Bronnen bij Architectonische lelijkheid: autonomie
| 11 nov.2007 |
De hang naar originaliteit is in de architectuur, na de esthetische kaalslag
veroorzaakt door projectontwikkelaars, de belangrijkste reden voor lelijkheid.
Onder wat voorbeelden van die hang naar originaliteit, autonomie, voorbij het
punt waar het mooi of effectief is:
Uit: De Volkskrant, 08-11-2007, door Hilde de Haan
Tentoonstelling over architect Koen van Velsen in Hilversum
Vooral doen wat niet wordt gevraagd
... Koen van Velsen (1952) is een zoeker. Al zo lang hij
architect is, verlegt hij gestaag zijn grenzen. Dat leverde hem vele prijzen op,
zoals de Rietveldprijs, de Mart Stamprijs en de BNA- kubus. Bovendien heeft hij
Nederland verrijkt met een aantal spannende, gewaagde bouwwerken, die steevast
tegenstrijdige reacties oproepen: de Bibliotheek van Zeewolde, in Amsterdam de
Rijksacademie voor Beeldende Kunsten en de Film- en Televisie-academie, en in
Rotterdam die grote witte Pathé-bioscoop midden op het Schouwburgplein. ...
Toen Van Velsen begon, stond architectuur op een laag pitje:
architecten waren vaak al tevreden als hun gebouwen praktisch waren. Zíjn
generatie bracht daar verandering in. Van Velsen vindt dat architecten vooral
moeten doen wat niet wordt gevraagd. ...
Red.: Van het internet een paar voorbeelden van Van Velsen's
werk:
Red.: Blokkendoos, blokkendoos, blokkendoos ...
En hoe waardvol dat argument van "originaliteit" is, is niet
moeilijk uit te vinden:
Uit:
De Volkskrant, 17-05-2008, column door Maarten Keulemans
Bouwkunde
Tussentitel: Stop oud koffiezet-apparaat in nieuw gebouw
Voor de architectuurcollecties, de studenten en de medewerkers was de brand die
deze week de Delftse bouwkundefaculteit verwoestte, natuurlijk verschrikkelijk.
Maar het gebouw zelf, daarover hoorde je eigenlijk niemand. ...
Ja, in dat gruwbruine betonblokoord moesten dan de nieuwe
Dudoks worden opgeleid en de grote architecten der aarde als gast worden
ontvangen. Een lachertje natuurlijk. Zoiets als een faculteit elektrotechniek in
een gebouw zonder stroom. Wat dat betreft had het koffiezetapparaat de
kenniseconomie geen grotere dienst kunnen bewijzen. Hup, opruimen die rommel, en
snel een adembenemend en hypermodieus nieuw gebouw neerzetten.
Er is alleen wel een probleem. Want adembenemend en
hypermodieus, dat was de bouwkundebunker uit Delft ooit ook – net als trouwens
heel veel Nederlandse universiteitsgebouwen waarvan je vandaag de dag zegt: nou,
dat kan wel een vonkend koffiezetapparaatje gebruiken. Ze verrezen in de dagen
van het functionalisme, de tijd waarin men vond dat gebouwen vooral sober
moesten zijn. Daarvan zou een louterende werking uitgaan op de mensen, geloofde
men. ‘Kwaliteit schuilt in de toepassing van gerationaliseerde produktiemethoden’,
schreven de architecten van de nu afgebrande steenklont ongezellig en met
neo-brutalistische ‘k’. Blijkbaar was men er destijds écht verrukt over. Het
kale Delftse betonblok won ooit zelfs een ontwerpwedstrijd.
De les is duidelijk. Wat nu adembenemend en hypermodieus is,
daaraan ergeren we ons over een jaar of dertig misschien groen en geel. Wat
zouden we over twintig jaar vinden van al die ronde spiegelflats, omhoog
priemende kabelbruggen en glazen treinstations?
Red.: Gunst, want een verstandig argument: kijken naar het
verleden, en ervan leren ...
Uit:
EOS Magazine, nr.2-2008, door Raf Sauviller
Architectuur in grootsteden moet meer op mensenmaat
'De ideale stad telt 100.000 inwoners'
De stad is de woonvorm van morgen. Maar er komt steeds mee kritiek op de
manier waarop de professionals van de stedenbouw, de politici en de architecten
de stedelijke agglomeratie organiseren. Terwijl de grote mannen van de
architectuur in de weer zijn met cyclopische visioenen voor de megasteden van
morgen, zoeken de dissidenten andere wegen om de ruimte te ordenen. 'Steden die
alleen zoveel mogelijk mensen op elkaar willen stapelen, zijn slechte steden',
zegt architect Alfredo di Gregorio.
De Limburgse architect Alfredo De Gregorio staat een Europese woonvisie voor,
weg van het spectaculaire, het individuele en het onbetaalbare van de
hedendaagse spektakelarchitectuur, en terug naar architectuur en stedenbouw op
mensenmaat. Hij wil naar het collectieve en het functionele van de
kathedralenbouwers, zonder daarbij weg te zakken in de konijnenkneuterigheid van
het dorpse denken en leven. 'Een stad moet een stad blijven', zegt hij.
...
Een stad heeft volgens de Gregorio nood aan overzicht:
landmarks zoals monumentale gebouwen, standbeelden, pleinen, verkeersaders,
bewegwijzering. 'Dat noem ik graag de mannelijke kant van de stad. ... Maar te
veel testosteron is ongezond. Een leefbare stad heeft ook nood aan geborgenheid.
... Daarom zijn er, naast die mannelijke
elementen, ook vrouwelijke hoeken en kanten nodig: parkjes, kleinere
binnenpleintjes, sluipwegen, of gewoonweg een bank onder een boom. ... Te veel beeldobsessie, te veel marketing-denken onder architecten en besluitvormers. Onder meer hierdoor
vervreemden volgens mij de inwoners steeds meer van hun stad.'
De Gregorio somt internationale sterarchitecten op die
vandaag wel halfgoden lijken:
Frank Gehry, Tadao Ando, Rem Koolhaas, Zaha Hadid, Santiago Calatrava, Richard
Rogers. Ze zijn volgens hem losgekoppeld van de mensheid, niet meer van deze
wereld. En de dingen die ze maken evenzeer. De Britse architectuurcriticus Deyan
Sudjic verwoordde het onlangs in zijn boek The Edifice Complex. 'Nooit
voorheen werd zoveel architectuur met een hoge zichtbaarheidsfactor bedacht door
zo weinig mensen. Alsof er in de hele wereld maar dertig architecten zijn. Hun
namen duiken steeds weer op in de shortlist als een of ander in de vergetelheid
geraakt stadje Bilbao naar de kroon wil steken met een museum dat eruitziet als
een vliegende schotel of een hotel als een meteoriet van twintig verdiepingen.'
Zij zijn, aldus Sudjic nog, licensed to be weird.
De Gregorio: 'Zelfs al doen ze de gekste dingen, ze worden
altijd au sérieux genomen. En het mag uiteraard iets kosten. Soms heb ik zelfs
de indruk dat het absurd veel moét kosten, als een soort bewijs uit het
ongerijmde dat het project belangrijk en baanbrekend is. Het dédain waarmee
Gehry het budget van het museum voor hedendaagse kunst in Herford de pan liet
uitrijzen, en Rogers dat van het nieuwe justitiepaleis in Antwerpen, en
Calatrava dat van het TGV-station in Luik: ik word er triest van. En boos, soms.
De gebouwen van sterarchitecten verwijzen vaak alleen maar naar henzelf: daar
staat 'een Gehry', ginds 'een Koolhaas'... Ze gieten in alle uithoeken van de
wereld hun merknaam in beton, of ze krassen hun handtekening in glas. Hun werk
is in de eerste plaats een vorm van branding en marketing, in de tweede plaats
louter design, en pas in derde instantie architectuur. Designarchitectuur is een
virus dat iedereen lijkt te hebben aangestoken. Iedereen lijkt geobsedeerd door
het beeld, de buitenkant, de façade, de verpakking. De naam van die ziekte is
beeldobsessie.'
'Architectuur dient in essentie om te gebruiken en is dus per
definitie geen kunst. Voor veel van mijn vakbroeders echter, is architectuur wel
degelijk kunst, zelfs van een hogere orde. Zij willen iets neerzetten dat wordt
erkend als een kunstwerk veeleer dan als een gebouw met een bepaalde functie en
gebruikswaarde. Die artistieke intenties en pretenties reduceren een gebouw tot
een geïsoleerd object, zonder samenhang. En door het als losstaand voorwerp te
bekijken, denken ze er bij de creatie strikt genomen enkel in handelstermen over
na. Maar het gaat over Kunst, waardoor het zich verheft boven de eenvoudigste
vragen. Is dit gebouw op die plek wel zinvol? Is de kostprijs ervan enigszins in
verhouding met wat het oplevert voor de gemeenschap? Wordt dit gebouw wel
gedragen door de gemeenschap, door de buurt, door wie erin moet wonen en werken?
Of spreekt het gebouw tenminste tot die gemeenschap?'
Uit:
VARA TV Magazine, nr. 29-2008, door Jan van Erven Dorens, architect
Papierproppen
Is Frank Gehry architect, kunstenaar of beide, vraagt architect Jan van Erven
Dorens zich af bij het zien van de film die Sydney Pollack over Gehry maakte.
Tussentitel: De straatgevel is aan het zicht onttrokken door een stalen kooi
ter grootte
van een vrachtwagen
Fotobijschrift: Ghery's eigen huis
'A terrifying moment.' Zo omschrijft architect Frank Gehry (1929) het
moment dat hij met het schetspotlood boven het nog lege vel papier hangt.
Terrifying? De kans dat er weer een schots en scheve verzameling volumes uit
de pen rolt is alvast 100 procent! Op die cynische gedachte betrapte ik mijzelf.
...
Tot slot Dennis Hopper. Is Hopper beter als acteur dan als
kunstenaar, vraag ik mij nu af. Is Gehry architect of kunstenaar of allebei? Gek
genoeg is die combinatie not done. Misschien daarom stelt regisseur Sydney
Pollack die vraag niet zo direct aan zijn vriend Gehry. Die volgt zijn hart en
conformeert zich aan niemand.
Red.: Bekijk wat van de werken van Gehry, en dan is de de
juiste term snel gevonden: Gehry's "stijl" is niet meer dan een gimmick - een
manierisme.
En autonomie gaat natuurlijk voor alles - ook voor
effectiviteit: of het ding of gebouw wel werkt:
Uit:
De Volkskrant, 18-10-2008, door Hilde de Haan (rubriek Kunstloket)
Bewoner wil pannendak, architect zoekt avontuur
Het kunstloket van de Volkskrant geeft antwoord op uw algemene vragen
over kunst. Deze week: 'Wat hebben moderne architecten toch tegen schuine
daken?'
De afkeer tegen schuine daken, en dan vooral tegen het oer-Nederlandse
pannendak, zit inderdaad bij veel architecten diep ingebakken. ... Hoe dan
ook: architect A. Hermans van Poolen spreekt namens vele vakbroeders, waar hij
in een recent rapport van De Stichting Het Prominente Dak verklaart: 'Ons bureau
ontwerpt met name moderne huizen. Huizen met platte daken dus.'
...
Daarmee illustreert de dakenkwestie een lang bestaande kloof
tussen architecten en gebruikers. Bewoners zijn uit op een prettig, comfortabel
en mooi gemaakt huis. Architecten willen meestal vooral vernieuwend zijn,
opvallen, gebruik maken van de nieuwste technieken. ...
Al is er nog iets anders dat de populariteit van het platte
dak bij architecten verklaart. Als alle andere scheppende kunstenaars willen ook
architecten grenzen verleggen, het onmogelijke mogelijk maken - en dan laat je
je niet weerhouden door wetmatigheden die zichzelf hebben bewezen, zoals dat een
schuin dak in een nat klimaat nu eenmaal beter werkt. ...
Red.: Nee, nee, stel je voor - liever iets "nieuws" dat niet
werkt dan iets "ouds" dat wel werkt::
Uit:
De Volkskrant, 23-10-2008, door Mac van Dinther
Nooit in de mode
Al 95 jaar zit op een industrieterrein in utrecht de meubelfabrikant Pastoe.
Florerend in de jaren vijftig en zestig, in het slop geraakt in de jaren
zeventig, nu terug aan de top en geliefd bij verzamelaars. Hoe eenvoudig het
soms ook oogt, want: 'Juist wat je niet ziet, dat is typisch Pastoe.'
... Daarmee raken we een gevoelig punt, want de 95 jaar oude Utrechtse
meubelfabrikant Pastoe laat zich juist voorstaan op meubels die behalve mooi ook
praktisch zijn. Twee eisen die bij modern design nogal eens met elkaar in
conflict raken, waarbij vorm (lees: de ontwerper) het meestal wint van nut
(lees: de gebruiker). ...
Red.: En dat geldt in bij nog sterkere mate voor de
architectuur.
Hilde de Haan wil het allemaal nog een keertje duidelijker
stellen:
Uit:
De Volkskrant, 22-01-2010, door Hilde de Haan
De smaak van namaak
Nederland wordt overspoeld door knusse nieuwbouw waarin de tijd is teruggezet
naar vóór het modernisme. Soms kunnen vertrouwde vormen de samenhang in een stad
of buurt herstellen. Maar het kan ook duiden op escapisme: een vlucht in
lucratieve fopperij die voorbijgaat aan de essentie van het architectenvak.
Een ragfijne krul siert het ijzeren hekwerk langs de toegangstrappen. De
gemetselde gevels zijn feestelijk gedecoreerd. Er zijn fraaie boogjes boven alle
deuren en ramen, tientallen sierbanden, een uitbundige daklijst. Kloeke houten
kozijnen met vensterbanken van keramiek. Wie al deze ambachtelijkheid aan de
Haagse Obrechtstaat ziet, is geneigd bewonderend te verzuchten: ‘Zo wordt het nu
niet meer gemaakt!’
Gefopt. Het blok is nog geen twee jaar oud. De ontwerpers van
Scala architecten hebben hier negentiende-eeuwse bouwkunst nagebootst. ...
Scala staat niet alleen. Nederland wordt overspoeld door
nagemaakte oude huizen. De zeventiende- tot en met de vroeg twintigste-eeuwse
bouwkunst wordt op allerlei manieren vervalst. Je ziet het in stadswijken en
dorpen. Ook in de maagdelijke weilanden worden hele wijken van imitatie-oude
huizen neergezet. In villawijken verschijnen nepklassieke landhuizen.
Wat is er aan de hand in Nederland, een land dat nog geen
twintig jaar geleden het Mekka van de moderne architectuur werd genoemd,
gidsland in de woningbouw waar ook jonge architecten de kans kregen volop te
experimenteren met verrassende plattegronden en baanbrekende indelingen, voor
mooiere lichtinval en flexibeler woongenot. ...
Die tijd lijkt voorbij en wie nu woningen wil ontwerpen
heeft vaak alleen nog kans wanneer hij op zijn minst een knipoog maakt naar
traditionele vormen. Blijkbaar waait een nieuwe wind door het land die velen –
en dan vooral projectontwikkelaars en gemeenten – doet denken dat ‘de klant’
hierom vraagt.
Zo ver is Nederland heen dat zelfs architectuurschrijver Hans
Ibelings en architectuurhistoricus Vincent van Rossem een nogal blij boek hebben
gewijd aan De nieuwe traditie. Ibelings heeft gewoonlijk toch een
afgewogen oordeel en staat bekend om zijn ruimhartig volgen van de nieuwste
architectuurontwikkelingen, in het door hem opgerichte tijdschrift A10. Van
Rossem is een veelgevraagd spreker en essayist die zijn brede kennis graag
aanwendt voor ongezouten kritieken. Juist deze beide heren hebben nu een boek
gemaakt waar de zoete imitatie van de bladzijden afdruipt. Het is altijd mooi
weer, in het vrijwel autovrije Nederland van de knusse namaakarchitectuur. En
Ibelings legt in haast negentiende-eeuwse volzinnen uit ‘dat het het mooiste is
wanneer het nieuwe de vanzelfsprekendheid niet in de weg zit’. Dat ‘architectuur
ruimte moet bieden aan het alledaagse: ze moet voorzien in de behoefte aan
bevestiging en bestendiging, aan beschutting en comfort.’ ...
Beide projecten combineren zorgvuldige vormgeving met een
weldoordacht stedenbouwkundig plan. Maar evenzovele foto’s in het boek van
Ibelings en Van Rossem tonen juist de zwakke kanten van het retrobouwen. Neem de
kadebebouwing van nieuw-Vreeswijk die, als je vanaf een afstand aan komt varen,
sprekend op een zeventiende-eeuws havenstadje lijkt. Pas dichtbij zie je de kale
en eenvormige gevels. Of neem het centrumplan van Soeters Van Eldonk in Nootdorp,
waar trap- en klokgevels zijn geparodieerd als om de aandacht af te leiden van
de armoedige winkelpuien. Zo is er de veelvoorkomende volksverlakkerij van
vrijstaande woningen waarvan de steile kappen en hoge prijzen duidelijk op
ambachtelijke landhuizen zijn geïnspireerd. Pal op een kluitje staan ze en
allemaal eender, soms op het kleurgebruik na.
Een analyse waarom deze golf van retro-architectuur het land
overspoeld, is in het boek niet te vinden. Ook niet in het essay van Van Rossem
waarin nog wel wat kritische opmerkingen staan. Zo constateert hij dat ‘deze
zegetocht van romantisch wonen’ gepaard gaat met een snelle vervlakking van de
architectonische vormentaal. ‘Het is evident dat de gemiddelde architect in ons
land niet veel begrijpt van bouwkunst: velen zijn niet eens in staat een voluut
te tekenen.’ En, over het historicisme in Vinex-wijken: ‘Elke lezer met enige
kennis van zaken vraagt zich af waarom al dat wanhopige streven naar ouderwetse
straatjes nooit resulteert in een stedelijke ruimte die een samenhangend geheel
vormt’. ...
Bjarne Mastenbroek, van Search, wijst op een nog belangrijker
punt. Hij begon zijn carrière vlak voor de gouden jaren negentig, de jongste
glorietijd van de Nederlandse woningbouw toen men, in zijn woorden ‘wereldwijd
met open mond naar Nederland stond te gapen: hoe krijgen ze dat nu voor elkaar.’
Hij maakte dus persoonlijk de omslag mee dat de markt het voor het zeggen kreeg
en het geld voor experimenten in de woningbouw verdampte.
Met spijt constateert hij: ‘Er was een andere culturele
sfeer. Toen heerste het geloof dat je met architectuur verschil kunt maken. Nu
gaat het vooral om veiligheid en de behoefte zich af te schermen. Gevraagd
worden traditionele waarden en zekerheden die zich direct dienen te vertalen in
beelden die geruststellen, in beelden zonder achterliggende betekenis of
waarde.’
Dat duidt niet op vooruitgang maar doet vrezen dat de
essentie van de architectuur wordt vergeten: ‘We hebben het hier wel over een
voor Nederland cruciaal vakgebied. Want alles heeft te maken met de inrichting
van dit land. En iedereen heeft er baat bij dat dat goed gebeurt. Je kunt wel
zeggen dat iedereen in Nederland nu eenmaal een huisje met een tuintje moet
hebben, want dat wil iedereen het liefste. Maar als je dat doet dan hebben we
niets meer aan de rest van Nederland, dus buiten die uitgestrekte woonarealen.
...’
Red.: Op volkomen automatische wijze gaat De Haan er vanuit
dat modernisme inherent deugt. Want dat is autonoom. En omgekeerd, dus.
Nog zo'n geval:
Uit:
De Volkskrant, 02-01-2013, column door Rens van Tilburg, econoom
Monumenten van hoogmoed
Een vriend van mij probeerde eens een suppoost van het Stedelijk Museum te
verleiden tot een discussie over de vraag of een daar hangend abstract werk, dat
voor het ongeoefende oog inderdaad een wat rommelige indruk maakte, wel het
predikaat 'kunst' verdiende. Het kostte hem bijna zijn relatie met een studente
van de kunstacademie die zich zelden zo had geschaamd. Het beoordelen van kunst
is een vak apart en kan daarom maar beter aan professionals worden overgelaten.
Die les indachtig heb ik de laatste jaren de nieuwbouw van het Stedelijk met een
gepast stilzwijgen gadegeslagen.
Maar nu is het officieel. In The New York Times maakte
architectuur-recensent Michael Kimmelman gehakt van de reusachtige witglanzende
badkuip op het Amsterdamse Museumplein. Kimmelman, volgens zijn Wikipedia-pagina
de 'meest scherpzinnige kunstcriticus van zijn generatie', verklaarde nog nooit
zoiets 'ridicuuls' te hebben gezien. Een bezoek aan de (nog altijd) prachtige
collectie is als 'het horen van Bach gespeeld door een man in een clownspak'.
Hij bestempelt de nieuwbouw van het Stedelijk als een
droevige nageboorte uit een periode waarin geld geen rol speelde en alles dat
opviel goed was. ...
Red.: Precies: als het maar nooit eerder is gedaan, is
het per definitie mooi.
Ook Rusland is tegewoordig niet meer veilig voor de
schoonheidsmoker van de de moderne architecten:
Uit:
De Volkskrant, 02-05-2013, van correspondent Arnout Brouwers
Het Mariinski lijkt wel een zwembad
... vanaf vandaag heeft Rusland er een hypermodern operahuis bij. . ...
Poetin zette omgerekend meer dan 500 miljoen euro uit de staatskas opzij voor
het theater, dat claimt zich qua akoestiek en techniek te kunnen meten met de
beste ter wereld. Grote investeringen in sportevenementen, cultuurpaleizen en
moderne wapensystemen, ze onderstrepen alle de terugkeer van Rusland als
supermacht.
Red.: En dit sis dus wat hij kreeg:
Een duizend in een dozijn ontwerp uit de school van "de blokkendoos"
, dit keer
met wat glas erbij. De commentaren waren midden is de roos:
Nee, waarheidsgetrouw. Maar wat de aandacht van de redactie, gewend aan nog
ergere vormen van wansmaak, was het volgende
En bij gebrek aan mogelijkheden tot hersenloze extravagantie, kwamen de ware
capaciteiten van de moderne architectuur naar voren:
Ze kunnen het doodgewoon niet. het beste wat je kan krijgen als je geen
extravagantie toelaat, is dit:
Nou, wij hebben er nog veel meer en nog veel erger van ...
Naar Architectuur, lelijkheid ,
Inrichting, lijst
, Rijnlandmodel,
lijst
, Rijnlandmodel overzicht
, of site
home
.
|