieden. De reden die hij noemt is: ‘Het onderwijs moet vooral leuk zijn’.
    Natuurlijk speelt dit mee. Ouders willen dat kinderen het overal leuk hebben. Zodra kinderen thuis laten horen dat iets hen niet bevalt, zijn grote groepen ouders direct bereid de school te vertellen dat zij het anders moeten doen. Dit is echter een maatschappelijke verandering die losstaat van het onderwijs en niet allesbepalend is voor het niveau van het onderwijs.
    Bepalend voor het niveau van het hedendaagse onderwijs is de enorme uitbreiding van vakken, onderwerpen en maatschappelijke opdrachten die van de school wordt verlangd. Daarnaast krijgt het onderwijs absoluut niet de benodigde middelen voor de taken die hen worden opgedragen.
    In het stuk verwijst Van Dam naar een andere mentaliteit onder ouders in bijvoorbeeld Frankrijk. Hij vergeet ook te verwijzen naar de andere politieke mentaliteit die in de landen om ons heen heerst. Die landen geven procentueel ongeveer de helft meer uit van hun binnenlandsproduct aan onderwijs!
    Zelfs ‘derdewereldlanden’ geven meer uit. Ons onderwijs presteert dus precies zoals de overheid wil. Een jarenlange ondermaatse financiering leidt automatisch tot een ondermaats niveau.


De Volkskrant
, 28-04-2007, ingezonden brief van L. en W. van Hezewijk (Zoetermeer) 12 en 10 jaar

Toptoets

Graag willen we reageren op het stukje van meneer Van Dam over de basisschool. Hij zegt dat de helft van de kinderen de voorbeeldsom over dammen niet weet.
    Dat is logisch, want procentsommen krijg je pas in groep 6. Ervan uitgaand dat elke jaargroep ongeveer evenveel leerlingen heeft, dan kan de helft van de basisschoolleerlingen (groep 1 tot en met 8) het inderdaad nog niet weten.
    En daarnaast, de toptoets bestond uit een gatentekst in plaats van een opstel. Meneer Van Dam mag best een keer met ons mee naar school.


De Volkskrant, 28-04-2007, ingezonden brief van Mireille Goedkoop (Amsterdam)

Creatief

Als ouder van een dochter van 2,5 jaar heb ik me inmiddels in het proces van het zoeken naar een geschikte basisschool begeven.
    Het valt op dat het klassikale leren zoals ik dat zelf heb genoten, bijna niet meer wordt gegeven. Nee, tegenwoordig wordt kinderen gelukkig meer geleerd dan het wezenloos luisteren naar een docent en het reproduceren van rijtjes in boeken.
    Ze leren een mening te hebben, creatief te zijn, individueel en samen te werken en zelfredzaam te zijn. Hele belangrijke dingen die echt van pas komen in je verdere leven. Maar volgens Paul van Dam moeten we vooral terug naar die ‘goeie oude tijd’. De tijd waarin ik zo veel nutteloze boeken moest doorspitten. Wat heb ik daarvan geleerd? Niets!
    Maar waar heb ik tot op de dag van vandaag wel iets aan; juist die groepsopdrachten die me uitdaagden om creatief iets tot stand te brengen. En dat was nog leuk ook! Dus laat de heer Paul van Dam vooral van zijn pensioen genieten en niet zitten muggenziften over een d of t. Daar hebben we tenslotte in deze moderne tijd een tekstverwerkingsysteem met spellingscontrole voor. En uitslagen van een Cito-toets lap ik al helemaal aan mijn laars.
    Destijds kreeg ik een mager mavo-advies en toch heb ik het atheneum op mijn sloffen afgerond. Laat zo’n advies toch alsjeblieft geen maatstaf zijn!


De Volkskrant
, 28-04-2007, ingezonden brief van C. Kreikamp (Amersfoort)

Score

Kinderen die niet goed scoren, halen de cijfers omlaag. De scores die een school middels het Cito kan aantonen, maken of breken de school.
    En de docent weet vaak niet eens wat een kind werkelijk in zijn mars heeft, de momentopname van de toets vertelt hem dat. Helaas.


Red.:   Helaas zijn in het licht van statistische gegevens, zoals de onderzoeksresultaten als aangehaald door Van Dam natuurlijk altijd zijn, dit soort individuele klachten volstrekt irrelevant.


De Volkskrant, 05-05-2007, column door Aleid Truijens

Het onderwijs dat we verdienen

Gebruik het beeld van een kooi en al snel klinkt er een oorverdovend rammelen aan de spijlen. Pleisters gaan eventjes van monden. Sinds vorige week zaterdag luiden de klokken in mijn mailbox onbekommerd. Ik vroeg me af, naar aanleiding van het voorpaginanieuws in deze krant dat kinderen op de basisschool niet leren wat ze moeten leren, en dat al twintig jaar lang, waarom we dat nu pas horen. De brenger van de onheilstijding, Paul van Dam, hoofd basisonderwijs bij het Cito, is met pensioen. Waarom komt felle kritiek op onderwijsbeleid altijd van mensen die het zinkend schip hebben verlaten?
    Nu snap ik het beter. Zo maakte ik via de mail kennis met een psycholoog die jarenlang werkte bij een landelijk commercieel studiecentrum. Hij wilde pesten en geweld op scholen graag helpen bestrijden. Wegens goede banden met het ministerie werd hij gekoesterd. Toen het geld binnen was, ging het naar een ander onderzoek en kon hij ophoepelen. ‘Wanneer problemen worden aangepakt en opgelost’, mailt de psycholoog, ‘hebben de ondersteuningsinstellingen geen werk meer. Dit is niet alleen onethisch (kinderen lijden onder geweld en pesten), maar ook corrupt (geld wordt besteed aan andere dan de bestemde doeleinden).’
    Juist ja. Niet alleen welzijnsinstellingen in getto Amsterdam-West hebben belang bij de instandhouding van ellende. Baantjes gaan voor het nobele doel. Wij journalisten hebben in elk geval weer iets uit te zoeken – ons baantje.
    Dan was er de onderwijzer – zo eentje met een hbs-diploma en kweekschool – die in de loop van dertig dienstjaren treuriger werd over het niveau van zijn nieuwe collega’s. ‘Iedereen moet alles kunnen worden’, sombert hij. ‘Lukt dat niet, dan maken we de studie gewoon gemakkelijker.’ De gesprekken bij hem in de personeelskamer ‘gaan over De gouden kooi, Jensen, soaps, enz. Nooit over literatuur (‘Hella S. Haasse, wie is dat?’) of schilderkunst.’ Dat intelligente mensen nog zelden voor zijn mooie vak kiezen, betreurt hij. Maar hij begrijpt het volkomen.
    Ook Paul van Dam trof ik aan in mijn mailbox. Hij verklaart waarom hij zich nu pas vrij voelt om te zeggen wat hij op het hart heeft: ‘Uw suggestie dat pleisters op de mond ofwel belangen van het eigen instituut dat verhinderen, is wel een beetje waar. Zo’n instituut werkt voor het onderwijs en dat onderwijs hoort niet graag negatieve boodschappen.’
    Maar er is meer aan de hand. De Cito-rapporten van de peilingen die Van Dam coördineerde, zijn sinds 1986 openbaar en worden ruim verspreid. In een folder worden de resultaten helder samengevat. Nooit merkte Van Dam dat de rapporten werden gelezen, laat staan tot verontrusting leidden. Niet één ouder maakte zich boos omdat zijn kind zo weinig leerde. Hij concludeert dat de interesse voor onderwijsresultaten gering is. ‘Helaas wordt de basisschool vooral ervaren als een bewaarschool.’
    Van Dam maakte deel uit van een visitatiecommissie die pabo’s moest beoordelen. Het verbaasde hem dat de formulieren die hij na afloop moest invullen over van alles gingen, ‘behalve over datgene waar het over moest gaan, de resultaten van het pabo-onderwijs’.
    Laatst liet een leraar mij een formulier zien waarop hij moest invullen hoe hij zijn stagiair beoordeelde. Hij moest antwoord geven op tientallen vragen, in soms onbegrijpelijk jargon, die allemaal gingen over de attitude van de stagiair, diens zelfreflectie en behendigheid met nieuwe werkvormen. Eén vraag zocht hij vergeefs: of de stagiair in kwestie het vak waarin hij was opgeleid voldoende beheerste – wat niet het geval was.
    Natuurlijk kun je alles weg relativeren. Standaarden opstellen is mensenwerk. Leggen die mensen de lat niet onnodig hoog? Misschien betekenen de huidige uitkomsten dat kinderen massaal slimmer worden!
    Insiders als Van Dam, die jarenlang resultaten onder hun neus kregen, trappen daar niet meer in. Hoogleraren die jaarlijks signaleren dat de vak- en feitenkennis van hun eerstejaars weer minder is en maanden kwijt zijn met bijspijkeren, zijn evenmin gek. Naar toponderzoekers, old school-leveranciers van kennis, wordt niet meer geluisterd. Bij de studiecentra weten ze beter wat goed is voor het land, en voor henzelf.
    Het is de cultuur, verzucht Van Dam. Een cultuur waarin kennis verdacht is geworden. Een cultuur die schreeuwt om een tegencultuur. Zolang we die niet organiseren, krijgen we het onderwijs dat we verdienen.


Red.:   Het beste bewijs van de krankzinnigheid van deze toestanden zie je natuurlijk op het moment dat men er iets aan gaat doen: het staat doodgewoon krankzinnig, zie hier uitleg of detail .
    De discussie gaat voortdurend door, waarbij steeds weer nieuwe tekortkomingen boven water komen. Onderstaande bericht is er uitgelicht omdat het een bekend misverstand bij onderzoekerts illustreert:


De Volkskrant
, 04-08-2008, van verslaggever Gerard Reijn

Je zwemt drie keer zes meter onder water: hoe ver ben je?

Discussie over de 'realistische' rekenmethode laait op | Hoogleraar: al die context maakt rekenen meer lezen
.

Tussentitel: 'We kunnen niet terug naar mechanisch sommen leren maken'

De discussie over het rekenonderwijs op de basisscholen lijkt een nieuwe fase in te gaan.
De Onderwijsinspectie heeft in een nog te publiceren onderzoek de twijfels versterkt die er bestaan over de 'realistische methode', die op vrijwel alle basisscholen wordt gehanteerd. Die methode wordt al fel gehekeld door een aanzwellend koor van critici, vooral sinds in 2006 uit onderzoek van Cito (het zogenoemde PPON-onderzoek) bleek dat basisschool kinderen weliswaar beter zijn geworden in schattend rekenen, maar slechter in 'cijferen': rekenen op papier.
    Het belangrijkste kenmerk van de realistische methode is dat sommen niet alleen 'kaal' worden aangeboden (3 x 6=), maar ook in een context (hoe ver ben je als je drie keer achter elkaar zes meter onder water zwemt?). Daarnaast zijn nieuwe oplossingsmethoden bedacht voor vermenigvuldigen, delen, optellen en aftrekken, waarbij gerekend wordt met hele getallen: het kolomrekenen heeft de staartdeling grotendeels verdrongen. Bovendien worden verschillende oplossingsstrategieën aangeboden. En er wordt veel aan schattend rekenen en hoofdrekenen gedaan.
    Jan van de Craats, hoogleraar wiskunde en maatschappij aan de Universiteit van Amsterdam, heeft het onderzoek van de Onderwijsinspectie niet nodig om te weten dat het Nederlandse rekenonderwijs 'volstrekt inadequaat' is. Door al die context zit de leerling niet zozeer te rekenen alswel te lezen, en lijkt een rekentoets vooral een intelligentietest. En door al die oplossingsstrategieën 'ziet de leerling door de bomen het bos niet meer'.
    Hij vindt de Onderwijsinspectie nog onbegrijpelijk positief. 'Er zit een vreemde cirkelredenering in hun onderzoek. Ze baseren zich op de Cito-toets, maar die is zo gemaakt dat er altijd een bepaald deel doorkomt voor vwo, en een bepaald deel voor havo.' Anders gezegd: volgens de Citotoets voldoet het onderwijs per definitie. 'De vragen van de Citotoets zijn vaak zo simpel, dat je niet begrijpt dat er kinderen in de achtste groep zitten die ze niet kunnen maken. Het is vaak van het niveau: hoe veel is 5x6.' Niets deugt aan het realistisch rekenen, volgens Van de Craats. Volgens hem moet er minder met context worden gewerkt, en moet 'opa's rekenen' inclusief de staartdeling weer terug, zodat die 'rare aberraties van dat kolomrekenen' kunnen worden afgeschaft. En vooral: er moet veel meer geoefend worden.
    De realistische methode is ontwikkeld doof het Freudenthal Instituut van de Universiteit Utrecht. Marja van den Heuvel-Panhuizen, hoogleraar aan dit instituut, moet er niet aan denken dat het rekenonderwijs teruggaat naar 'dertig jaar terug, naar kale sommen maken, naar voordoen-nadoen.' Dat de Onderwijsinspectie schrijft dat het geen aantoonbaar nut heeft om meerdere oplossingsstrategieën aan te bieden, ontlokt haar een scherpe uitval: 'Het is nooit-nooit-nooit onze bedoeling geweest dat kinderen zo veel oplossingsmogelijkheden kregen aangeboden. Als je dat doet, wordt het één grote ramp. Wij wilden alleen dat de leerkracht oog heeft voor de manier waarop leerlingen een probleem willen aanpakken. We hebben de plicht aan te sluiten bij de denkrichting van de kinderen zelf.'
    Dat de praktijk anders is, wijt ze vooral aan de gebrekkige opleiding van onderwijzers, aan de pabo's, waar iedereen maar op kon, zelfs wie nauwelijks kon rekenen, en waar soms nauwelijks rekenonderwijs werd gegeven. 'En wat gebeurt er nou aan bijscholing van onderwijzers? Niets toch?' En als onderwijzers oefenen niet meer belangrijk vinden, dan is dat niet de schuld van het Freudenthal Instituut, 'want dat hebben wij nooit-nooit-nooit gezegd'.
    Heeft ze wetenschappelijk bewijs dat de realistische methode werkt?
    'We hebben dertig jaar geleden al onderzocht wat er beter werkte, de staartdeling of delen via kolomrekenen. Dat was onderzoek in een kleine groep, maar de resultaten waren zeer overtuigend. We hebben juist nieuwe manieren bedacht omdat heel veel kinderen die staartdeling niet konden maken.'
    Alomvattend onderzoek is er weinig, maar Van den Heuvel wijst op onderzoek van het Cito, dat in 1997 vaststelde dat de realistische methode duidelijk betere resultaten opleverde dan de oude schoolboekjes. Maar datzelfde Cito stelde twee jaar geleden nog vast dat de rekenprestaties waren gedaald.
    Van den Heuvel: 'We kunnen niet terug naar 'mechanisch' sommen leren maken, zonder er bij na te denken. Kinderen zijn anders dan vroeger, ouders zijn anders. In Azië kunnen kinderen dat heel goed, daar scoren ze hoog in rekenen. Maar daar klagen ze over gebrek aan creativiteit.'


Red.:   De onderzoekster uit een contradictie: 'Wij wilden alleen dat de leerkracht oog heeft voor de manier waarop leerlingen een probleem willen aanpakken.' is in tegenspraak met 'Het is nooit-nooit-nooit onze bedoeling geweest dat kinderen zo veel oplossingsmogelijkheden kregen aangeboden.' Deze zaken kunnen in een (onvolledige) theorie gecombineerd worden, maar niet in de praktijk. Want in de praktijk is een klaslokaal gevuld met tussen de twintig en dertig leerlingen (vooral dertig, hetgeen schandalig is). En als de leerkracht oog moet hebben voor de manier waarop leerlingen een probleem aanpakken, dan moet de leerkracht tussen de twintig en dertig ogen hebben. Met, volgens mevrouw Freudenthal, tussen de twintig en dertig uitkomsten.
    Dit is natuurlijk, enigszins kwaadaardig, overgespecificeerd, uit wraak richting mevrouw Freudenthal die de zaken oversimplificeerd. Maar de IRP-hoofdredacteur heeft tijdens zijn didactiekopleiding geleerd dat er drie hoofdvormen van leren zijn: auditief, visueel, en haptisch - via oren, ogen, en door vastgrijpen. met voor ieder kind de eigen voorkeuren. Oftewel: sommigen moet je de rijtjes laten opzeggen, sommigen moet je de rijtjes van het bord laten lezen, en sommigen moet je steentjes of blokjes in handen geven.
    Kijk, als je daar aan toekomt in je klaslokaaltje met dertig leerlingen ben je al knap bezig. Om daarnaast nog oog te hebben voor individuele verschillen binnen deze groepen, is onmogelijk. Op dat moment ben je overgestapt van schoolles naar bijles, oftewel: een-op-een onderwijs. Inderdaad, stukken effectiever, zoals de IRP-hoofdredacteur ook weer kan beamen, met een jarenlang ervaring als bijlesleraar.
    Conclusie: het is aan de onderzoeker om uit te vinden wat de meest effectieve algemene methode is, dat wil zeggen de methode die je aan dertig leerlingen kan presenteren - niet de methode die bij één soort leerlingen het beste werkt. En die algemene methode kan dan als klassenorm gebruikt worden. Iedere toevoeging aan dit menu, dat wil zeggen: differentiatie binnen de klas, dient als eerste een omschrijving te geven van het soort leerlingen voor wie het bedoeld is, en ten tweede kan de invoering ervan alleen tezamen met een herinrichting van de klassesituatie, dat wil zeggen: hoe meer variatie, hoe meer onderwijzestijd er nodig is, of hoe minder leerlingen.
    Je kan natuurlijk ook een andere weg volgen, namelijk differentiatie tussen klassen, maar dat is in het huidige culturele klimaat in Nederland, en het huidige materialisme in de hele wereld, geen haalbare of misschien zelfs geen wenselijke kaart.
    Tenslotte: als zo'n onderzoek plaats gaat vinden, is het onwenselijk dat dit door het Freudenthal instituut wordt gedaan. Zoals mevrouw Freudenthal opmerkt: 'We kunnen niet terug naar mechanisch sommen leren maken', waarmee ze zegt dat een eventuele uitkomst van het onderzoek dat de oude methode beter is, voor haar niet aanvaardbaar is. Oftewel: mevrouw Freudenthal is een ideologe, en geen onderzoekster.


Naar Onderwijsbeleid, lijst , Rijnlands beleid , Rijnlands beleid, overzicht  , of site home .