Chefs en management
In Loon naar werken, deel I
is een
glazen plafond geïntroduceerd als definiërende een scheidslijn tussen twee
soorten van beroepen binnen een bedrijf of instelling: degenen waarop het
criterium van het leveren van meerwaarde wordt toegepast, en degenen waarvoor
dat niet gebeurt. Deze scheidslijn valt ook grotendeels samen met de scheidslijn
tussen degenen die het productieve werk doen binnen het bedrijf, en de leiding.
Deze beide scheidslijnen vallen dan weer samen met een andere: degenen die boven
en onder het modale inkomen verdienen. Hier gaat het over de manier waarop
productieven en leidinggevenden hun werk invullen, en wat daar uit volgt voor
hun salariëring.
Bij het beoordelen van het werk van productieven is het noodzakelijk eerst
onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van productie: enkel stuks,
serie, en massa. Voorbeelden van enkel stuks productie zijn schepen, bruggen,
protheses, een voorbeeld van serieproductie is vliegtuigen, en massaproductie
vindt men bij de meeste consumptiegoederen, van auto's tot en met tandpasta. De
rol en taak van leidinggevenden verschilt meestal naar deze vormen van
productie.
De taak van de productieven is meestal duidelijk omschreven. Bovendien is er
meestal ook duidelijk hoeveel ze gedaan moeten hebben binnen een gegeven
arbeidsperiode. De productieven kunnen hun werkzaamheden naar deze gegevens
inrichten. Bij de enkelstuks productie zijn er weer twee gevallen: waar er
slechts één persoon per taak is, en waar er meerdere zijn. Het geval van een
persoon per taak is meestal heel simpel, in een veel gevallen komt er in het
geheel geen chef, manager of baas aan te pas. Dit geval is niet interessant voor
deze beschouwing. Het geval van een team dat aan een enkele stuk als een schip
werkt valt meestal samen met de serieproductie: binnen het productieteam bestaan
er verschillende deeltaken, die tezamen het karwei vormen. Bij massaproductie
gaat het meestal om simpel en vaak ongeschoold werk, waarbij het tempo van
productie bepaald wordt door de machines die meestal het grootste deel van het
werk doen ("lopende band werk")
Bij het lopende band werk van de massaproductie beperkt het leiding geven tot
het toezicht houden. Dit is in feite ook redelijk eenvoudig werk, uitgevoerd
door voormannen of chefs. Dit is een vrij simpele situatie, en ook niet
interessant voor verdere beschouwing.
Blijft over het geval van teamwork, in het geval van enkelstuks- of
serieproductie. Ook buiten de producerende sector is de situatie van teamwork
een veelvoorkomende, en wel zodanig dat in de meeste vacatures om goede
teameigenschappen wordt gevraagd. Voor het efficiënt werken van een team is het
van belang dat het werk binnen het team goed georganiseerd wordt. Voor
organisatie is een vorm van leiding essentieel. Hier gaat het over het
leidinggeven, of in moderne termen: de rol van het management.
Zoals al aangegeven bestaat er een objectieve behoefte aan leiding, aan
management. Een orkest kan niet zonder een dirigent, een wedstrijdroeiboot kan
niet zonder stuurman. Maar in de moderne maatschappij lijkt het steeds meer te
gaan worden zoals in de satire op het leiding geven middels het wedstrijdroeien:
in de boot zitten vijf roeiers en drie stuurlieden. En als men constateert dat
de boot niet zo hard vooruitkomt als de concurrentie (landen met andere
economieën), vervangt men een paar roeiers door managers die, toezicht moeten
houden op de stuurlieden. Als de prestaties dan nog meer tegen lijken te vallen,
geeft men de schuld aan de roeiers, en zegt dat ze niet efficiënt genoeg roeien.
Vervang in dit verhaal roeien door produceren, en men zit meteen in de standaard
situatie van de economie als die wat minder lijkt te gaan, zoals op dit moment
gedurende 2002. Het zijn de economen, politici en managers die roepen dat de
looneisen (van de producerenden, d.i. de roeiers) gematigd moeten worden of dat
ze efficiënter moeten produceren.
Een ander bekend voorbeeld is dat van de gezondheidszorg. De afgelopen jaren
zijn daar miljarden extra aan besteed, miljarden die zijn gegaan naar pogingen
de gezondheidszorg efficiënter te laten functioneren. Bij nader onderzoek bleken
die miljarden te zijn gegaan naar managers op allerlei niveaus. Eveneens bleek
dat al die miljarden heel weinig hebben geholpen.
Het functioneren en disfunctioneren van management is een zaak die nog nooit
fatsoenlijk onderzocht is. Er bestaan veel boeken over stijlen van management,
maar er bestaat geen serieuze literatuur (voor zover de redactie bekend) over
wat management in allerlei vormen en situaties nu feitelijk bijdraagt aan het
functioneren van bedrijf of instelling. Er bestaat wel veel half-serieuze
literatuur over het disfunctioneren van management, gebaseerd op de ervaringen
van enkelen. Bekende voorbeelden zijn de reeks van C. Northcote Parkinson
(beginnende met Parkinson's Law), en de Scott Adams' Dilbert cartoons
(bijvoorbeeld in The Dilbert Principle). De reden dat een serieus
onderzoek niet bestaat, is dat er opdracht moet worden gegeven voor onderzoeken,
en opdrachten moeten gewoonlijk van de top, de leiding, het management komen. En
die mensen hebben er geen belang bij zichzelf te laten onderzoeken. Vandaar dat
hier alleen een analyse op basis van structuren gedaan kan worden.
De praktische ervaringen uit de half-serieuze literatuur, en de ervaringen uit
de kringen van de redactie, geven allemaal aan dat het functioneren van
management twee hoofdgroepen kent: de groep die een normale bijdrage levert aan
bedrijf of instelling, en de groep die een last is voor bedrijf of instelling.
"Normale bijdrage" staat hier voor een bijdrage die qua effectiviteit en
functionaliteit niet veel afwijkt van die van de overige, producerende,
werknemers van het bedrijf. De "last" groep staat hier voor mensen die effectief
niets doen tot aan de mensen die een grote schadepost voor bedrijf of instelling
zijn, in de meeste gevallen door hun houding tegenover het andere personeel.
Tenslotte is er nog een derde groep die een grotere bijdrage levert aan bedrijf
of instelling, dat wil zeggen aanzienlijk meer dan de gemiddelde werknemer.
Uit de eerde genoemde praktische ervaringen valt ook iets af te leiden omtrent
de relatieve grootte van de drie groepen. De "normale bijdrage" en "last"
groepen lijken elkaar niet veel in omvang te ontlopen. De "aanzienlijke
bijdrage" groep is veel kleiner dan de overige twee. Zoals gezegd, echte cijfers
over deze groottes ontbreken, en onderwerp van nader onderzoek.
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor deze vrij sombere stand van
zaken. De principiële reden is dat het management zich boven het glazen plafond
van het functioneren van het bedrijf bevindt: ze produceren niet. In de meeste
bedrijven of instellingen betekent dat tevens dat ze niet in directe aanraking
komen met het productieproces, noch met de mensen die het productieproces
uitvoeren. De besluiten die het management moet nemen hebben echter veelal
direct betrekking op aspecten van het productieproces, of degene die dit werk
doen. Bij onvoldoende kennis omtrent de processen zelf, zijn goede besluiten van
het management overgeleverd aan de wetten van het toeval. (ongeveer de helft zal
goed zijn, en de helft fout). Voor het nemen van dit soort besluiten is
natuurlijk geen personeel nodig: een dobbelsteen kan dezelfde functie vervullen
(de effectiviteit van managementbesluiten is wel gemeten bij beursinvesteringen:
de mens doet het daar nauwelijks beter dan een willekeurige keuze uit alle
beursfondsen, de regel van de dobbelsteen bevestigend).
Het feit dat management in het algemeen niet in direct contact komt met het
productieproces ligt voor het grootste deel in de maatschappelijke waardering
die producerend en leidinggevend werk hebben. De status van het laatste is
zoveel lager, dat de leidinggevende niet met productie geassocieerd wil worden.
In veel gevallen wordt er zelfs bewust naar gestreefd dat managers geen kennis
hebben van de processen die ze moeten managen, men zoekt dan zogenaamde
generalisten onder het mom dat die beter inzetbaar zouden zijn. Een verdere
afweging van dit argument staat hier
.
Een tweede grote oorzaak ligt in het wervingsproces. Management wordt
tegenwoordig meestal geselecteerd uit hogeropgeleiden die een opleiding genoten
hebben die niets met de werkelijke (producerende) wereld van bedrijf of
instelling te maken hebben, zoals afgestudeerden in de rechten of het
management. In zeer veel gevallen wordt het niet hebben van een specifieke of
vakmatige opleiding zelfs als een voordeel gezien. Deze opvatting leeft voort
ondanks heel weinig bewijs van de waarheid ervan, en zeer veel praktische
voorbeelden van het tegendeel. Zo is de vervanging van management vanuit het
bedrijf naar management van buiten bij de NS de oorzaak geweest van een sterke
afname van de efficiency van het bedrijf (voor een voorbeeld uit de omroep, zie
hier
). Een
derde oorzaak is dat boven het glazen plafond het referentiekader en de
loyaliteit verschuift. Waar het referentiekader van de producerenden bij de
productie ligt, en heel vaak bij het bedrijf in het algemeen, ligt het
referentiekader van de manager bij zijn positie binnen het managementteam: hoe
staat het met zijn reputatie ten opzichte van zijn collega's, hoe denkt zijn
baas over hem. De werksfeer binnen het management is vaak dienovereenkomstig: in
plaats van teamwork is hier eerder sprake van concurrentie, tot en met
tegenwerking en onvervalste haat-en-nijd. Dat dit niet goed is voor de werking
van het bedrijf als geheel spreekt voor zich.
Waar de waarde van het management voor het bedrijf op zijn minst reden is voor
onderzoek, bestaat er geen relatie tussen dit functioneren en de salarissen van
het management, zoals al geconstateerd in Loon naar werken. Bij de
producerenden wordt uitgegaan van de waarde van de productie, bij het management
wordt alleen gekeken naar hoeveel ze voor elkaar over hebben. Voor elkaar, want
het is natuurlijk de ene manager die de andere moet aannemen. Kortom, net als
wat betreft hun productie is ook in dit opzicht het managementniveau
gekarakteriseerd door een incestueuze vorm van beoordeling. Natuurlijk vinden
managers van managers dat ze heel noodzakelijk zijn, en dus recht hebben op heel
veel salaris, en er is geen enkele rem op dit proces. De voorspelbare uitwassen
zijn het afgelopen jaar (2002) in de Verenigde Staten naar buiten gekomen wat
betreft topmanagement. Maar dit zijn slechts de extreme gevallen. Op alle andere
managementniveaus spelen ook alle andere gradaties: van extreme, via normale,
naar mindere vormen van overwaardering.
De huidige economie maakt een periode van stabiliteit door, dat wil zeggen, er
is slechts een kleine groei. De meeste economen en politici vinden dat een
ernstige zaak, en doen hun best om de groei te bevorderen. Het bevorderen van de
efficiency binnen de producerende onderdelen van bedrijven en instellingen is al
zolang aan de gang dat hier nauwelijks nog veel van valt te verwachten. Waar wel
mogelijkheden liggen is op het nog onontgonnen terrein van het management. De
allereerste prioriteit heeft het opsporen en ontslaan van die managers die geen
actieve bijdrage aan het bedrijf of instelling leveren Het opsporen van deze
gevallen is relatief simpel: men hoeft slechts enquêteformulieren rond te sturen
naar managers en ander personeel dat met managers te maken heeft (zo'n onderzoek
moet natuurlijk door externe mensen gedaan worden). De rotte appels zullen
razendsnel door de mand vallen. De al eerder vermelde praktische ervaringen doen
vermoeden dat minstens een derde van alle management op deze manier kan
afvloeien, zoals ze dat zelf meestal noemen.
Behalve het financiële aspect is er nog een ander groot voordeel aan de sanering
van het management: de ervaring leert dat de degenen die geen actieve bijdrage
leveren een belasting vormen voor het overige personeel, omdat ze het werk van
de anderen hinderen, en de moraal van het overige personeel schaden. Het saneren
van het management zal dus ook een grote positieve invloed op de sfeer, het
teamwork, en de effectiviteit van bedrijf of instelling hebben.
Voor die managers die wel functioneren is hier aangetoond dat hun functioneren
in het algemeen niet dramatisch veel meer bijdraagt dan een producerende
werknemer. Het salaris voor management in het algemeen kan dus aanzienlijk naar
beneden worden bijgesteld. Het argument dat de markt hun hoge salaris
verantwoordt, is onjuist gezien het al eerder vermelde feit dat ze hun eigen
salarissen bepalen, dat wil zeggen hun eigen markt kunnen bepalen; dit is dus
geen vrije markt, maar een monopolie. Argumenten dat bepaalde managers onmisbaar
en/of duur betaald werk doen moeten aangetoond worden door de het aanwijzen van
het door hen gedane onmisbare en zeer veel geld opleverende werk. Bij uitblijven
van deze bewijzen geldt voor managers op welk niveau dan ook dat de
arbeidsproductiviteit in overeenstemming moet zijn met hun inkomen. In tijden
van economische tegenspoed dient dit de hoogste prioriteit te hebben.
Wat betreft chefs, ook daarvoor geldt dat hun functioneren een belangrijke
invloed op de sfeer in het bedrijf of instelling heeft. Hier zijn ook vele
signalen van grootschalig disfunctioneren bekend. En ook voor dit geval is de
remedie voor de hand liggend: het houden van anonieme enquêtes onder het
personeel zullen deze falens snel naar voren brengen. Het hogere management is
dan in staat passende maatregelen ter verbetering te nemen.
In het algemeen is het zo dat de structuur binnen het bedrijfsleven niet één
van democratie is. In vele gevallen en opzichten is het zelfs ronduit een
dictatuur. Deze situatie is onwenselijk, zowel vanuit het gezichtspunt van de
werknemer die het regime moet ondergaan, als van het bedrijf, De geschiedenis
leert dat de situatie waarbij alle betrokken binnen een organisatie een passende
vorm van invloed hebben in alle gevallen levensvatbaarder is dan een
dictatoriale organisatie. De bedrijven die zich het snelst aan deze realiteit
aanpassen zullen degenen zijn die binnen een toekomstige gezondere
maatschappij zullen overleven.
(De redactie dankt F. K. en J. S. voor praktische informatie over de beschreven
processen)
Naar Productieven en improductieven
,
Hiërarchie economisch
, of site
home
.
|