Het ministerie van Onderwijs
De PvdA heeft voorgesteld om het aantal ambtenaren bij het ministerie van
Onderwijs te halveren. De reactie (de Volkskrant, 05-11-2004) van de minister
van Onderwijs, Maria van der Hoeven (CDA), is dat de PvdA verkeerde verbanden
legt: 'In de statistieken zien we een opmerkelijke correlatie tussen de verkoop
van het aantal ijsjes en het aantal zonnesteken. Toch kun je niet zomaar zeggen
dat we daarom minder ijsjes moeten kopen. Zo kun je ook niet zeggen dat er
minder regels komen als we ambtenaren ontslaan.'
De gegeven redenatie is een bekende, die wordt toegepast als men een correlatie
tussen twee verschijnselen constateert die in feite slechts indirect met elkaar
te maken hebben: de ijsjesverkoop en het aantal zonnesteken zijn wel indirect
verbonden, omdat beide te maken hebben met de hoeveelheid zonneschijn. Wat het
voorbeeld wil zeggen si dat uit de correlatie geen oorzakelijk verband kan
worden afgeleid: het is niet zo dat de ijsjes de zonnesteek veroorzaken.
Nu naar de toepassing op ambtenaren bij Onderwijs. De stelling van de PvdA is
dat er te veel beleidsmaatregelen richting de scholen gaan. Het voorstel is dat
te voorkomen door het aantal beleidsambtenaren bij onderwijs te halveren. De
vraag is dus of de relatie tussen beleidsstukken-naar-scholen en
beleidsambtenaren bij Onderwijs er een is van indirecte correlatie, of van
causaliteit, oorzaak-en-gevolg?
IJsjes zijn geen oorzaak van zonnesteken, omdat zonnesteken veroorzaakt worden
door zonneschijn. Er is dus een andere en betere wat directere verklaring voor
de toename van ijsverkoop als het aantal zonnesteken toeneemt. In het geval van
beleidsstukken-naar-scholen bestaat die betere verklaring er niet: de bron van
beleidsstukken is niet een of ander
natuurverschijnsel, maar het ministerie van Onderwijs. Maar het ministerie van
Onderwijs is een gebouw, en dat produceert geen beleidsstukken. Dat doen ook
niet de tafels in het ministerie, en een grondige onderzoek zal opleveren dat het de
beleidsambtenaren in het ministerie zijn die de beleidsstukken produceren.
Uiteindelijk is dus de onontkoombare conclusie dat er een direct en oorzakelijk
verband is tussen beleidsstukken-naar-scholen en beleidsambtenaren op het
ministerie van Onderwijs. Natuurlijk had iedereen dat onmiddellijk concluderen
uit de paar zinnen in de eerste alinea. Waar het hier om gaat dat de afgegeven
verklaring van de minister die evidente conclusie tegenspreekt. De vraag is
waarom dit gebeurt, en wat voor conclusies men hier uit kan trekken.
Het eerste wat relevant is dat een verklaring van een minister normaliter niet
door hem/haar zelf wordt opgesteld, maar door haar ambtenaren. De minister legt
een probleem of vraag aan haar voor aan haar ambtenaren, die ambtenaren
produceren een stuk, en dit stuk wordt ter goedkeuring aan de minister
voorgelegd; mogelijkerwijs wordt het stuk ook gelezen door de directeur van de
beleidsambtenaar die het stuk schrijft, want tussen deze en de minister bevinden
zich nog minstens twee functielagen: de afdelingsdirecteur, en de
directeur-generaal van het ministerie. Zo zal het ongetwijfeld ook zijn gegaan
met het voorstel van de PvdA: de minister heeft aan haar ambtenaren gevraagd een
reactie op te stellen, en na haar goedkeuring, en eventueel die van haar
directeuren, is die reactie verzonden naar de pers.
Er zijn dus minstens twee partijen betrokken bij het opstellen het stuk met een
evidente redenatiefout: beleidsambtenaren en de minister. De vraag is hoe en
waarom, te beginnen bij dat van de beleidsambtenaren.
Het hoe heeft twee mogelijke antwoorden: de betrokken ambtenaren maken een
evidente denkfout en zijn dus dom, of hebben die denkfout niet gemaakt, en zijn
dus kwaadwillend. De oorzaak van de kwaadwillendheid is nog evidenter dan de
redenatiefout: als een beleidsambtenaar een stuk schrijft waaruit blijkt dat er
te veel beleidsambtenaren zijn, schrijft hij tegen zijn eigen directe groeps- en
mogelijke persoonlijke belang.
Als de eerste mogelijkheid domheid, juist is, is er maar een conclusie mogelijk:
de beleidsambtenaren bij Onderwijs moet onmiddellijk op geschiktheid getest
worden, en de degenen die niet voldoende scoren zo snel mogelijk uit hun functie
ontslagen. Daarbij moet aangetekend worden dat de ambtenaren die stukken voor de
minister schrijven, de hoogste uitvoerende ambtenaren op het ministerie zijn.
De redenatiefout is dusdanig evident dat de tweede verklaring, die van
kwaadwillendheid, waarschijnlijker is. Tegen kwaadwillendheid is geen test
bestand, en de betrokken ambtenaren moeten zo snel mogelijk uit hun functie
worden ontslagen, tenzij ze kunnen aantonen directe instructies tot het afleggen
van de evident onjuiste verklaring te hebben gekregen.
Voor een meer algemene aanpak van dit soort problemen, zie Ambtelijke
verantwoordelijkheden
.
of naar
site home
.
|