Bronnen bij Onderwijsbeleid 2007: salarissen |
1 jul.2007 |
Een van de punten waar het met het onderwijs misgaat, is in de kwaliteit van
de leraren op de middelbare school, en, tenzij men de maatschappij op grote
schaal veranderd, is die kwaliteit direct verboden aan salaris - goede mensen
worden mede door de hogere slarissen in het bedrijfsleven weggezogen.
Omdat er ondanks eerdere discussies niets aan gebeurd, omdat het te duur is, komt het
onderwerp met grote regelmaat terug, zie hier
voor de discussie uit 2005 - onder een deelverzameling uit 2007:
De Volkskrant, 12-06-2007.
‘Inkomen leraar blijft fors achter’
Volgens de Onderwijsbond gaat de koopkracht van docenten al jaren achteruit. |
De kloof tussen onderwijs en andere sectoren zou groeien.
De koopkracht van leraren gaat stelselmatig achteruit. De verschillen tussen de
reële salarissen in het onderwijs en andere sectoren in de arbeidsmarkt, vooral
het bedrijfsleven, worden steeds groter. De salarissen in bijna het hele
onderwijs lopen sinds 1990 negen procentpunt achter op de gemiddelde
loonstijging.
Deze berekeningen brengt de Algemene Onderwijsbond (AOb)
vandaag naar buiten op basis van cijfers van het Sectorbestuur
Onderwijsarbeidsmarkt (SBO) en het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Uitgaande van 1990 (index = 100) ziet het Sectorbestuur
Onderwijsarbeidsmarkt de inflatie tot en met 2006 met 48 procentpunt stijgen.
Het totaal van de cao-lonen komt op dezelfde stijging uit; daar is de koopkracht
dus gelijk gebleven.
Cao’s in de particuliere sector zijn iets harder gestegen,
maar de publieke sector blijft ver achter: de gezondheidszorg 5 procentpunten,
de overheid algemeen 6 procentpunten en het onderwijs dus 9 procentpunten.
Voorzitter Walter Dresscher van de AOb stelt vast dat de
kloof tussen onderwijs en de rest van de economie groeit. ‘De oorzaak ligt bij
de drie vorige kabinetten-Balkenende, die de overheids- en onderwijssalarissen
bevroren en de tegemoetkoming in de ziektekosten decimeerde’, aldus Dresscher.
‘Ondertussen krabt de overheid zich op het hoofd waarom te
weinig mensen kiezen voor het leraarsberoep. Ik weet het wel: ze kunnen goed
rekenen.’
Vorig jaar constateerden ook het Sociaal en Cultureel
Planbureau en de Onderwijsraad dat de lerarensalarissen al lange tijd niet meer
marktconform zijn. Zij pleitten vervolgens voor bonussen voor leraren die
bijzondere prestaties leveren.
Uit gegevens van onderzoeksbureau Hay Group bleek vorig jaar
dat leraren ‘in het midden van de markt’ zitten. Peter Langerak van de Hay
Group: ‘De politiek moet beoordelen of ze daar thuishoren of dat ze hoger moeten
komen te zitten. Maar je kunt niet volhouden dat leraren slecht verdienen. Zeker
niet afgezet tegen het aantal gewerkte uren.’
Minister Plasterk van Onderwijs, die vandaag de algemene
vergadering van de AOb toespreekt, wilde niet reageren op de verschillen in de
loonontwikkeling. Een woordvoerster van het departement verwijst naar de
commissie-Rinnooy Kan, die de arbeidsvoorwaarden en het carrièreperspectief van
leraren momenteel onderzoekt.
Overigens komt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
op iets kleinere verschillen uit. Het CBS herkent de uiteenlopende
loonontwikkeling tussen particuliere en publieke sector, maar komt uit op een
verschil van 3 procentpunt ten opzichte van het gemiddelde sinds 1990. Mogelijk
speelt daarbij de verdwenen werkgeversbijdrage voor de ziektekosten een rol.
De Volkskrant, 12-06-2007, door Walter Dresscher, voorzitter van de
Algemene Onderwijsbond.
Leraren werf je niet met bonusfestival
Het kabinet-Balkenende wil via een speciale commissie uitvinden hoe het
lerarenvak weer aantrekkelijk wordt. Geef eerst maar geld, zegt Walter Dresscher.
Tussentitel: Middelbare scholen krijgen geen tussenuren, maar tussendagen
Met de opmerking It’s the economy, stupid!, maakte Bill Clinton in de
verkiezingsstrijd met Bush sr. duidelijk waar het in de grote- mensenwereld om
draait.
Maar nee, als het in Nederland over onderwijsverbetering
gaat, is dat nauwelijks een kwestie van geld, maar van gepassioneerde leraren
die met jongeren willen werken. En nee, het lerarentekort wordt niet opgelost
door salarisverhoging, maar door meer salarisdifferentiatie in het onderwijs.
Jongeren die voor een beroepskeuze staan, weten wel beter. Naast passie voor een
vak – wat je bij werken in het onderwijs zeker nodig hebt – wordt de
aantrekkelijkheid natuurlijk ook bepaald door het salaris en de
carrièreperspectieven.
Al jaren is bekend dat een grote groep docenten voor hun
pensioen staat. In het voortgezet onderwijs zijn duizenden vacatures, meer dan
het dubbele van vorig jaar. Tegelijkertijd weten we dat de belangstelling voor
het leraarsberoep op hogescholen en universiteiten gering is. Het aantal
studenten dat in het voortgezet onderwijs wil werken, is te klein om alle gaten
op te vullen. In het voortgezet onderwijs koersen we daarom niet aan op
tussenuren, maar op tussendagen.
Het antwoord van het kabinet-Balkenende IV op deze
ontwikkelingen was daarom behoorlijk ontluisterend. In plaats van oplossingen
(investeren in de aantrekkelijkheid van werken in het onderwijs) is in het
regeerakkoord een nieuwe commissie bedacht. De commissie moet volgens de door
het kabinet geformuleerde opdracht zo ongeveer alles bekijken, maar de
salarispositie van leraren lijkt slechts een marginaal onderwerp te mogen zijn.
Ondertussen buitelen adviescolleges van de overheid over
elkaar heen om met minimale middelen méér leraren te werven. Wat we daar zien is
een bonusfestival. Het CPB bedacht een ‘prestatiebonus’, de Onderwijsraad voelt
meer voor een ‘fulltime bonus’, een extra toelage voor leraren die alle dagen
willen werken. Daarnaast circuleren er nog gedachten over een ‘Randstadbonus’ of
een speciale toelage voor academici. Dat alles in de veronderstelling dat meer
verschillen tussen leraren het werken in de onderwijssector aantrekkelijker
maakt.
Die gedachte miskent dat het met de onderwijscao’s al heel
goed mogelijk is bijzondere prestaties of inzet beter te belonen. Het lijkt de
Algemene Onderwijsbond verstandiger als werkgevers de bestaande instrumenten
voor beloningsdifferentiatie gaan gebruiken in plaats van weer nieuwe toe te
voegen.
Daarnaast blijft een tweede, belangrijker probleem
onopgelost. Werken in het onderwijs moet beter worden betaald, willen méér
jongeren bij de afweging voor een toekomstig beroep voor het leraarsvak kiezen.
Het gaat immers uiteindelijk niet om verschillen tussen leraren, maar om
verschillen met andere sectoren op de arbeidsmarkt. In de slag om de werknemer,
die volgens de OESO door de oververhitting van de economie eraan zit te komen,
heeft het onderwijs anders het nakijken.
Daarbovenop stemt de salarisontwikkeling in het onderwijs van
de afgelopen jaren niet erg vrolijk. Door de eerdere drie kabinetten Balkende
zijn de onderwijssalarissen bevroren. De effecten daarvan zijn voor iedere
werknemer in het onderwijs goed voelbaar.
Het Sector Bestuur Onderwijs liet onlangs berekenen hoe de
onderwijssalarissen zich, als gevolg van het kabinetsbeleid, verhouden ten
opzichte van de inflatie. Het resultaat is onthutsend: jaar in jaar uit verliest
men in het onderwijs aan koopkracht. Particuliere bedrijven blijven vóór op de
inflatie, de zakelijke dienstverlening ook, maar onderwijs is inmiddels 9
procentpunten gaan achterlopen. De overheid, die de loonruimte voor het
onderwijs bepaalt, vraagt zich ondertussen af waarom te weinig mensen leraar
willen worden.
De salarisstructuur in de onderwijssector kent een aantal
problemen. Zo duurt het nu gemiddeld achttien jaar voordat iemand aan zijn
maximum zit. Doorgroeien naar hogere salarisschalen is vervolgens voor docenten,
ongeacht hun kwaliteit of ervaring, nauwelijks mogelijk. Alleen door
managementtaken op te pakken, is iets als een carrière mogelijk.
Onlangs werd ook uit cijfers van het ministerie van Onderwijs
duidelijk dat in het onderwijs weinig wordt geïnvesteerd in de verdere
ontwikkeling van leraren. Terwijl het bedrijfsleven ongeveer 1,4 procent van de
loonsom uittrekt voor scholing, komt het voortgezet onderwijs niet boven de 0,7
procent uit. Juist jongeren kijken heel erg naar hun ontwikkelingskansen en ook
die zijn in het onderwijs dus, helaas, beperkt.
De Algemene Onderwijsbond denkt dat het vak van leraar een
stuk aantrekkelijker gemaakt kan en moet worden, willen de komende jaren de
lerarentekorten niet te groot worden. Daarvoor is het noodzakelijk dat de
salarislijnen worden ingekort, er meer mogelijkheden komen om over te stappen
naar hogere salarisschalen, en dat er fors wordt geïnvesteerd in
scholingsmogelijkheden.
Onderwijskwaliteit is een kwestie van geld. Terwijl er veel
meer jongeren doorleren dan ooit, geeft Nederland minder uit aan onderwijs. In
1975 was dat nog 6,9 procent van ons bruto nationaal product, nu is dat gedaald
tot 5,2 procent. Voor meer onderwijs aan meer kinderen wordt dus een kleiner
deel van de welvaart afgestaan aan het onderwijs. Ik vind dat onbegrijpelijk.
Als het aardgas op is, is kennis de enige grondstof om de
economie op te laten draaien. Het is daarom hoog tijd dat dit kabinet investeert
in onderwijs. Als AOb vinden wij dat Nederland ten minste 6 procent van het bbp
aan onderwijs moet uitgeven, wat neerkomt op 4,5 miljard euro meer dan dit
moment. Dat is het gemiddelde van de landen in de OESO en geldt als een soort
financiële fatsoensnorm voor de welvarende wereld.
Er is er een lichtpuntje. De commissie die de
aantrekkelijkheid van het leraarsberoep gaat doorlichten, wordt voorgezeten door
Alexander Rinnooy Kan, een econometrist. Hopelijk neemt hij de economische
wetmatigheden serieuzer dan het kabinet.
De Volkskrant, 16-06-2007, column door Aleid Truijens
Welja, zet maar een vutter voor de klas
Toen mijn kinderen klein waren, gingen we weleens naar het Land van Ooit, een
quasihistorisch pretpark waar middeleeuws verklede acteurs met varkens
rollebolden in de modder. Ze staken er wel wat op: hun geringe historisch besef
danken ze grotendeels aan deze taferelen, en aan het spelen met Playmobil.
‘Nee!’, schreeuwden ze onthutst, als ik een indianenspeer in een ridderhandje
klemde: ‘Dat is een heel andere eeuw!’ Nu, twaalf jaar onderwijs later, zal het
ze worst zijn wat er in welke eeuw gebeurde.
Bij de ingang van het Land van Ooit kregen de kinderen een
kroontje op het hoofd gedrukt: zij waren de koning. In het Land van Ooit waren
kinderen de baas. Papa’s en mama’s mochten alleen betalen; maandagochtend hadden
zij het weer voor het zeggen. Grappige carnavaleske omkering, daterend uit de
Middeleeuwen.
Minister Plasterk zet leraren ook zo’n leuk hoedje op. Een
puntmuts met ‘Baas’ erop. Hij wil leraren, verzekerde hij de leden van de
Algemene Onderwijsbond, hun ‘sleutelrol’ teruggeven. ‘Bij voetbal zijn de
sterren ook degenen die op het veld actief zijn, en niet de mensen die de
krijtlijnen getrokken hebben’, paaide hij. Grappige metafoor, doet het altijd
goed. Vooral omdat de krijtlijntrekkers in het onderwijs, zonder hoedje, een
veelvoud verdienen van wat de sterren binnenslepen op het modderveld.
Je moet wel heel oud zijn om je te herinneren dat leraren een
‘sleutelrol’ vervulden. Daarom een korte samenvatting. Waarschuwing: dit wordt
saai en historisch.
Begin jaren tachtig stonden werkloze academici te trappelen
om in het onderwijs te mogen. Als ze al een paar lesuurtjes bemachtigden, werden
ze eruit gegooid zodra een oudere leraar die uren claimde. Ze werden behoorlijk
betaald, dat wel.
Minister Deetman besloot dat dit hét moment was om de
lerarensalarissen rigoureus te korten. Dat pikten de vakbonden niet. Ze kwamen
tot een compromis, in 1984 vastgelegd in de HOS-nota: zittende leraren hielden
hun hoge salaris, nieuwe leraren daalden twee schalen, waardoor hun eindsalaris
duizenden guldens per maand lager uitviel. Pech voor de nieuwkomers – maar die
kwamen er voorlopig toch niet.
Toen die rond 1990 wél nodig waren, ontdekten zij het
verbijsterende verschil tussen hun salarisstrookje en dat van hun collega’s. Dat
leidde tot wrok in docentenkamers en, erger, de aantrekkingskracht en status van
het beroep daalden tot een nulpunt. Je zou als academicus wel gek zijn om voor
de klas te staan.
Het kon nog zuiniger. Een nieuw functiewaarderingssysteem in
2005, onder goedkeurend geknik van de onderwijsbonden ingevoerd, maakte het
scholen mogelijk álle leraren in de laagste schaal te betalen, universitair of
hbo-geschoold. Ze doen toch hetzelfde werk? Een unicum: waar vind je artsen met
een salaris van een hbo-verpleegkundige, economen betaald als boekhouder?
Het ministerie spiegelde de OESO voor dat het wel meeviel met
onze lerarensalarissen. Eerstegraders zouden maximaal 54 duizend euro kunnen
verdienen. Maar dat is een salaris uit het Land van Ooit. In de praktijk zit
geen leraar meer in die schaal. Een academisch geschoolde docent kan groeien tot
41 duizend euro. Scheelt op een hele loopbaan toch 5,5 ton. Precies de prijs van
het huis waarin ik opgroeide, dat nu te koop staat. Vroeger woonden in die buurt
honderden leraren, alleenverdieners met een gezin. Nu is het netto salaris van
één leraar alleen al nodig om de hypotheek af te lossen. Jonge afgestudeerden
zijn niet gek.
Toch kan het nóg efficiënter. In tijdschriften voor
‘onderwijsmanagement’ staan serieuze voorstellen om assistenten met een
mbo-opleiding voor de klas te zetten. Leraren kunnen dan ‘materiaal’
ontwikkelen, aangestuurd door managers. Er zijn nog creatievere oplossingen.
Vutters die zich vervelen, uitgetreden militairen? Haal ze naar het onderwijs!
Het werk komt toch neer op kinderopvang.
Walter Dresscher, voorzitter van de Aob, draagt ook een leuk
hoedje, in de vorm van een botervloot. De vette klodders druipen van zijn
voorhoofd. Zijn onderwijsbond stemde laf in met alle structurele
inkomensverlagingen.
Nu houdt hij Plasterk voor dat de kenniseconomie alleen te
redden is met marktcomforme salarissen. Nederland moet zich houden aan de
‘internationale fatsoensnorm’ van 6 procent van het bnp besteed aan onderwijs.
Als het Plasterk ernst is met zijn geinige voetbalmetafoor,
luistert hij naar deze vrome bekeerling en werft hij goede leraren met een goed
salaris. Voor carnaval is het niet de tijd van het jaar.
De Volkskrant, 14-06-2007, ingezonden brief van Christ Eykemans
(Amersfoort)
Gelijke tred in het onderwijs
Het is jammer dat adviesbureaus alleen al door hun facturering het laatste woord
lijken te krijgen in de kwestie rond de onderwijssalarissen (Voorpagina, 12
juni). Ik verdien nu netto per maand 50 euro meer dan zes jaar geleden. De
verwarmingsmonteur rekent nu in euro’s wat hij destijds in guldens ontving. De
onderwijsgevenden doen dus iets verkeerd. De Hay Group vindt dat we het
onderwijssalaris moeten afzetten tegen de gewerkte uren. Doen we dat voor een
schaal-12-docent, dan blijkt die iets meer dan 20 euro netto per uur te krijgen.
Vakantiegeld meegerekend. En voor mensen die niet op de hoogte zijn: schaal 12
is voor een docent de absolute eindschaal. Ik kijk nu uit naar een vacature bij
het college van bestuur. Dat is de enige manier om gelijke tred te houden met de
verwarmingsmonteur.
De Volkskrant, 15-06-2007.
Reacties: Gelijke tred in het
onderwijs
M. Verheij, Dordrecht
Het zou al een begin zijn als docenten nu eens betaald
worden voor het werk dat ze echt doen. Dan kan de
discussie over docenten die lekker om vier uur thuis
zitten of docenten die op zondagmiddag nog aan het werk
zijn ook echte invulling krijgen.
Hans de Jong, Enschede
Waarom zou een verwarmingsmonteur niet veel, of
meer dan een onderwijzer mogen verdienen? Een
verwarmingsmonteur is een vakman, een van een
uitstervend ras.
J. Antes, Nijmegen
Ik begrijp dat de heer Eykemans met zijn betoog
wil aantonen dat de onderwijssalarissen veel te laag
zijn. Bij mij bereikt hij het tegendeel.
IRP: Kijk, daar zit een deel van de
clou: men weet eigenlijk dat je zonder voldoende
investering geen goed onderwijs krijgt, maar men heeft
het er niet voor over, omdat geld voor onderwijs uit de
belastingen komt. Men gaat liever een derde keer op
vakantie en koopt een tweede auto, dan dat men geld
investeert in het onderwijs.
Terug naar Onderwijsbeleid, lijst
,
Rijnlands beleid
, Rijnlands beleid,
overzicht , of naar
site home
.
|