Religie, tips

Het religieuze streven is een nobel streven. Maar het is als het varen tussen Scylla en Charybdis: het navigeren bij een storm door een nauw kanaal, met aan beide kanten kliffen waarop het scheepje stuk dreigt te slaan.

De ene klif, het ene, waarschijnlijk grootste, gevaar is dat van het materialisme. Al van bijna even oud als in ieder geval de moderne godsdiensten is het besef dat een combinatie met materiële verlangens niet samengaat. Wie bidt om een of ander materieel goed, verlaagt de godheid tot een vorm van sinterklaas. De ernst van deze bedreiging kan het best geïllustreerd worden met een vertelling. De hoofdpersoon, Hodzja (Hodja) Nasreddin, is de variant uit de Arabische wereld van Tijl Uilenspiegel  (uit: Avonturen in Bochara, Leonid Solowjow  ):
  Hodzja Nasreddins gelaat klaarde op. Hij zuchtte verlicht en strekte zijn rug.
"Breng mij een deken!" zei hij met luide stem.
"Jaffar en alle anderen, komt nader!"
Hij zette de bloedverwanten in een kring en liet de woekeraar in het midden plaats nemen. Hierop wendde hij zich tot hen met de volgende woorden: "Zo dadelijk zal ik Jaffar met deze deken bedekken en een gebed uitspreken. En gij allen, Jaffar daarbij inbegrepen, moet met gesloten ogen dit gebed nazeggen en als ik dan de deken wegneem, zal Jaffar genezen zijn. Maar ik moet u opmerkzaam maken op een bijzonder gewichtige voorwaarde en als één van u zich niet aan deze voorwaarde houdt, zullen Jaffars gebreken ongeneeslijk zijn. Luistert aandachtig en denkt aan mijn woorden."
De bloedverwanten zwegen en waren bereid te luisteren en de woorden van de wijze indachtig te zijn.
"Als ge mij het gebed na zult zeggen," zei Hodzja Nasreddin luid en duidelijk, "mag niemand van u - en Jaffar het minst van allen - aan een aap denken. Als een van u aan een aap denkt of, nog erger, zich een aap voorstelt - met zijn staart, zijn rode achterste, zijn weerzinwekkende snuit en zijn gele tanden - dan zal er natuurlijk geen enkele genezing plaats vinden, want het verrichten van zulk een vroom werk is onverenigbaar met de gedachten aan zulk een walgelijk wezen als een aap. Hebt ge mij begrepen?"
"Begrepen!" echoden de bloedverwanten.
"Weest bereid, Jaffar en sluit uw ogen," zei Hodzja Nasreddin plechtig, terwijl hij de woekeraar met de deken bedekte. "Nu sluit gij uw ogen," zo wendde hij zich tot de bloedverwanten, en onthoudt mijn voorwaarde: denkt niet aan een aap!"
In een snelle zing-zang sprak hij de woorden van het gebed uit: "Wijze en albesturende Allah, doet in de kracht van de heilige tekens, Alif, Lam, Mim en Ra uw genezing neerdalen op uw nietswaardige slaaf Jaffar."
"Wijze en albesturende Allah," herhaalde het veelstemmige koor der bloedverwanten. En daar zag Hodzja Nasreddin op het gelaat van een der verwanten een uitdrukking van ongerustheid en verwarring; een tweede begon te hoesten, een derde struikelde over zijn woorden en een vierde schudde zijn hoofd alsof hij trachtte een zich opdringend visioen te verjagen. Een minuut later begon ook Jaffar onrustig onder de deken heen en weer te draaien: een aap, 'n weerzinwekkende en onuitsprekelijk walgelijke aap met een lange staart en gele tanden stond sarrend voor zijn geestesoog en toonde hem om beurten zijn tong en zijn rode achterste, plekken dus, zoals een goed Muzelman er geen onfatsoenlijker kent. Hodzja Nasreddin bleef luide zijn gebed opzeggen en hield toen plotseling op alsof hij ergens ingespannen naar luisterde. Op zijn voorbeeld zwegen ook de bloedverwanten, sommigen deinsden een stap terug. Onder de deken knerste Jaffar met zijn tanden want zijn aap begon nu wel heel onbehoorlijke kunsten te vertonen.
"Wat?" riep Hodzja Nasreddin met donderende stem. ,,O, ongelovige godslasteraars! Ge hebt mijn verbod overtreden, ge hebt u verstout onder het gebed te denken aan de dingen waaraan ik u verboden heb te denken!" Hij trok de deken weg en begon tegen de woekeraar uit te varen.
"Waarom heb je mij geroepen! Nu begrijp ik, dat je niet genezen wilde worden! Je wilde mij beschaamd doen staan, mijn vijanden hebben je opgestookt! Maar pas op, Jaffar! Morgen zal de Emir van alles op de hoogte zijn! Ik zal hem zeggen dat jij onder het bidden opzettelijk en met godslasterlijke doeleinden aldoor aan een aap hebt gedacht! Neem je in acht, Jaffar, en gij allen, neemt u in acht! Dit zal jullie berouwen! Jullie weet welke straffen er op godslastering staan!" En daar er inderdaad zeer zware straffen op godslastering stonden, bleven alle bloedverwanten als van schrik verstijfd zwijgen en begon de woekeraar, in een poging zich te rechtvaardigen, iets onsamenhangends te mompelen. Maar Hodzja Nasreddin luisterde niet naar hem; kortaf draaide hij zich om, sloeg de poort met een klap achter zich dicht en vertrok. . . .
Spoedig daarna overgoot de opkomende maan Bochara met een zacht en koel licht. Doch in het huis van de woekeraar hoorde men tot laat in de nacht geschreeuw en gekijf: daar werd uitgemaakt wie het eerst aan een aap had gedacht. . . .

Het onderhouden van een religie zonder materialisme is even moeilijk als het niet-denken aan een aap, als je zojuist een grafische beschrijving ervan hebt gekregen. De materiële werkelijkheid omringt ons aan alle kanten, met soms de meest indringende eisen, en de mentale prestatie om daar niet aan te denken in combinatie met religie is waarschijnlijk nog veel moeilijker dan het niet aan een aap denken.

Dit voor zover de ene klif. De andere is het spiegelbeeld ervan. De meest gangbare methode om het gevaar van het materialisme te omzeilen, is die van het absolutisme: men probeert de regels zo streng mogelijk te maken. Dit is de voedingsbodem van de intolerantie die van de religie zo'n groot gevaar voor de vrede maakt, een gevaar dat bekend genoeg verondersteld wordt.

Blijft er nog een derde manier over, die van de afzondering, het kluizenaarsleven. Redelijk algemeen wordt dit gezien als de levensmethode die die van de echte religie het best benadert, maar het heeft een enorm praktisch bezwaar: het is bij noodzaak voorbehouden aan een enkeling. Die noodzaak ligt in het feit dat ook de kluizenaar moet leven, en dus materiële behoeftes heeft, waarin meestal in voorzien wordt door giften van anderen. Het is onmogelijk een gemeenschap te handhaven die alleen bestaat uit mensen die leven van de giften van anderen, want dan is er niemand die kan geven.

Met al deze moeilijkheden en bijna bovenmenselijke problemen voor de boeg, is het de vraag of het niet veel effectiever is je te richten op een aspect van de religie dat wel zich direct en controleerbaar in de werkelijke wereld afspeelt: dat van de bejegening van de medemens. En zo komen we dan vrij snel op het aloude adagium van Confucius  "Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet". Helaas valt waar te nemen dat de meest religieuzen in hun geloofsijver de belangen van anderen op dagelijkse basis schaden op een manier die ze zelf zeer onprettig zouden vinden, al was het maar door het zichtbaar uitdragen van hun andere-geloven-uitsluitende symbolen, met de boodschap: kijk mij eens verlost zijn!

Voor het overgrote deel der mensheid is het fatsoenlijk bejegenen van de naaste een streven dat voldoende uitdaging in het leven zal bieden. En woor wie dit niet genoeg is, is het waarschijnlijk een beter uitgangspunt voor verdere mentale inspanning dan welk andere benadering dan ook (voor een waarneembare illustratie van de bijbehorende houding, zie de werken van Fra Angelico  .

Er is een aspect van religie warvoor hier niet makkelijk een alternatief geboden kan worden, en dat is dat van de rituelen. Maar dat is dus ook een kwestie van creativiteit. Degenen die een betere benadering hebben gevonden, hebben een heilige plicht om deze met zijn menselijke lotgenoten te delen. De redactie zal daar gaarne aan meewerken.


Naar Religie, nut  , Psychologie lijst  , Psychologie overzicht  , of site home  .