Bronnen bij Discriminatie, werk: tests

12 aug.2007

Onderstaand een discussie zoals gevoerd in de Volkskrant, na het naar buiten komen van een onderzoek waaruit bleek dat allochtonen niet sterk benadeeld worden door psychologische tests gedaan bij sollicitaties, en toch aanzienlijke lager scoren. Het begint met een simpele melding van het bestaan van dit onderzoeksresultaat:


Uit: De Volkskrant, 06-12-1997.

Psychologische test ook voor allochtoon

Psychologische tests blijken goed bruikbaar bij personeelsselectie van allochtone sollicitanten. Ze voorspellen ook bij allochtonen hoe succesvol iemand zal zijn in een opleiding of in een nieuwe functie. In opdracht van het Scholings- en Wervingsfonds van de Nederlandse Spoorwegen vergeleek drs. J. te Nijenhuis de scores van tests van dertienhonderd allochtone en achthonderd autochtone sollicitanten. Maandag promoveert hij aan de Vrije Universiteit Amsterdam op zijn onderzoek.
    In de praktijk blijken de scores van allochtonen te worden opgewaardeerd, omdat wordt gedacht dat psychologische tests allochtonen benadelen. De tests zouden te westers zijn, of er zou een taalachterstand bestaan, was het idee. Maar veel projecten waarbij allochtonen die met lage testscores toch werden aangenomen, zijn inmiddels op een mislukking uitgelopen. ...


Red.:   Kennelijk had dit een incubatietijd nodig, is de krant later ingeseind, of waren er voorbereidingen nodig voor de aanval. Maar de kritiek barst pas drie weken later los, met een dubbelartikel: één op de voorpagina, en een bijbehorend achtergrondartikel verderop in de krant:


Uit: De Volkskrant, 31-12-1997,
van verslaggever Jeroen Trommelen

Proefschrift toont volgens onderzoeker 'lager gemiddeld niveau' aan bij buitenlanders

Psychologen twisten over intelligentie allochtonen

Zijn allochtonen gemiddeld dommer dan Nederlanders? Over die vraag - tot dusver taboe bij Nederlandse wetenschappers - is een controverse ontstaan onder testpsychologen. De aanleiding daarvoor is het proefschrift van de Amsterdamse arbeids- en organisatiepsycholoog dr. J. te Nijenhuis, die op 8 december aan de Vrije Universiteit promoveerde op de waarde van psychologische tests voor allochtonen.


Volgens Te Nijenhuis pakken psychologische tests niet of nauwelijks nadelig uit voor kandidaten die niet in Nederland zijn geboren, zoals bij eerder onderzoek door het Nederlands Instituut voor Psychologen was gesuggereerd.
    De Amsterdamse onderzoeker analyseerde hiervoor de testresultaten van achthonderd autochtone en dertienhonderd allochtone sollicitanten bij de Nederlandse Spoorwegen.
    Hoewel de niet-Nederlandse sollicitanten daarbij gemiddeld duidelijk als minder intelligent naar voren kwamen, kan dat volgens de psycholoog niet aan de kwaliteit van de test worden toegeschreven. 'Het gemiddeld niveau van cognitieve vermogens in de groep allochtonen is lager dan het gemiddeld niveau in de groep autochtonen', concludeert hij.
    De psycholoog sluit zich aan bij Amerikaans onderzoek dat zou hebben aangetoond dat allochtonen gemiddeld minder intelligent zijn dan autochtonen. In de Verenigde Staten onstond in 1994 grote commotie over het boek The bell curve van de wetenschappers Murray en Herrnstein, vanwege hun betoog dat blanke Amerikanen erfelijk over een grotere intelligentie zouden beschikken dan zwarte Amerikanen.
    De promotie van Te Nijenhuis heeft echter niet iedereen overtuigd. Prof.dr. Y. Poortinga, hoogleraar cultuurvergelijkende psychologie in Tilburg, autoriteit op het gebied van testmethoden voor allochtonen en lid van de leescommissie van het Amsterdamse onderzoek, vindt dat Te Nijenhuis te verregaande conclusies trekt: 'Hij gaat mee met de Amerikanen die vinden dat minderheden voldoende gelegenheid hebben gehad zich aan te passen en dat hun intelligentie nu wel vastligt. Voorlopig blijf ik echter van het tegendeel overtuigd.'
    Uitslagen van IQ-tests koppelen aan capaciteiten van minderheidsgroepen gaat volgens Poortinga helemaal te ver. 'Intelligentie wordt bepaald door de context. Dat betekent bijvoorbeeld dat je in een Turks bergdorp andere capaciteiten nodig hebt dan in een baan bij de spoorwegen.'
    Ook Te Nijenhuis' voormalig collega en kamergenoot op de Vrije Universiteit, de arbeids- en organisatiepsycholoog drs. R. van den Berg, tevens directeur van het Nederlands Onderzoekscentrum Arbeidsmarkt en Allochtonen (NOA), bestrijdt de conclusies. De suggestie dat buitenlanders vaker werkloos zijn vanwege hun gemiddeld lagere intelligentie, noemt hij 'zeer dubieus'.
    Lagere testscores van allochtonen van de eerste generatie worden vooral veroorzaakt door hun mindere 'schoolse vaardigheden', zegt hij. 'De leeftijd waarop iemand naar Nederland komt, is erg belangrijk. Wanneer de scholing vroeg op Nederlands niveau begint, heeft dat vrijwel zeker gevolgen voor de uitslag van dit soort tests. Te Nijenhuis weet van zijn onderzoekspersonen niet wanneer ze naar Nederland zijn gekomen.'
    Het onderzoekscentrum NOA van Van den Berg ontwikkelde twee jaar geleden de Multiculturele Capaciteiten Test, die wel rekening zou houden met de obstakels die allochtonen bij psychologische testen ontmoeten. Kandidaten krijgen bijvoorbeeld vooraf een instructie of voorbeeld toegestuurd, waardoor ze zich beter kunnen voorbereiden. Ook is de test ontdaan van ingewikkelde begrippen en loopt de moeilijkheidsgraad van afzonderlijke items voor allochtonen en autochtonen gelijk op.
    ... Overigens scoren ook in deze multiculturele test eerstegeneratie-allochtonen gemiddeld iets slechter dan geboren Nederlanders.
    Die verschillen verdwijnen wanneer dezelfde test wordt afgelegd door tweedegeneratie-allochtonen. Zij, zegt Van den Berg, hebben vanaf hun eerste kinderspeelgoed geleerd om test-achtige opdrachten uit te voeren.
    Ook de vergelijking die te Nijenhuis maakt met Amerikaans onderzoek, gaat mank, meent de collega-onderzoeker. Daar zijn immers de resultaten gemeten van in Amerika geboren, Engels sprekende minderheidsgroepen. 'Terwijl voor eerstegeneratie-allochtonen in Nederland de cultuurverschillen veel groter zijn en hun taalbeheersing een stuk slechter is.'
 

Uit: De Volkskrant, 31-12-1997, van verslaggever Jeroen Trommelen

'Ik zei tegen het testbureau: zo dom kan ik toch niet zijn?'

'Alsjeblieft geen krantenkop die suggereert dat allochtonen dommer zijn', zegt de psycholoog dr. J. te Nijenhuis. Maar hij houdt vast aan de omstreden conclusies van zijn promotieonderzoek over de waarde van psychologische tests voor allochtonen. Daarin staat in wetenschappelijke taal hetzelfde. De stichting voor vluchtelingenstudenten UAF, onder meer, is het er niet mee eens: in deze tests wordt nauwelijks rekening gehouden met de specifieke problemen van allochtonen.


'Dat lijkt me wel wat', dacht Fahra toen het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) drie maanden geleden een oproep deed voor 35 'ambitieuze starters'. ... Eronder de mededeling dat met name gehandicapten en allochtonen werden uitgenodigd te solliciteren.
    Fahra - niet gehandicapt, wel vluchtelinge uit Iran - had in slechts drie jaar tijd haar economiestudie afgerond. Ze dacht wel een kansje te maken. Maar al bij de psychologische test ging het grondig mis: veel raadselachtige opdrachten in vaak ingewikkelde, Nederlandse taal, vond ze.
    'Het was de eerste keer dat ik zoiets meemaakte. Honderden mensen tegelijk; iedereen een computer voor zijn neus en hup, beginnen. Na afloop geen gesprek.' Volgens de uitslag bleek Fahra ook veel minder snugger te zijn dan haar snelle universitaire carrière en haar in één jaar behaalde diploma 'Nederlands als tweede taal' suggereren. Op het gebied van 'cognitieve' (kennis) en 'verbale' (taal) capaciteiten scoorde ze zelfs beneden havo-niveau.
    Dat kon ze nauwelijks geloven. 'Ik belde het testbureau en zei: ''Zo dom kan ik toch niet zijn?'' Maar men hield vast aan de conclusie. Taalvaardigheid speelt volgens hen geen rol in de test. Dat ik de universiteit in drie jaar heb afgemaakt, zegt volgens hen ook niets.'
    In die ervaring staat de jonge Iraanse niet alleen. Volgens de stichting voor vluchtelingenstudenten UAF, die jaarlijks zo'n 150 academici begeleidt naar een baan, wordt in psychologische tests nauwelijks rekening gehouden met de specifieke problemen van allochtone kandidaten - in elk geval niet met academische vluchtelingen die nog maar kort in Nederland zijn.
    Steeds vaker maken dergelijke tests 'deel uit van de selectieprocedure', zoals in veel advertenties staat. En hoewel vluchtelingenacademici vrijwel allemaal na korte of lange tijd een baan vinden, leiden de testmethoden volgens coédinator W. Kalsbeek van UAF tot veel onbegrip en frustratie.
    Vooral de ervaring met de overheid vindt ze teleurstellend. 'Wanneer allochtonen nadrukkelijk wordt gevraagd te solliciteren, verwacht je dat daar ook rekening mee wordt gehouden. Bijvoorbeeld met hun gemiddeld slechtere beheersing van de Nederlandse taal.' Intellectueel vindt ze haar UAF-studenten niet slechter dan gemiddeld. Eerder het tegendeel: 'Ze slagen in korte tijd in een vreemd land met een vreemde taal.'
    Maar zelfs afgestudeerde informaticastudenten ziet Kalsbeek tijdens psychologische onderzoeken sneuvelen op het onderdeel taal. 'Er zijn testbureaus waar nog niet een van onze informatici geschikt is bevonden, terwijl zij ondertussen toch allemaal goeie banen hebben.'
    Bardia Emami-Fard, die onlangs zijn opleiding tot docent informatica aan de Hogeschool van Amsterdam voltooide, kan dat onderschrijven. 'Taal is 90 procent van het probleem bij die tests. Ik begrijp bijna alles wat er staat, en kan het ook opschrijven. Maar niet in de snelheid die wordt verlangd.'
    De vorm van de test vond hij ook vreemd. 'De eerste keer was ik totaal verbaasd. Opdrachten met figuren die je moet draaien en dergelijke had ik in Iran nog nooit gezien.' Hij heeft er een oplossing voor gevonden: veel oefenen. 'Ik heb nu vijf keer zo'n test gedaan. De eerste keer scoorde ik een 4,5 en de laatste keer een 9,5.'
    Op basis van dat laatste resultaat kreeg hij een baan aangeboden bij een groot automatiseringsbesdrijf, maar die heeft hij niet genomen. 'Ik kreeg tegelijk een kans bij een Amerikaans computerbedrijf. Dat wilde me hebben na een gewoon, uitgebreid gesprek.'
    De vraag of intelligentie- en geschiktheidstests nadelig zijn voor allochtonen, is onder wetenschappers al jaren een fel omstreden kwestie. ...
    De arbeids- en organisatiepsycholoog dr. J. te Nijenhuis, die onlangs promoveerde aan de VU in Amsterdam, zoekt aansluiting bij die conclusies. Want ook in Nederland zijn de gemiddelde scores van allochtonen bij intelligentie- en geschiktheidstests slechter.
    Hoewel collega-onderzoekers zijn conclusies bestrijden, veroorzaakte het onderzoek van Te Nijenhuis nauwelijks maatschappelijk rumoer. De Amsterdamse psycholoog is zich de gevoeligheden van zijn bevindingen scherp bewust. 'Zet alsjeblieft het woord gemiddeld erbij. En alsjeblieft geen krantenkop die suggereert dat allochtonen dommer zouden zijn.' Maar aan zijn conclusies houdt hij vast, en daarin staat in wetenschappelijk taal hetzelfde.
    Dat allochtonen door onbekendheid met intelligentietests en door taalproblemen slechter zouden scoren, gelooft Te Nijenhuis niet. Alleen testopdrachten met erg veel taal werken licht in hun nadeel, maar dat effect is te klein om de einduitslag in doorslaggevende mate te beïnvloeden. Bovendien bleken kandidaten die de test met een 'zesje' hadden afgesloten, later in hun baan ook op 'zesjesniveau' te functioneren. 'Dat is eigenlijk mijn sterkste bewijs.'
    Amerikaans onderzoek liet al zien dat zwarte Amerikanen het gemiddeld slechter doen op de arbeidsmarkt door groepsverschillen in algemene intelligentie, stelt hij. 'Toch wordt dit in de Nederlandse literatuur vrijwel nooit genoemd als een van de mogelijke oorzaken van de hoge werkloosheid onder allochtonen.'


IRP:
    Hier worden weer vele van de bekende misverstanden over dit soort discussies geventileerd. De eerste en misschien wel belangrijkste: dat sommigen mensen het met de resultaten van een bepaald onderzoek niet eens zijn, doet niet af aan de waarde van dat onderzoek - of ze nu collega's zijn, of professoren, of veruit in der meerderheid. het enige dat telt is de juistheid van de gebruikte methodiek - in het verkrijgen van de gegevens en in het trekken van conclusies. Dit maakt vrijwel alle genoemde bezwaren ongeldig. een enkele criticus spreekt zichzelf tegen: de opmerking  'Intelligentie wordt bepaald door de context. Dat betekent bijvoorbeeld dat je in een Turks bergdorp andere capaciteiten nodig hebt dan in een baan bij de spoorwegen.' bevestigt de conclusie van Te Nijenhuis dat de test geschikt is, aangezien getest wordt voor een baan bij de Spoorwegen, en niet voor een Turks bergdorp. De specifieke gevallen genoemd in het tweede artikel zijn net relevant, aangezien dit een typisch voorbeeld is van een situatie waarin het onder zoek categorische uitspraken doet - het gaat slechts over kansen (of : deze specifieke gevallen zitten al verstopt in de statistiek) .
    Het geven van specifieke voorbeeld uit een groep waaraan statistisch onderzoek is gedaan ten einde dat onderzoek in diskrediet te brengen, is een vorm van falsificeren. Een verder voorbeeld van  kwade trouw van de kant van de journalist blijkt uit de volgende bijdrage, van zij  hand, een interview met een prominente hoogleraar, verschenen op 2 januari, dat wil zeggen: de werkdag volgende op de eerste twee artikelen (1 januari is een vrije dag). Dit wijst op een ruime voorbereidingstijd sinds de eerste zakelijke melding over het artikel. Tezamen met de consequent negatieve houding tegenover het onderzoek, en de onjuistheid van de argumenten tegen het onderzoek, is hier dus sprake van anti-propaganda: 


Uit: De Volkskrant, 02-01-1998, van verslaggever Jeroen Trommelen

Hoogleraar Drenth heeft kritiek op conclusies collega-onderzoeker over intelligentie allochtonen

'Geen enkele test is vrij van culturele invloeden'

De omstreden conclusies van de onderzoeker dr. J. te Nijenhuis over de intelligentie van allochtonen roept veel kritiek op van collega's en vakgenoten. Een van de critici is zijn naaste collega prof.dr. P. Drenth. Vooral de suggestie dat de grote werkloosheid bij allochtonen te maken zou hebben met hun gemiddelde intelligentie vindt hij een uitglijer. Bovendien: 'Tests meten lang niet altijd hetzelfde, ook al heten ze intelligentietests.'


Prof.dr. P. Drenth, voorzitter van de vakgroep arbeids- en organisatiepsychologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, durft er zelf geen stellige uitspraak over te doen: zijn allochtonen inderdaad gemiddeld minder intelligent dan geboren Nederlanders, zoals promovendus J. te Nijenhuis van zijn vakgroep zegt te hebben gemeten?
    'Geen enkele test is vrij van culturele invloeden. Zelfs het begrip intelligentie is dat niet', zegt Drenth behoedzaam. ...
   ...Ook in Nederland zou het kunnen zijn dat intelligentietests meten in hoeverre allochtonen vertrouwd zijn met de Nederlandse taal en cultuur.' De vraag of allochtonen gemiddeld 'dommer' zijn dan geboren Nederlanders, lijkt dan weinig meer dan een academische kwestie.
    Maar gezien de reacties op het onderzoek van Te Nijenhuis is dat niet zo. Volgens de Amsterdamse onderzoeker, die uitslagen van IQ-tests vergeleek van allochtonen en autochtonen bij de Nederlandse Spoorwegen, meten die tests over het algemeen de objectieve waarheid. Dat allochtone kandidaten (een doorsnee van eerste-generatie-Turken, -Marokkanen, -Surinamers en -Antillianen) gemiddeld lager scoren, duidt volgens hem op een 'gemiddeld lager niveau van cognitieve capaciteiten' in deze groep.
    Verschillende collega's en vakgenoten van Te Nijenhuis hebben zich van sommige van diens conclusies gedistantieerd. Ook Drenth heeft er kritiek op. Vooral de suggestie dat het hoge niveau van werkloosheid bij allochtonen iets met hun gemiddelde intelligentie te maken zou hebben, vindt hij een uitglijer.
    'Ik zou zeggen dat een verschil in wat hij intelligentie noemt, eerder aanleiding is voor het aanstellen van kandidaten in lagere functies. Het hoeft helemaal geen oorzaak te zijn van werkloosheid. Zelf zou ik concluderen dat achter die relatief hoge werkloosheidscijfers een te sterk discriminerend beleid schuilt van werkgevers en overheid.'
    Zo zie je hoe gevaarlijk het is om resultaten van wetenschappelijk onderzoek door te trekken naar de politieke of maatschappelijke werkelijkheid, vindt Drenth, tevens oud-president van de Koninklijke Academemie van Wetenschappen. In Amerika is die fout volgens hem wel gemaakt bij precies hetzelfde onderzoek naar intelligentie van zwarte en blanke Amerikanen. De vergelijking die de Nederlandse promovendus trekt met de resultaten van dat Amerikaanse onderzoek, gaat volgens hem dan ook niet helemaal op.
    Maar voor de rest is er weinig in te brengen tegen de promotie van Te Nijenhuis, vindt hij. 'Het was een goed, zorgvuldig uitgevoerd onderzoek. Hij heeft rekening gehouden met alle test-theoretische en psychometrische overwegingen. En hij heeft geen verkeerde bewerkingen gemaakt of verkeerde aannamen gebruikt.'
    Dat uit het onderzoek blijkt dat de psychologische test bij de spoorwegen geen of nauwelijks extra handicaps kent voor allochtone kandidaten, betekent volgens Drenth echter niet dat alle psychologische tests neutraal uitpakken voor mensen die buiten Nederland zijn geboren.
    Eerder het tegendeel: 'Veel psychologische testbureaus en psychologen die allochtonen onderzoeken, zijn zich juist onvoldoende bewust van de culturele gevoeligheid van de tests die ze gebruiken. De kans dat de uitslag verkeerd wordt geïnterpreteerd, is dan groot. Een Iraanse vrouw die in Nederland in drie jaar de universiteit afmaakt en niettemin scoort op havo- of mavo-niveau, heeft kennelijk een test gekregen die geen intelligentie meet. Dat moet men leren erkennen.'
    Het probleem met intelligentietests is dat psychologen het onderling oneens zijn over wat ze precies meten. 'Wat is intelligentie? Met die vraag begint het al. Ik ben zelf voorstander van de theorie: er zijn drie verschillende soorten intelligentie. De eerste is het aangeboren potentieel, dat je niet kunt meten. De tweede soort is wat volgt uit die genetische aanleg, plus alle omgevingsfactoren zoals voeding, onderwijs, opvoeding en dergelijke. Dat is het prestatieniveau dat we meten. De derde soort is datgene wat een bepaalde intelligentietest meet.'
    Om dat laatste kunnen we misschien lachen, maar het is de waarheid, meent Drenth. 'Tests meten lang niet altijd hetzelfde, ook al heten ze intelligentietests. Bovendien wordt intelligentie bepaald door de culturele context. U en ik zouden waarschijnlijk geen drie dagen overleven in de droogteperiode in de Kalahari-woestijn. Maar de bushmen daar houden het zonder problemen drie maanden vol.'
    Wat westerse intelligentietests meten, komt volgens Drenth voornamelijk neer op de 'intellectuele en cognitieve vermogens waarmee je succesvol bent in een samenleving als Nederland of Europa. Dat zijn waarschijnlijk andere vermogens dan waarmee je overleeft in Rio de Janeiro, de Filipijnen of op het platteland van China.'
    Dat allochtonen in de tests gemiddeld lager scoren, zou volgens Drenth geen reden moeten zijn voor bijvoorbeeld universiteiten om minder allochtone studenten aan te nemen. 'De lat zou voor hen aan het begin wat lager mogen liggen. Wat men echter niét moet doen, is het eindniveau voor allochtonen verlagen. Door een extra traject met intensieve begeleiding en een wat langere studieduur kunnen achterstanden worden weggewerkt.'


Red.:   Dit artikel herhaalt grotendeels de eerder gemaakte fouten. Er blijken geen echte bezwaren tegen het onderzoek en zijn resultaten geformuleerd te kunnen worden, maar men Drenth en Trommelen proberen toch die conclusies te ontkrachten door 'culturele context' er toch weer bij te slepen, terwijl het onderzoek die invloed al erkend maar minimaal bevonden heeft. Dat de resultaten ervan strikt beperkt zouden zijn tot de gebruikte tests en de specifieke werkomgeving (de NS), zoals zij betogen, is uiterst onwaarschijnlijk.
    Aan het slot van het laatste artikel wordt er nog een dimensie aan de zaak toegevoegd: de mogelijkheid van training om het verschil kleiner te maken of op te heffen. Ook het volgende artikel gaat hierover:


Uit: De Volkskrant, 05-01-1998, door Hans Wansink, redacteur van de Volkskrant
 
Sociale ongelijkheid wordt in tweevoud overgedragen

Intelligentie is beïnvloedbaar door een stimulerende omgeving. Dit zet allochtonen op achterstand, maar biedt tegelijkertijd hoop, meent Hans Wansink


De Amsterdamse psycholoog J. te Nijenhuis heeft onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van psychologische test die de Nederlandse Spoorwegen haar sollicitanten voorlegt. Uit die test bleek namelijk dat allochtonen gemiddeld een slechtere score behaalden dan sollicitanten die Nederlands als moedertaal hebben.
    De conclusie van Te Nijenhuis leek opmerkelijk: de tests van NS benadelen allochtone werknemers niet (zie ook zijn artikel op deze pagina).
    In het voorbijgaan meldt Te Nijenhuis dat de resultaten van tweede-generatie allochtone sollicitanten beter zijn dan die van nieuwkomers die niet in Nederland geboren zijn. Er is dus sprake van een leereffect. Cognitieve vaardigheden die in 'primitieve' omstandigheden sluimeren, blijken zich te kunnen ontwikkelen in een hoogontwikkelde, veeleisende (Westerse) context.
    Dit bevestigt de theorie dat intelligentie, het vermogen om problemen te doorgronden en op te lossen, een dynamisch fenomeen is. Het is enerzijds een biologisch, anderzijds een psychologisch en cultureel verschijnsel.  ...
    Om problemen te kunnen oplossen moeten mensen, naast kennis, beschikken over cognitieve strategieën. Deze worden voor een zeer belangrijk deel verworven in het samenspel tussen het jonge kind en zijn opvoeders.
    Sommige problemen leert het kind oplossen door anderen te imiteren of door het herhalen van een bepaalde handeling. De vraagstukken kunnen ook abstract zijn, bijvoorbeeld het oplossen van een raadsel of een puzzel. Het kind moet 'denkvaardigheden' ontwikkelen, leren door de franje aan de oppervlakte heen te kijken om de interne logica van de puzzel te doorgronden.
    Kinderen krijgen van huis uit niet dezelfde software mee en daardoor hebben ze niet dezelfde intelligenties. De manier van opvoeden bepaalt in hoeverre het kind strategieën en procedures om problemen op te lossen heeft meegekregen. In geletterde milieus is de kans groter dat kinderen de juiste denkvaardigheden voor schoolsucces verwerven dan in een milieu van ongeletterde werklozen.
    De uitgangspositie van kinderen wordt dus bepaald door een combinatie van genetisch bepaalde hardware en software in de vorm van opvoeding. Het is geen kwestie van nature versus nurture, maar een combinatie van die twee.
    De sombere kant van de zaak is dat zowel de (erfelijk bepaalde) hardware als de (cultureel bepaalde) software gebonden is aan het sociale milieu. De sociale ongelijkheid wordt dus als het ware in tweevoud van generatie op generatie overgedragen.
    De hoopgevende kant van de zaak is dat de software beïnvloedbaar is, zowel in de voorschoolse als in de schoolse fase van het kind. Het oplossen van problemen kan je leren.
    Daarom wekken de uitkomsten van het onderzoek van Te Nijenhuis weinig verbazing. Omdat allochtonen (over het algemeen) afkomstig zijn uit minder geletterde milieus, scoren zij gemiddeld lager. Tegelijkertijd kan een stimulerende omgeving thuis en op school de cognitieve vaardigheden bij in Nederland geboren generaties anderstaligen bevorderen. Te Nijenhuis maakt dan ook terecht bezwaar tegen de kwalificatie 'allochtonen zijn dommer', die uit zijn onderzoek te trekken zou zijn.
 

Red.:   Zowel hoogleraar sociologie Drenth, als journalist en socioloog Wansink trekken conlcusies zonder voldoende alle feiten te kennen: er is al uitgebreid onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om dit soort achterstanden weg te werken, door de minstens zo prominente hoogleraar psychologie Dolph Kohnstamm - de resultaten van de achterstandsprogramma's bleken zeer beperkt - er blijken redelijk permanente, aanzienlijke, achterstanden te blijven bestaan .
    De valse voorstelling van zaken rond zijn onderzoek noopte Te Nijenhuis tot een reactie:


Uit: De Volkskrant, 05-01-1998, door J. te Nijenhuis, psycholoog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam

Psychologische tests liegen niet

Allochtone sollicitanten bij NS scoren - gemiddeld - op psychologische tests minder dan autochtone sollicitanten. Volgens J. te Nijenhuis zijn die tests betrouwbaar en niet nadelig jegens allochtonen. In plaats van de test de schuld te geven, is het beter te investeren in extra scholing en begeleiding van allochtonen


In mijn proefschrift Comparability of test scores for immigrants and majority group members in the Netherlands ga ik in op de bruikbaarheid van psychologische tests voor de selectie van uitvoerend personeel voor de Nederlandse Spoorwegen.
    De NS maakt gebruik van één van de meest professionele selectieapparaten van Nederland. Bij de Nederlandse Spoorwegen worden jaarlijks enige duizenden sollicitanten voor uitvoerende functies beoordeeld op hun geschiktheid voor een baan met behulp van allerlei psychologische tests.
    Sollicitanten die goed scoren op psychologische tests blijken over het algemeen goede werknemers te worden, sollicitanten die minder goed scoren blijken later meestal ook minder goede kwaliteit werk te leveren.
    Het is al jarenlang een probleem voor selectiepsychologen dat de meeste allochtone sollicitanten minder goed scoren op alle tests. Wat is er aan de hand? Doen de tests goed hun werk en heb je hier inderdaad te maken met een groep sollicitanten met een gemiddeld lager niveau van geschiktheid? Of betekent het dat de 'Westerse' intelligentietests niet goed geschikt zijn voor mensen uit niet-Westerse landen omdat ze een sterke onderschatting geven van hun kwaliteiten?
    Voor het onderzoek werden de testgegevens van alle eerste-generatie allochtone sollicitanten uit de periode 1988-1992 verzameld en vergeleken met de scores van een grote groep autochtone sollicitanten uit dezelfde periode. De meting was echter niet perfect: woordjes met een hoog W.G. van de Hulst-gehalte zoals 'karwei' en 'proper' bleken minder bekend te zijn bij allochtonen en dus de allochtonen te benadelen.
    Dit soort ongeschikte vragen kwam echter zo zelden voor dat het de scores van allochtonen slechts in hele lichte mate negatief beïnvloedde. Verreweg de meeste vragen waren geschikt.
    Allochtone vrachtwagenchauffeurs met een minder goede testscore behaalden gemiddeld dezelfde opleidingsresultaten als autochtonen met dezelfde minder goede testscore, wat betekent dat tests allochtonen niet benadelen.
    Alhoewel er duidelijke verschillen in gemiddelde testscores waren tussen allochtonen en autochtonen, betekent dit natuurlijk niet dat alle allochtonen het minder goed deden. Sommige allochtonen hebben zowel een goede testscore als een goede kwaliteit werk. Het onderzoek maakt dan ook duidelijk dat een sollicitant niet als lid van de groep allochtonen of van de groep autochtonen gezien moet worden, maar juist als een individu met zijn eigen kwaliteiten.
    De scores op traditionele tests kunnen niet genegeerd worden, terwijl dat in de praktijk vaak gebeurt. Dit verklaart ook waarom veel projecten waarbij allochtone sollicitanten met lage testscores toch zijn toegelaten, zijn uitgelopen op een mislukking.
    Goedkope oplossingen, zoals het aanpassen van de scores op tests of het gebruiken van alternatieve tests, blijken niet te werken. Toename van het aantal allochtonen dat slaagt in een baan, vereist van de kant van de overheid en het bedrijfsleven een flinke investering in extra opleiding en extra begeleiding op de werkvloer. Simpelweg psychologische tests de schuld geven is mede op grond van dit onderzoek niet meer mogelijk.
    Een conclusie uit mijn onderzoek is dat in mijn onderzoeksgroep de allochtone sollicitanten een lager gemiddeld niveau van cognitieve capaciteiten hebben dan de autochtone sollicitanten. In zijn twee Volkskrant-artikelen van 31 december 1997 stelt Trommelen dat ik bovendien geconcludeerd zou hebben dat er een 'gemiddeld lager niveau' bij 'buitenlanders' zou zijn. Dit is echter een conclusie van Trommelen en niet van mij.
    Op bladzijde 160 van mijn proefschrift schrijf ik juist: 'De autochtonen uit de twee steekproeven in deze dissertatie zijn echter niet representatief voor de Nederlandse bevolking; ook van de twee allochtone steekproeven zijn nauwelijks achtergrondgegevens bekend, zodat er geen uitspraak gedaan kan worden over representativiteit.'
    De studie is bovendien uitgevoerd op eerste-generatie allochtonen; tweede-generatie allochtonen blijken betere testscores te behalen. De kleine groep derde-generatie Molukkers heeft ook een positie op de arbeidsmarkt die beter is dan die van de tweede-generatie Molukkers. Mijn zorgvuldige formuleringen en slagen om de arm worden echter niet door Trommelen overgenomen.
    Ondanks mijn verzoek aan Trommelen om in verband met de gevoeligheid van het onderwerp zorgvuldig zijn woorden te kiezen, doorspekt hij zijn twee artikelen met uitdrukkingen als 'allochtonen zijn dommer dan Nederlanders'.   ...
    Professor Poortinga's (KUB) suggesties voor het gebruik van 'cross-culturele' definities van intelligentie zijn weinig relevant voor de praktijk van het functioneren van allochtonen in Westerse bedrijven waar juist 'Westerse intelligentie' voor vereist is.
    De speculaties van drs. Van den Berg (VU) zijn nog minder overtuigend. De hypothesen over de invloed van de beschikbaarheid van speelgoed op de intelligentie van volwassenen zijn 25 jaar geleden al in de Amerikaanse vakbladen overtuigend onderuit gehaald.


Red.:   Ook Te Nijenhuis herhaalt het misverstand dat scholing en begeleiding het probleem zal oplossen. Verzachten is ongetwijfeld nog wel mogelijk, maar zoals de onderzoeksresultaten nu staan, is oplossen niet reëel. Dat is belangrijk, omdat dus beter meteen andere beleidsmaatregelen kunnen worden genomen. Daarover aan het eind meer, nu eerst de reacties, die voorspelbaar waren: een enkele nuchterling, en de rest politiek-correcte verontwaardiging:
 

De Volkskrant, 10-01-1998, ingezonden brief van K. Poelstra (Buitenpost)

Onderzoek is in verdomhoekje gezet

Nadat ik het proefschrift van Te Nijenhuis over intelligentiescores van allochtonen had gelezen, heeft mij de berichtgeving hierover verbaasd. Natuurlijk waren de lage IQ-scores van allochtonen verrassend. Maar Trommelen liet alleen tegenstanders aan het woord (de Volkskrant, 31 december), terwijl de resultaten van de studies van Te Nijenhuis zijn verschenen in een vooraanstaand internationaal tijdschrift en mondiaal zeer serieus worden genomen door vakgenoten. Op zo'n manier komt dit onderzoek in Nederland meteen in een verdomhoekje. Ik ben bang dat na een geslaagde aanval op gedegen wetenschappelijk werk de actie 'verdoezelen' is geslaagd, maar dat het probleem van de gezakte allochtoon is blijven bestaan. Een oplossing begint met onderzoek. Te Nijenhuis publiceerde moedig z'n resultaten, hetgeen misschien tot zinvolle hulp kan leiden.


De Volkskrant, 10-01-1998, ingezonden brief van Maartje Ubbels (Haarlem)

Niveau

'Proefschrift toont volgens onderzoeker ''lager gemiddeld niveau'' aan bij buitenlanders - Psychologen twisten over intelligentie allochtonen' (de Volkskrant, 31 december). Dit zegt meer over het intelligentieniveau van de psycholoog die tot zo'n conclusie komt en over degenen die dat vervolgens als kop op de voorpagina plaatsen, dan over het intelligentieniveau van de personen die een omstreden intelligentietest ondergingen.


De Volkskrant,
10-01-1998,
ingezonden brief van Rob Kooijman (Wageningen)

Voorspeld

Testpsychologen aan de ene en allochtonen en asielzoekers aan de andere kant liggen hopeloos met elkaar overhoop blijkens de discussie in Forum. Dit was reeds voorspeld tijdens het symposium 'Psychologische tests en allochtonen' in 1987. Toen besloten het Landelijk Bureau Racismebestrijding en testpsychologen nog tot een wederzijdse schikking: de psychologische test op zich werd als meetinstrument erkend door het LBR en de test zou allochtoonvriendelijk gecorrigeerd worden. 'De psychologische test zal de allochtonen als een blok aan het emancipatorische been blijven hangen', zei toen E. Vervaet, omdat nu eenmaal een minderheid altijd nadeel heeft van een meetinstrument dat zich baseert op gemiddelden. Laat het LBR op zijn schreden terugkeren en de wetenschappelijke en daarmee de voorspellende waarde van een psychologische test alsnog ter discussie stellen.


De Volkskrant,
10-01-1998,
ingezonden brief van M.T. Dwarkasing (Amsterdam)

Naam

Namen roepen altijd iets bij ons op. Meestal doet het er niet toe wat een (vreemde) naam teweegbrengt bij anderen. Maar als bijvoorbeeld een werkgever een niet alledaagse naam op een sollicitatiebrief ziet, zou hij bij de beoordeling in overweging kunnen nemen dat het wel vreemd in de mond ligt, dus wel buitenlands zal zijn. Heeft hij ook niet iets gelezen over allochtonen die dommer zijn?
    Had de Volkskrant niet eerst een miniem stukje over de doctor in spe, om enige weken later twee artikelen te publiceren en een heuse professor aan het woord te laten? En was het niet afgelopen maandag dat de inmiddels doctor geworden onderzoeker alle kritiek op zijn onderzoek wegwuifde, en schreef niet een redacteur dat Trommelen het verkeerd had opgeschreven?
    De werkgever kan ook nog in overweging nemen dat de psychologen het niet met elkaar eens zijn en dat de doctor nog meer onderzoek moet doen en dat hij de NS niet is. Zou hij het nog wel wagen om een meneer met een buitenlandse naam aan te nemen? Wat kost zo'n psychologisch onderzoek wel niet? Het is een gevoelig onderwerp waar anderen zich maar over moeten buigen. Als ze weten hoe het zit met allochtonen en hun intelligentie, denkt hij er nog eens over na. Of reageert hij nu te gevoelsmatig?


De Volkskrant, 10-01-1998, ingezonden brief van H.L. Henar (Woerden)

Twijfel

Op woensdag 31 december 1997 pakte ik de krant van de deurmat. Twijfel sloeg mij om het hart bij het lezen van de kop 'Proefschrift toont volgens onderzoeker ''lager gemiddeld niveau'' aan bij buitenlanders - Psychologen twisten over intelligentie allochtonen'. Had ik niet de verkeerde krant bezorgd gekregen?
    De gedachtensprong welke de promovendus maakt door de sollicitanten van buitenlandse afkomst bij de NS in verband te brengen met een onderzoek over de intelligentie van zwarte Amerikanen, vind ik een heel verwerpelijke. Hierdoor wordt gesuggereerd dat intelligentie samenhangt met uiterlijke kenmerken. Op geen enkele manier wordt hiervoor in het artikel verantwoording gegeven of gevraagd. Dit vind ik zeer kwalijk!


De Volkskrant,
10-01-1998,
ingezonden brief van H.F. Tjoe Nij (Hoofddorp)

Allochtoon

Te Nijenhuis stelt de vraag: doen de tests goed hun werk en heb je hier te maken met een groep sollicitanten met een gemiddeld lager niveau van geschiktheid (Forum, 5 januari)? Of betekent het dat de 'westerse' intelligentietests niet goed geschikt zijn voor mensen uit niet-westerse landen, omdat ze een sterke onderschatting geven van hun kwaliteiten?
    Hij vertelt dat zijn onderzoek gaat over alle eerste-generatie-allochtone sollicitanten uit de periode 1988-1992. Zijn onderzoek wijst uit dat de groep allochtone sollicitanten 'een lager gemiddeld niveau van cognitieve capaciteiten hebben dan de autochtone sollicitanten'. Hij haalt echter deze conclusie later onderuit door te stellen dat de tweede generatie allochtonen betere testscores behalen en de derde generatie Molukkers betere dan de tweede generatie. De meeste commentaren hebben ook al hierop gewezen, namelijk dat de taal en de cultuur de grootste bottleneck zijn voor de eerste generatie allochtonen en dat niet de cognitieve intelligentie wordt gemeten.
    Trouwens, welke groep allochtonen heeft hij gemeten? In dezelfde krant waarin zijn artikel is verschenen, kunnen we lezen: 'Alleen al in Amsterdam en Rotterdam wonen 260 duizend anderstaligen die uit Europa of Amerika komen.' Heeft Te Nijenhuis het begrip allochtoon afgebakend? Of heeft hij zijn dissertatie gestoeld op het huis-, tuin- en keukenbegrip dat Jan met de Pet hanteert, namelijk Surinamers, Turken en Marokkanen?


Red.:   De oproer was dusdanig dat Trommelen het noodzakelijk achtte een soort verdediging te schrijven:

 
Uit: De Volkskrant, 12-01-1998, door Jeroen Trommelen, redacteur van de Volkskrant.

Te Nijenhuis vlucht naar studeerkamer

De promovendus zwakt zijn eigen proefschrift af en zijn collega verwijt de verslaggever politieke vooringenomenheid. Willen zij het debat met elkaar en met 'minder intelligente' allochtonen ontlopen? Jeroen Trommelen dient zijn kritici van repliek.


Er zijn dus nog onderwerpen die gebukt gaan onder taboes, en wel zodanig dat er nauwelijks normale discussie over mogelijk is. Intelligentie van allochtonen is er zo een, kennelijk. De reacties op drie artikelen over psychologische tests voor allochtonen en de dissertatie daarover van J. te Nijenhuis, eind december en begin januari in deze krant, waren talrijk en vaak buiten proportie.
    Naar aanleiding van de krantenkop 'Psychologen twisten over intelligentie allochtonen', deed een federatie van Turkse organisaties aangifte bij de politie in Zwolle. ...
    Ook het Landelijk Bureau Racismebestrijding eiste excuses, niet van de onderzoeker, maar van de Volkskrant. ... ook al ging het artikel over het feit dat deze conclusie ook werd bestreden.
    In HP/De Tijd reageert hoogleraar psychologie W. Hofstee deze week niet minder bokkig, hoewel vanuit een geheel andere invalshoek. Wie conclusies van het onderzoek bekritiseert, bezondigt zich volgens hem aan wensdenken. 'Wetenschappelijk onderzoek en politieke programma's moeten niet met elkaar verward worden', zegt hij. Het verwijt van politieke correctheid sluimert op zijn lip. Een vorm van correctheid die bovendien in de kaart zou spelen van Janmaat en zijn CD.
    Tenslotte blijkt ook de inmiddels geschrokken promovendus ongelukkig met de kale resultaten van zijn onderzoek. In zijn reactie (Forum, 5 januari) bestrijdt hij dat de door hem gevonden conclusies geldig zouden zijn voor eerste-generatie allochtonen in het algemeen. Zo hoeft uiteindelijk niemand zich tekort gedaan te voelen; een proefschrift van bijna tweehonderd pagina's kent uiteraard talloze armslagen, voorbehouden en uitsluitingen, waarmee de resultaten desgewenst tot op één vierkante centimeter kunnen worden teruggebracht.
    Waarom deze vlucht naar de studeerkamer? Om de discussie met 'gemiddeld minder' intelligente allochtonen te ontlopen? Of omdat psychologen het onderling toch te sterk oneens zijn over wat onder intelligentie moet worden verstaan? Ik vrees allebei, en dat is jammer. Juist die discussie zou verhelderend zijn voor het antwoord op de tweede vraag. Het onderzoek biedt er - nog steeds - alle aanleiding voor.
    Allereerst vanwege de conclusies over de betrouwbaarheid van psycholgische tests over de intelligentie ('cognitieve capaciteiten') van allochtonen. Met name eerste-generatie allochtonen scoren stelselmatig lager in die tests. En voor zover we dit zouden willen toeschrijven aan de cultuurgebonden waarden die zij zouden meten, moet psycholoog Te Nijenhuis ons teleurstellen. De meetlat is objectief, stelt hij vast. Ze meet wat ze behoort te meten: namelijk intelligentie.
    Het persbericht waarmee de Vrije Universiteit zijn proefschrift begeleidde, noemt ook als belangrijkste conclusie dat traditionele psychologische tests goed bruikbaar zijn voor de selectie van allochtone sollicitanten. Hoewel het onderzoek zich formeel beperkte tot de testbatterij van de Nederlandse Spoorwegen, was de promovendus het daarmee aanvankelijk ook eens.
    Veel van zijn collega's, onder wie zijn voormalig vakgroepsvoorzitter P. Drenth, echter niet. Volgens hem wemelt het van testpsychologen die zich onvoldoende bewust zijn van de culturele gevoeligheid van de tests die ze gebruiken. Het onderzoek van Te Nijenhuis is in dat geval juist géén vrijbrief voor het gebruik van 'traditionele' tests voor allochtonen; in tegenstelling dus met wat de brede strekking leek te zijn.
    Het is ook niet niks wat Te Nijenhuis op dit punt te vertellen heeft. Wanneer eerste-generatie allochtonen inderdaad gemiddeld minder intelligent zijn dan geboren Nederlanders, en daardoor minder geschikt voor de banenmarkt, zouden calculerende werkgevers er goed aan doen niet teveel van deze allochtonen in dienst te nemen.
    Die gedachte wordt in het proefschrift bevestigd: 'een toename van het aantal immmiganten in de abeidsorganisatie is alleen mogelijk ten koste van een lager niveau van functioneren. Een sterke nadruk op gelijke kansen heeft dus zijn prijskaartje', staat er. Alleen met (dure) trainingen zou de gemiddelde allochtoon een déél van zijn achterstand kunnen inlopen. Niet op het gebied van intelligentie (daarvoor is het te laat), maar op het gebied van Nedelandse taal, specifieke vaardigheden en 'westerse manieren'.
    Op dit punt aangekomen, zoekt de onderzoeker aansluiting bij de bevindingen van Amerikaanse collega's, van wie sommigen zoals bekend de stelling verdedigen dat zwarte Amerikanen hun maatschappelijke achterstand en hogere werkloosheid te wijten hebben aan hun gemiddeld lagere intelligentie. Hoewel veel minder vergaand, kan ook de bevinding van Te Nijenhuis - indien onomstreden - verstrekkende gevolgen hebben voor de gewenste politieke en maatschappelijke benadering van allochtonen.
    Dat is reden voor discussie. En daarin mag ook die andere belangrijke vraag worden meegenomen: waarom wordt bij eerste-generatie-allochtonen stelselmatig een gemiddeld lagere intelligentie gemeten? Te Nijenhuis doet daar geen uitspraken over. Hij wil nu zelfs, geheel overbodig, een slag om de arm houden over de representativiteit van zijn allochtone onderzoeksgroep.
    Maar die bestond uit ruim dertienhonderd willekeurige allochtone sollicitanten bij de Spoorwegen. Een mooie, gevariëerde, ruime groep waarin behalve Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen zelfs een cohort ex-Joegoslaven zat die in 1994 en 1995 solliciteerde bij de Spoorwegen. Niets wijst er op dat de groep niet in hoge mate representatief zou zijn voor de eerste-generatie allochtonen in Nederland.
    Dat zij allen gemiddeld minder intelligent zouden zijn dan geboren Nederlanders, kan niet gemakshalve worden toegeschreven aan hun afkomst ('van het platteland') of gebrek aan studie ('meestal ongeletterd'). Voor sommige allochtone groepen gaan die argumenten simpelweg niet op. Daarnaast roomt migratie soms zelfs het betere deel van een samenleving af, zoals wellicht in Suriname is gebeurd. Dat zou juist een gemiddeld méér intelligente immigrant moeten opleveren.
    Alleen de verwijzing naar landen van herkomst of sociale milieus is in elk geval geen afdoende verklaring voor de gemeten niveaus van intelligentie. Sinds wanneer zijn traditionele bergvolken trouwens minder intelligent dan stedelingen? In landen waar nog weinig interne migratie (van knapste kinderen naar de universiteit in de stad) heeft plaatsgevonden, zoals Marokko en Turkije, gaat die vlieger al helemaal niet op.
    De andere verklaring die zich in het onderzoek aandient, gaat volgens Te Nijenhuis zelf weer niet op. Dat Surinamers van de allochtonen het beste scoorden, en daarna de Antillianen, mag volgens hem niet worden toegeschreven aan hun betere bekendheid met de Nederlandse taal. Taal is slechts een zwakke factor in de tests: wellicht nadelig voor de allochtoon, maar niet in bepalende mate.
    Maar daarmee arriveren we toch bij de laatste optie: intelligentietests meten géén zuivere, universele intelligentie. Behalve dat, meten ze kennelijk óók de bekendheid met westerse cultuur en de vaardigheid om daarmee om te gaan. Cultuurvergelijkende psychologen vinden dat een open deur; veel testpsychologen echter niet. Zij vinden het irrelevant.
    Maar een samenleving die steeds multicultureler wordt, mag onomstreden definities verlangen. Als die er niet zijn, is een beetje meer bewustzijn van het cultuurgebonden karakter van dit soort tests op zijn plaats. Zeker wanneer op grond van gemiddelde intelligentie-cijfers bij allochtonen verstrekkende suggesties gedaan worden over werk en werkloosheid.


Red.:   Die verstrekkende suggesties waar het hier om gaat zijn natuurlijk die met betrekking tot werkloosheidscijfers, de bijbehorende beleidsconclusies, zoals die over de wenselijkheid van allochtone evenredigheid. Wijst allochtone oververtegenwoordiging in de werkloosheidscijfers op discriminatie, of slechts op ongeschiktheid. Of beide - want het natuurlijk een feit dat den allereerste gastarbeiders geselecteerd waren op hun lage scholing, en dat de meeste werkloosheid tegenwoordig in de sector van de laaggeschoolde arbeid zit.
   Maar nog belangrijker is de beweging voor allochtone evenredigheid, vooral in hogere functies. Als allochtonen inderdaad als groep een cognitieve achterstand hebben, is het ronduit gevaarlijk om ze op evenredige wijze tot het leidinggevende lagen te promoveren, aangezien dit de bestuurskracht van ons land aantast. En dat gevaar is niet denkbeeldig, want die beweging voor allochtonen evenredigheid is op het moment van schrijven 2007, dus bijna 7 jaar na het voorgaande, zeer actief . En het onderzoek van Te Nijenhuis is, voor zover de redactie bekend, nooit weerlegd.


Naar Discriminatie, werk , Allochtonen lijst , Allochtonen overzicht  , of site home .