Onderwijs, het parlementair onderzoek: de basisoverwegingen |
10 feb.2007 |
De aankondiging van een parlementair onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen
roept natuurlijk weer een stroom nieuwe artikelen op. Als een de de eersten doet
Hans Wansink een duit in het zaakje, in zijn rubriek Haagse Berichten in de
Volkskrant. Hij levert meteen ook een nuttige samenvatting van de
voornaamste argumenten - let vooral ook op de titel - die haalt meteen alle
ideeën over leerlingen als consumenten onderuit: een consument vermijdt pijn, en
een leerling-consument vermijdt leren:
De Volkskrant, 06-02-2007, door Hans Wansink
Leren doet pijn
De ideologie van het ‘leren leren’ is ontaard in verstoppertje spelen. Maar
vluchten kan niet meer. Leerlingen en studenten hebben een onderzoek naar het
falen van het beleid afgedwongen.
Mariëtte Hamer, de woordvoerder onderwijs van de Partij van de Arbeid in de
Tweede Kamer, nam vorige week het initiatief voor een parlementair onderzoek
naar de misstanden in het onderwijs. Zij wil lessen trekken uit het ‘patroon’
van twintig jaar onderwijsbeleid. Hamer: ‘De politiek is verplicht te luisteren
naar de onvrede. We moeten ons de vraag stellen: waarom slaat keer op keer de
teleurstelling toe?’
Het initiatief siert haar en haar partij. De PvdA draagt
immers een grote verantwoordelijkheid voor de golf van hervormingen die sinds de
Contourennota van Jos van Kemenade uit 1975 over het Nederlandse onderwijs is
uitgestort.
Het was natuurlijk nog mooier geweest wanneer de PvdA vóór de
verkiezingen duidelijk had gemaakt dat een pijnlijke herwaardering van het eigen
gedachtegoed op het terrein van het onderwijs onontkoombaar was. Intern werd
daarop ook aangedrongen, maar de partijtop vond het te riskant om onderwijs tot
een speerpunt in de campagne te maken.
Maar nu is de kogel dan toch door de kerk. Aanleiding voor
Hamer was het unieke protest van scholieren en studenten voor meer en beter
onderwijs en tegen het ‘competentiegericht’ leren.
Deze methode, ook wel ‘leren leren’ genoemd, is gebaseerd op
zelfstandig werken door de leerling, met de leraar in de rol van begeleider op
afstand.
De ideologie van het ‘leren leren’ gaat ervan uit dat
leerlingen door het aanleren van vaardigheden (competenties) zelf kennis kunnen
vergaren. Door een beroep te doen op hun nieuwsgierigheid en zelfstandigheid
raken leerlingen beter gemotiveerd dan wanneer zij passief kennis van hun docent
tot zich moeten nemen. Deze ideologie, waarin ‘het kind centraal staat’, is
afkomstig uit de beweging van onderwijsvernieuwers als Maria Montessori en is in
de jaren zeventig dominant geworden onder de beleidsmakers.
De doelstelling van de persoonlijke ontplooiing van de
leerling staat evenwel haaks op een andere onderwijsdoelstelling: de
kwalificatie voor de arbeidsmarkt. ‘Kindgericht’ onderwijs betekent veel
afwisseling, weinig selectie en weinig verplichte vakken. Er is veel ruimte voor
creatieve en niet-cognitieve vakken. Arbeidsmarktgericht onderwijs betekent het
tegenovergestelde: drie moderne talen, wiskunde, natuur- en scheikunde, economie
en techniek (en dus weinig ruimte voor biologie, maatschappijleer, geschiedenis,
tekenen of sport). Onderwijspolitiek moet een evenwicht zien te vinden tussen
deze rivaliserende doelstellingen: individuele ontplooiing en kwalificatie voor
de arbeidsmarkt.
De ideologie van het ‘leren leren’ is niet bestand gebleken
tegen serieus onderwijsonderzoek. In de praktijk blijkt dat de meeste leerlingen
behoefte hebben aan instructie door de docent. Zo leert ongeveer eenderde van de
6-jarigen zichzelf – met minimale begeleiding – lezen. Eenderde leert lezen na
intensieve instructie in de klas en nog eens eenderde heeft extra begeleiding
nodig. Vandaar dat Montessorischolen, ondanks het feit dat het meestal witte
scholen met hoog opgeleide ouders betreft, slechter scoren dan traditionele
scholen met een vergelijkbare schoolbevolking.
‘Leren leren’ betekent in de praktijk dat grote groepen
leerlingen en studenten te lang aan hun lot worden overgelaten. De begaafde
leerlingen die de zelfstandigheid wél aankunnen, worden te weinig uitgedaagd
alles uit de kast te halen wat ze in zich hebben.
Het grote probleem is dat deze mankementen veel te laat aan
de oppervlakte komen. Want ‘leren leren’ is natuurlijk heel gezellig. Langzame
leerlingen kunnen in hun ‘eigen tempo’ werken en krijgen complimentjes van de
leraar voor de kleine stapjes die ze gemaakt hebben. Snelle leerlingen die op
woensdag hun taak afhebben, gaan donderdag en vrijdag lekker schaken,
internetten of – desnoods – een boek lezen.
Iedereen blij, ook de leraar. Zolang er tenminste geen
examens gemaakt hoeven te worden. Want dan komt natuurlijk de aap uit de mouw.
Vandaar dat de ideologie van het ‘leren leren’ niet gediend is van verplichte
toetsen, centrale eindexamens of toelatingsexamens. Die werden dan ook
(grotendeels) vervangen door individuele dossiers en schoolonderzoeken. Scholen
zijn niet verplicht aan de Cito-toets mee te doen. De onderwijsinspectie,
tenslotte, kijkt naar het proces, niet naar het resultaat. ‘Leren leren’
ontaardt dus onvermijdelijk in verstoppertje spelen.
Op deze manier schuift het basisonderwijs de problemen door
naar het voortgezet onderwijs en het voortgezet onderwijs op zijn beurt naar het
hoger onderwijs. De bom is nu gebarsten. De scholieren en studenten eisen de
terugkeer naar ouderwetse kennisoverdracht door docenten.
De onderwijsgebruikers zijn dan ook belangrijkste
belanghebbenden bij het parlementair onderzoek. De beleidsmakers hebben er geen
belang bij en de vakbonden zijn ambivalent. Zij willen liever meer poen zonder
onderzoek naar hun medeplichtigheid.
Maar vluchten kan niet meer: een Kamermeerderheid steunt het
initiatief van Hamer.
IRP: Het is niet onmogelijk dat de huidige stellingname van
Mariëtte Hamer te maken heeft met de ervaring die zij had met de welbespraakte
leraar, bij monde van Marijke Verbrugge-Breeuwsma, zie hier
.
Naar Onderwijsbeleid, lijst
,
Rijnlandmodel, lijst
, Rijnlandmodel,
overzicht , of site home
.
|