De Volkskrant, 22-12-2004, column van
Anet Bleich
Ongepaste kerstgedachtes
Om te beginnen wil ik graag Tommie Hendriks bedanken die voor mij is nagegaan
wie als eerste de tekst 'wie niet voor ons is, is tegen ons' in de mond heeft
genomen. Het was de Romeinse veldheer Pompeius, in de eerste eeuw voor Christus.
Diens tegenstander Julius Caesar repliceerde met: 'wie aan geen kant staat, is op
mijn hand'. Een en ander is opgetekend door de geschiedschrijver Suetonius.
Paul Stutkens schoot me telefonisch te hulp met een
andere versie de betreffende woorden zouden afkomstig zijn van Christus zelf,
terug te vinden in Mattheus 12:30 en Lucas 11:23. Daarentegen wordt in Marcus
9:40 juist de tegenovergestelde versie aan Jezus toegeschreven: 'wie tegen ons
niet is, die is voor ons'. Wie ook de auctor intellectualis van deze nog
steeds zo actuele opinies mogen zijn, het zal duidelijk wezen dat ik een grote
voorkeur heb voor Christus volgens Marcus en voor Caesar. De laatste heeft
trouwens in de praktijk bewezen dat zijn opvatting strategisch superieur is.
Dat het niet altijd gemakkelijk is aan dit verstandige
inzicht vast te houden en afstand te nemen van vijanddenken, begrijp ik best.
Sterker: een enkele keer ervaar ik het zelf. Onlangs nog.
'In de koran staat dat je een jood mag doden' zei ze
met luide, opgewekte stem. De plaats van handeling was een tramhalte in
Amsterdam-Oost. De spreekster een gezellig ogende Surinaamse. Ze vertrouwde haar
wijsheid toe aan een vergrijsd Nederlands welzijnstype. Een meisje met een
mediterraan uiterlijk, van wie me niet duidelijk was of ze bij het gezelschap
hoorde, sputterde tegen: 'dat kan niet je leert toch juist dat je niemand mag
doden'. De Surinaamse in er niet op in , maar spon haar redenering verder uit.
'Vraag het maar aan m'n schoonzuster. Die weet't. Het staat in de koran. Een
jood mag je doden. Dan kom je gewoon in het paradijs.' Ze moest er hartelijk om
lachen. Het welzijnstype ving mijn blik op en bracht het gesprek op een ander
onderwerp.
En ik? Ik had me er met gemak in kunnen mengen, kunnen
vragen wat dit voor idiote haatdragende praatjes zijn, dat zoiets nooit in de
koran kan staan, omdat de joden volgens de islam ook een 'volk van het boek'
zijn, en dat er überhaupt al meer dan genoeg lieden zijn geweest die de
opvatting dat je joden gewoon mag doden met enig succes in de praktijk hebben
trachten te brengen. Waarom heb ik dat niet gezegd? Zoveel moed was er niet voor
nodig, de Surinaamse vrouw leek me stom maar niet gevaarlijk, bovendien had ik
zelfs een medestandster. Maar ik stond daar maar te staren, te bedenken wat ik
zeggen zou tot het drietal in een bus verdwenen was. En nu schrijf ik erover,
wat misschien ook flauw is want hoe vaak heb ik al niet op die halte gestaan
temidden van vrouwen en meisjes met hoofddoek en groepjes Marokkaanse jongens,
zonder dat ik zoiets te horen kreeg! Is één keer al te veel? Verandert het je
blik, al is dat hopelijk maar voor even? Ga je onwillekeurig toch denken: wie
niet voor mij is, is tegen en mij?
Eigenlijk wilde ik over iets heel anders schrijven.
Over een prachtig dun boekje, 18 adressen heet het en het gaat over de
adressen waar Ed van Thijn tussen z'n achtste en z'n elfde jaar noodgedwongen
moest verblijven. Want Eddy was een joods jongetje en die waren in dit land
tussen 1942 en 1945 hun leven niet zeker. Het is een ijzingwekkend verhaal van
een barre trektocht door Nederland, een ervaring die onvermijdelijk levenslange
sporen ren nalaat.
Opgepakt tijdens een Duitse razzia in Amsterdam
belandde Ed met z'n moeder in Westerbork. Dankzij zijn vaders vindingrijkheid en zijn moeders kordate ingrijpen konden de twee terug naar Amsterdam op de
dag dat ze eigenlijk stonden geboekt voor deportatie naar Auschwitz. Het gevaar
bleef onverminderd groot. De verzetsgroep NV die zich richtte op het redden van
joodse kinderen, ontfermde zich over Eddy. Hij kwam in Zuid-Limburg terecht.
Telkens waren er weer redenen waarom 'Jantje' naar een
ander onderduikadres moest. Verraad was er ook en daardoor belandde de
vogelvrije jongen eind 1944 mét de Overijsselse boer bij wie hij zat
ondergedoken, tien jaar oud in het Zwolse huis van bewaring, waar hij zijn cel
deelde met drie volwassen mannen. Vandaar ging het opnieuw naar Westerbork waar
goddank de treinen naar het oosten niet meer konden rijden. Ik vertel dit
verhaal te vlug na u zult het zelf moeten lezen om iets te voelen van de angst,
de permanent aanwezige, soms als een steekvlam opkomende doodsangst.
Je zou met recht mogen verwachten dat iemand die als
kind aan zulke hardheid is blootgesteld een psychisch wrak wordt of vervuld
blijft van niet aflatend wraakgevoel. Maar Eddy/Jantje werd, de ogen hardnekkig
op de toekomst gericht, volksvertegenwoordiger, minister, burgemeester,
wetenschapper, schrijver. Een sociaal-democraat, die uit wat hem was overkomen
afleidde, dat zoiets met geen jood en ook verder met niemand ter wereld hoort te
gebeuren. 'Politiek correct', heet dat tegenwoordig. Ik noem het liever: een
lichtend voorbeeld.
Terug naar Fout in de krant
, PC Bleich
,
Media home
, of naar site home
.
|