Algemene semantiek | Woord en object: aanwijswoordenDe basiswaarneming van de algemene semantiek is op zich een heel simpele: het woord is niet gelijk aan het ding waar het voor staat. De werkelijkheid van het dagelijkse taalgebruik leert dat er desondanks een grote verwarring bestaat tussen deze zaken. Die verwarring doorloopt een wijd spectrum van gevallen. Aan het ene uiterste staan gevallen die te kwalificeren zijn als psychologische afwijking, zoals mensen die bang zijn voor het woord "spin". Meer "normaal" maar nog steeds behorend tot de flagrante domheden zijn zaken als het toekennen van emoties aan het woord zelf in plaats van het ding waar het voor staat: vrachtwagen-chauffeur Adolf Hittler over zijn ervaringen met zijn naam: 'Ik heb anonieme telefoontjes gekregen, dreigingen, dingen als: 'Er is een plek voor jou in een concentratiekamp', enzovoort.'Aan het andere kant van het spectrum van de verwarring tussen woord en object staan zaken die nauwelijks te vermijden zijn: de gelijkstelling tussen de leden van een groep met de karakteristieken van die groep, is een gelijkstelling die in zijn absolute toepassing fout is, maar alle maatschappelijke en politieke situaties niet te vermijden omdat je anders helemaal niet over een "groep" kan praten. Het alternatief is ieder individu apart te behandelen, hetgeen onmogelijk is in alle maatschappelijk situaties groter dan van een dorp. Dat het "Hittler"-voorbeeld hier gekarakteriseerd wordt als behorende tot de lichte of "normale" gevallen van de verwarring van woord en object, laat zien dat die verwarring in zijn algemeenheid een ernstig probleem is. Zolang het gaat over de omgang met dagelijkse dingen als die bij het boodschappen doen, dingen die men ook kan afhandelen door te wijzen zoals een toerist die de vreemde taal niet spreekt, is er niets aan de hand. Maar zodra de begrippen ingewikkelder worden, en vooral daar waar maatschappelijke keuzes en emoties in het spel komen, begint de verwarring, die nog ernstiger worden als ook het persoonlijke erin betrokken raakt. Echter, er is ook een andere kant aan deze medaille: het feit dat woord en object in principe losgekoppeld van elkaar zijn verschaft een oneindige vrijheid wat betreft het gebruik van woorden. Het leidt weinig twijfel dat deze oneindige vrijheid de reden is dat mensen überhaupt kunnen denken in de normale betekenis van het woord. Was die vrijheid er niet, dan bestond het taalgebruik uit niets meer dan het opsommen van waargenomen fenomenen: het regent, het wordt donker, enzovoort. Die vrijheid betekent dus ook dat er allerlei soorten woorden bestaan. Al geïntroduceerd zijn de aanwijswoorden, de woorden waarmee we boodschappen doen, die direct aanwijsbare objecten aanduiden; deze vormen de basis van de taal . Ten tweede zijn daar de woorden die de relatie tussen objecten beschrijven: links (A staat links van B), rechts, voor, achter, ver, of de veranderingen van het voorwerp zelf: ouder, jonger, nieuwer. Dit zijn de woorden die de de wetenschap steeds nauwkeuriger heeft leren beschrijven met formele termen als "plaats", "tijd", enzovoort, uiteindelijk uitlopend in een vak genaamd "natuurkunde", in de loop van welks ontwikkeling het ook nodig bleek om expliciet te stellen dat dit dan ook altijd relatieve waardes betreft: er bestaat geen absolute plaats (of tijd), alleen relatieve plaats, de plaats van het ene punt ten opzichte van een ander punt. Eén van de vrijheden veroorzaakt door het loskoppelen van woord en object heeft betrekking op de veranderingen van het voorwerp zelf. Terwijl de voorwerpen veranderen, blijven de woorden waarmee we ze aanduiden gewoon hetzelfde. Dat is eigenlijk onlogisch: als een object, zeg een mens, verandert omdat hij ouder wordt, dan zou het aanwijswoord voor dat object, die mens, mee moeten veranderen, als het althans een zinvol aanwijswoord zou zijn. Iedereen weet dat het zo niet werkt. Ieder mens krijgt bij zijn geboorte een aanwijswoord mee, zijn naam, en die verandert niet. Heel vreemd eigenlijk, als men de dramatische verschillen ziet die die mens ondergaat in de loop van de tijd. Ergens is het zo gek nog niet om oude mensen aan te duiden met een generiek "opa" of "oma": hun leeftijd bepaalt in zo veel opzichten hun gedrag dat het belangrijker is dan hun naam. Deze tweespalt tussen het veranderen, verouderen, van het woord ten opzichte van het object is een van de grote principiële fouten van de huidige taal. Eigenlijk zou men onder een groot aantal woorden dus eigenlijk een datum moet hangen, bijvoorbeeld als een index: Jan1971 of Marietje1992 ; dan is meteen duidelijk dat Jan1971 niet dezelfde is als Jan1983 . Dat is ondoenlijk. Het enige dat overblijft is mensen te leren zich ervan bewust te zijn dat dit proces speelt, en ook de voor de hand liggende aanwijswoorden te zien als wat ze zijn: symbolen voor de werkelijkheid, maar niets meer dan symbolen, met heel veel beperkingen. De tweede belangrijke nieuwe soort woord is het verzamelwoord. Verzamelingen nemen een aantal dingen waar aparte aanwijswoorden voor bestaan tezamen, met als voorbeeld het "gezin", bestaande uit "vader", "moeder" en "kinderen". De verzamelwoorden zijn de woorden waarbij de meeste problemen liggen aangaande het gebruik van taal, en een groot deel van de algemene semantiek gaat over het omgaan met die woorden. Meer daarover in de volgende pagina . Naar Inleiding , Alg. semantiek lijst , Alg. semantiek overzicht , of site home . |