Sociologische begrippen: angst voor regels en cijfers
Het fundamentele onbegrip van de meest basale sociologische begrippen, in
veel gevallen eigenlijk een onwil tot begrip, is alleen goed uit te leggen
aan de hand van voorbeelden, omdat vooral de betrokken het zelf normaliter
niet willen geloven, als ze er direct me worden geconfronteerd. De twee
gegeven voorbeelden zijn beide uit een belangrijke toepassing van
sociologische cijfers en regels: de selectie van leerlingen in het onderwijs
- de analyse volgt erna (de Volkskrant, 22-02-2006, column door Evelien Tonkens):
En (de Volkskrant, 06-03-2007, door Xandra van Gelder):
Er zijn hier twee zaken aan de orde: ten eerste:
Selecteren we?, en ten tweede: Hoe selecteren we?
Bij Tonkens blijkt haar keuze uit: 'Koeien en varkens
krijgen een stempel op oor of billen. Elfjarige kinderen krijgen deze week een
stempel op hun voorhoofd. ... Dit recht op slachting wil de Tweede Kamer geen
enkel kind ontzeggen. Ze wil de CITO-(eind)toets voor alle scholen verplichten
...' Oftewel: het selecteren naar capaciteiten van kinderen is onmenselijk.
Van Gelder schrijft tweeslachtig over deze zaak. Zowel de
kop, de subkop als de tussentitel wijzen het meten van mensen en dus het doen
van tests in zijn geheel af. In de tekst zelf wordt dit genuanceerd tot 'Ook
voor het onderwijs is het goed een test te hebben die kinderen, onafhankelijk
van hun school, met elkaar vergelijkt.', maar dit wordt toegepast om het
geval van allochtonen leerlingen aan te halen, die door leerkrachten te laag
beoordeeld zouden zijn. Waarna de bocht weer verder wordt doorgedraaid, om weer
uit te komen op 'Waar ik me tegen verzet is het geloof dat ieder mens terug
te brengen is tot een gemiddelde.', wat niets anders is dan een volledige
ontkenning van die eerdere uitspraak, omdat uit tests nooit anders dan
gemiddeldes komen: de gemiddelde score voor één leerlingen over verschillende
vragen en tests, en de gemiddelde scores van leerlingen in klas, school, regio,
en land.
Dan ten tweede: de kritiek op de Citotoets als
selectiecriterium, zoals bij Tonkens in: 'Waarom laat de Kamer het niet aan
docenten over om te bepalen of de CITO-toets voor een kind een bijdrage of een
aanslag op zijn ontwikkeling is?', en die bij Van Gelder blijkt uit 'Hoe
slim je ook bent, als Cito je niet bij de niet bij de beste van het land rekent,
mag je niet meedoen aan de loting.' . Hier staat dat het slim-zijn geen
invloed heeft op de uitkomst van de Citotoets.
De inhoudelijke kritiek op de Citotoets zelf is natuurlijk
onjuist - in werkelijkheid is er een sterk verband tussen slimheid en
Cito-score. Dit betekent niet dat dit verband absoluut is, oftewel: je kan geen
absolute waarde hechten aan de uitkomst: een uitkomst van 545 betekent eigenlijk
niet meer dan: de uitslag ligt tussen 540 en 550, met 545 als het meest
waarschijnlijk. Maar deze uitkomst heeft een aanzienlijke mate van
betrouwbaarheid.
Dit oordeel over de Cito-toets plaatsen beide dames naast die
andere mogelijkheid om leerlingen te selecteren op geschiktheid voor de diverse
soorten van vervolgonderwijs: de leerkracht. Voor dat oordeel door de leerkracht
geldt in principe hetzelfde als dat voor de Cito-toets: indien ideaal
uitgevoerd, is het uitstekend. Helaas is de werkelijkheid dat beide niet ideaal
zijn, en men praat hier ook in eerste instantie over de keuze tussen de twee.
Tonkens daarover: ' '... waarom laten we docenten niet bepalen wanneer
ze hamer of beitel gebruiken?' Van Gelder laat dit meer in het midden, maar
zal toch iets moeten doen, zodra de Cito-toets afvalt, en niet iedereen naar de
universiteit kan. Dan zal de leerkracht het moeten zeggen. Zoals het trouwens
vroeger ook ging, en iedereen weet uit dat verleden, of kan weten, wat het
resultaat is: de mondiger, beter pratende, assertievere, kinderen uit de betere
kringen (let wel op: dit zijn allemaal gemiddeldes!), met ook mondiger,
beter pratende, assertievere, ouders, kregen veel meer toegang tot hoger
onderwijs dan op grond van capaciteiten normaal zou zijn. Van Gelder haalt zelf
later in het stuk het voorbeeld van het advies aan allochtonen aan: eerst fout
de ene kant op (op grond van de cultuur-ideologische ideeën die toen de
maatschappelijke norm waren), en toen, ter compensatie, fout richting de andere.
Dus voor het oordeel van die onderwijzer geldt precies hetzelfde als voor de
Citotoets: misschien het een sterke correlatie met de capaciteiten van de
leerling, maar er zijn altijd afwijkingen. En de ervaringen laten zien dat de
Cito-toets het objectiever, dus beter, doet.
Van Gelder noemt nog een paar mogelijke problemen in het
kader van mogelijke manipulatie zoals test-training is mogelijk, maar daarvan is
het effect beperkt, en een goede test minimaliseert dit. In ieder geval is het
zo dat het oordeel van de onderwijzer op talloze andere manieren gemanipuleerd
kan worden, een deel daarvan bijzonder onwenselijk, zoals persoonlijk
vooroordeel.
Overigens is haar laatste opmerking weer wel juist: het best is een
objectief oordeel van de test, dat aangevuld wordt door de leerkracht met
eventuele bijzondere factoren.
Na de inhoudelijke analyse, nu de interpretatie van de houding die uit de
artikelen spreekt. Waar de inhoudelijk kritiek weerlegd is, deels door Van
Gelder zelf, kan die kritiek alleen stammen vanuit emoties: men wil niet
beoordeeld worden aan de hand van cijfers, zelfs als men beseft dat het beter
werkt. 'Nog even, en we leven voor de test.' Natuurlijk is dit inhoudelijk
gezien onzin, want we worden voortdurend getest, bijvoorbeeld door bazen, maar
het gaat kennelijk om deze test: de test met een uitslag in cijfertjes. De
weerstand daartegen is hoogstwaarschijnlijk in hoofdzaak gebaseerd twee dingen:
ten eerste op het gevoel van oncontroleerbaarheid: men heeft het idee wel bazen
te kunnen beïnvloeden, maar niet de cijfertjes, hetzelfde gevoel dat een
belangrijke rol speelt bij vliegangst. En ten tweede op het gevoel van
onvermijdelijkheid: men weet dat de uitslag van zo'n cijfertjes test juist
wel
veel zegt, en juist dat maakt ongemakkelijk - zie de hartekreten van Tonkens -
oftewel: het probleem zit niet in dat de test te slecht is, maar dat hij te goed
is. Dat is de enige redelijke verklaring voor een uitspraak als 'Meten is geen
weten', waarvan ook vaststaat dat het volkomen onzin is: er zijn er andere
vormen van weten dan door meten (voelen, intuïtie), maar daarvan weet iedereen
dat ze onbetrouwbaarder zijn.
Deze weerstand tegen cijfers en tests is hetzelfde als de weerstand tegen
sociologische begrippen in het algemeen. Deze cijfermatige beoordeling is een
bepaling van de positie van een individu binnen een groep - het heeft alleen
betekenis binnen een groep, zoals het IQ alleen de relatieve positie binnen de
groep der mensheid bepaalt - hoeveel zit je boven of onder het gemiddelde. De
weerstaand tegen cijfers is hetzelfde als de weerstand tegen het "als groepslid
gezien worden". De hoofdredacteur is in zijn discussies al ontelbare malen
gestoten op het argument dat hier achter zit: "Er zijn geen groepen, alleen
individuen" - op dat moment is verdere discussie eigenlijk onmogelijk. Waar dit
in eerste instantie een rechts idee lijkt (het meest individualistisch zijn
roofdieren
),
zijn er ook bij linkse intellectuelen hiervan veel voorstanders te vinden
-
ondanks dat men eigenlijk wel weet dat het tegendeel waar is
.
Tenslotte iets over de inspiratiebron van deze houding. Evelien Tonkens is
sociologe en Eerste kamerlid voor GroenLinks - het stuk van Xandra van Gelder is
ondertekend als 'moeder van twee dochters, een daarvan krijgt deze week haar
Citoscore.' Dit is juist, maar dusdanig onvolledig dat er sprake is van een
leugen. Want Xandra van Gelder is niet zomaar een moeder van twee kinderen.
Xandra van Gelder is oud-redacteur van de Volkskrant, en op dit moment
hoofd Educatie bij het Rijksmuseum. Haar opvattingen zijn niet die van een
willekeurige moeder, maar, net als die van Evelien Tonkens, die van een
literaire alfa/gamma-intellectueel. En dan valt er meteen een heleboel op zijn
plaats. Alfa/gamma-intellectuelen zijn berucht vanwege hun afkeer van alle
rationele redeneren, alle exactheid, en cijfers met betrekking tot mensen in het
bijzonder. Zelfs als men (on)bewust wel weet (Van Gelder) dat cijfers van belang
zijn, en soms onmisbaar.
Wat hier naar boven komt is de dichotomie die de meeste alfa/gamma mensen
kennen met betrekking tot de werking van hun geest: ze hebben natuurlijk wel een
rationele kant, want iedereen is ermee geboren, want iedereen heeft een cortex.
Maar daar waar de werking en uitkomsten van de cortex strijdig zijn met die van
de emotionele hersenen, en dit doordringt tot het bewustzijn, gaat het
emotionele voor - vrijwel zonder uitzondering.
Wat we hieruit moeten leren is dat het volstrekt zinloos is met
alfa/gamma-intellectuelen over zaken aangaande cijfers, gemiddels, groepen en
allerlei andere sociologische begrippen te discussiëren: ze willen er gewoon
niets van weten. Wat op zich geen probleem hoeft te zijn, als ze zich dan ook
maar niet met sociologische zaken bemoeien.
Maar dat laatste is zeker niet het geval, want wat ze niet beseffen is dat
politiek en maatschappelijk bestuur niets anders is dan toegepaste sociologie.
Naar Sociologische krachten
, of site home
.
|