Management en professionals
| 24 jun.2006; rev.5
dec.2008 |
De plaats van het management in de (grotere) organisatie ligt tussen de top en
de productieven. Daarbij treden automatisch kleinere en grotere
belangentegenstellingen op, die voornamelijk tussen management en productieven
liggen. In een productiebedrijf, waarin de productieven van het type "arbeider"
is, levert dat minder problemen op - de laatsten kunnen zich meestal niet goed
verweren, anders dan via organisaties als vakbonden.
Dat ligt anders in organisaties als scholen en ziekenhuizen -
daar zijn de productieven hoger opgeleiden. Die kunnen wel weerwoord geven. Dat
heeft na een toch redelijk groot aantal jaren van opgang van het management tot
steeds sterkere tegengeluiden, uitmondende in een WRR-rapport over het
verschijnsel:
Uit: De Volkskrant, 06-04-2006, door Thijs Jansen en Alexandrien van
der Burgt-Franken, oprichters van de Stichting Beroepseer.
Stop onteigening beroepseer
Managers demotiveren de professional. Die analyse wordt breed gedeeld. Nu de
oplossing graag, betogen Alexandrien van der Burgt en Thijs Jansen.
Tussentitel: Vraag eens aan de manager: wat doet u eigenlijk voor mij?
De dokter, de agent, de rechter, de leraar - zij voelen zich in toenemende mate
onteigend. Zij kunnen niet meer naar eer en geweten werken. En zij zijn bepaald
niet de enigen. Deze onteigening gaat ten koste van hun arbeidsvreugde en van de
kwaliteit van hun werk.
De gevolgen? Twee actuele nieuwsfeiten: vorig jaar is een
record aantal leraren en ambtenaren met vervroegd pensioen gegaan. Geheel tegen
de wens van het kabinet. En het aantal managers en managementondersteuners in de
zorg groeit veel harder dan het aantal zorgers. Dat zijn verontrustende
ontwikkelingen: we stellen steeds hogere eisen aan dokters en leraren. Tegelijk
jagen we professionals weg. Wat te doen?
Het afgelopen jaar is het debat hierover gelukkig op gang
gekomen. Het kabinet is actief bezig oplossingen te zoeken. Zo verscheen het
uitstekende WRR-rapport
Bewijzen van goede dienstverlening.
Maar het lijkt wel of de negatieve sfeer maar niet kan worden
doorbroken. We kunnen de analyse van de problemen dromen, maar de oplossingen
krijgen we maar niet in beeld. Het kabinet tracht regels te schrappen. Maar dat
lijkt onvoldoende te helpen. Voor elke regel die wordt geschrapt, lijken er
evenveel bij te komen. Oorzaak? De kool en de geit worden nog steeds gespaard.
De oplossing moet namelijk worden gezocht in een andere
opvatting over professionals. In het kabinet - en daar niet alleen - lijken
hierover de meningen verdeeld. Minister Veerman van Landbouw ontwikkelt zijn
beleid in zeer nauwe samenspraak met de boeren. Hij investeert heel veel in
dialoog en realiseert zo geruisloos forse veranderingen die op lange termijn
noodzakelijk zijn.
Minister Hoogervorst (Volksgezondheid) heeft daarentegen
onlangs zelfs de professionele autonomie van artsen ter discussie gesteld. Dat
is blijkbaar nodig, omdat bij de stelselherziening op zeer korte termijn
ambitieuze doelen door het kabinet zijn gesteld.
Wij geloven echter dat de enige langetermijnoplossing voor de
fnuikende onteigening de Veerman-achtige benadering is. Professionals dienen
serieus te worden genomen. Zij moeten worden aangesproken op hun verlangen naar
eer en geweten te werken. Kortom: op hun beroepseer. Dat durven veel politici en
bestuurders niet. Zij vertrouwen de professionals niet. Men vindt 'de
professional' vaak incompetent, conservatief en lui. Dat is het grote obstakel
voor een omslag. ...
Steeds meer taken en verantwoordelijkheden worden overgenomen
door regels. De toenemende controle en afrekening is het meest in het oog
springende symptoom van het gebrek aan vertrouwen. Deze ontwikkeling is
rampzalig voor branches waar de nauwe verbinding van de persoon met de
beroepsbeoefening juist van doorslaggevend belang is voor de geleverde
kwaliteit. Het verband tussen roeping en beroep is in hoog tempo aan het
ontbinden.
Van belang is nu allereerst dat alle partijen zich realiseren
dat het er uiteindelijk om gaat dat de professionals op de werkvloer hun werk zo
goed mogelijk doen. Het primaire proces is het hart van alle organisaties.
Eerste voorwaarde daarvoor is dat we een einde maken aan de onteigening van
allerlei verantwoordelijkheden die gewoonweg op de werkvloer, bij de
professional, thuishoren. Voor arbeidsvreugde, voor intrinsieke motivatie is het
van belang dat de professionals op de werkvloer het stuur grijpen. Zij zijn
degenen die een grote stem moeten hebben.
Cruciaal is vervolgens dat zij alle taken in organisaties -
die zijn afgesplitst naar anderen, zoals managers en beleidsmakers - opnieuw
bekijken uit het perspectief: stel dat we het werk morgen opnieuw inrichten,
zouden al die van de werkvloer weggehaalde taken dan weer door de professionals
worden gedelegeerd aan anderen? Laten we een openhartige dialoog openen tussen
aan de ene kant de professionals en aan de andere kant de managers en
beleidsmakers. De professionals mogen die dialoog beginnen met de vraag: wat
doet u eigenlijk voor mij? Hoe zien organisaties eruit waar de beroepseer van de
professionals voor de volle honderd procent is gerealiseerd?
Om de gewenste positieve omslag te maken, moeten het kabinet
en leidinggevenden van organisaties met professionals serieus in dialoog gaan
over hoe het hun mogelijk kan worden gemaakt naar eer en geweten te werken.
Willen die gesprekken wat opleveren, dan moeten professionals weer met moed en
overtuiging opkomen voor wat hen bezielt. ...
Soms zijn die veranderingen al voorzichtig aan het ontluiken.
We moeten uit de spiraal van onteigening, mechanisering, controle en ontzieling
om de bezieling weer op gang te brengen. Vertrouwen is sinds Fukuyama een
modewoord, maar echt vertrouwen geven is buitengewoon lastig.
Eergevoel betekent dat iemand ernaar streeft kwaliteit te
leveren en daarin ook door anderen wordt erkend. Het gaat om hoge eisen die zijn
geworteld in zelfrespect en beroepstrots. Professionals moeten weer voluit de
kans grijpen en krijgen om hun persoon te verbinden met hun vak, zodat ze 'naar
eer en geweten' kunnen werken. Daarvan zullen de klanten profiteren en zal de
kwaliteit van de samenleving substantieel verbeteren.
Red.: Een artikel met wat concrete voorbeelden:
Uit:
De Volkskrant, 28-04-2006, door Carlijne Vos en Elsbeth Stoker
Werknemer wordt gek van regelzucht managers
Het toenemende aantal regels op de werkvloer ontneemt het werkplezier van
professionals. `Alles moet op papier, niets mag meer intuïtief of op grond van
werkervaring.`
Tussentitel: Teveel aan regels ontneemt de passie voor het vak
`Ik ben een klerk geworden die zich aanvankelijk verzette tegen de bureaucratie
en er nu onderdeel van is. Over elk kind moet van alles op papier worden gezet.
Ieder toetsje, dicteetje, hoe klein en onbeduidend ook, moet schriftelijk worden
vastgelegd.`
De onderwijzer die dit verzucht, is een van de ruim duizend
deelnemers aan een onderzoek naar de frustraties op de werkvloer over de opmars
van de manager. Het onderzoek is in opdracht van NCRV (Rondom Tien,
Netwerk) uitgevoerd door het onderzoeksbureau ITS. Het bureau ondervroeg
leden van de vakbonden AOB, Sting, NU91 en Unie Zorg en Welzijn.
Het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, is ronduit
negatief. Bijna 64 procent van de ondervraagden zag het aantal managers de
laatste jaren toenemen, eenderde beschrijft het contact met de hoogste manager
als slecht. Bijna 40 procent denkt dat de manager onvoldoende op de hoogte is
van de inhoud van het werk van de professional, 14,8 procent denkt zelfs dat de
leidinggevende `er geen flauw benul van heeft`.
Met de komst van de managers is de bureaucratie toegenomen.
`Alles moet op papier, niets mag meer intuïtief of op grond van ervaring`,
antwoordt een geënqueteerde.
Het aantal regels, resultaatgerichte afspraken en protocollen
is volgens 85,4 procent van de ondervraagden toegenomen de laatste jaren. Twee
van de drie werknemers vinden dat het werkplezier hierdoor is afgenomen, terwijl
de meerderheid vindt dat de organisatie er niet efficiënter op is geworden.
De onderzoeksresultaten zijn koren op de molen van Stichting
Beroepseer die zich richt op de toenemende verwijdering tussen professionals en
managers op de werkvloer. `Deze resultaten tonen maar weer eens aan dat de
managementcultuur een bulderende locomotief is die niet te stoppen is`, zeg
voorzitter Alexandrien van der Burgt-Franken.
De stichting die eerder deze maand de conferentie `Van
BeroepsZeer naar BeroepsEer` organiseerde, vindt dat bestuurders meer oog moeten
hebben voor de verantwoordelijkheid van de professional. `De professional moet
de ruimte krijgen om zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen. Als die ruimte
steeds wordt ingeperkt door regels, prestatie-afspraken of protocollen, ontneem
je de passie voor het vak en zorg je ervoor dat mensen ongemotiveerd achterover
gaan leunen`, zegt Alexandrien Van der Burgt-Franken. `Bovendien rem je alle
creativiteit van professionals als je hen steeds dwingt binnen bepaalde kaders
te denken.`
Een respondent schrijft hierover: `Je kunt alleen overleven
door je niets van hun sturing aan te trekken en stug je eigen gang te gaan.`
De onderwijsbond AOB noemt de resultaten `alarmerend`. `We
hebben deze problemen vaker aangekaart bij schooldirecties maar die vonden dat
leerkrachten overdreven. Nu moeten we constateren dat we zelfs te bescheiden
zijn geweest.` ...
Een respondent: `Veel goede onderwijzers zijn de tiepmiepen
van de school geworden zonder dat deze energie ten goede komt aan het kind.` Een
ander schrijft: `Steeds gecontroleerd worden door managers die resultaten willen
`meten`, geeft je het gevoel dat je je werk niet goed doet. Het geeft een gevoel
van wantrouwen van de directie in jou.`
De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) herkent zich
helemaal niet in het beeld. `Uit onze eigen medewerkertevredenheidsonderzoeken -
onder 60 duizend medewerkers - blijkt juist dat de arbeidsvreugde de laatste
jaren weer toeneemt.` Volgens de NVZ-woordvoerder is het bovendien een
misvatting dat er veel meer managers in de ziekenhuizen zijn bijgekomen. `We
hebben juist veel verbeterd als het gaat om werkdruk en de communicatie op de
werkvloer.`
Uit het onderzoek komt naar voren dat managers te veel bezig
zijn met cijfers en te weinig met de inhoudelijke kant van het werk. Een
respondent: `Iedere nieuwe manager levert een reorganisatie op. De afgelopen
acht jaar heb ik er doorgemaakt. Hierdoor krijgt een werkwijze nooit een kans
want voordat deze goed is geïmplementeerd moet het alweer anders.`
...
Volgens Van der Burgt-Franken moet het besef groeien dat de
Angelsaksische manier van denken in termen van kostenbeheersing en efficiëntie
zijn tol eist. `De frustratie en demotivatie in het onderwijs spreken boekdelen.
We raken een stuk bezieling kwijt en dat is dodelijk voor de kwaliteit van de
dienstverlening. Bestuurders moeten zich gaan realiseren dat die bezieling
economische waarde heeft.`
Werknemers moeten zich tegen de regeldruk proberen te wapenen
door de dialoog aan te gaan met hun leidinggevenden. Van der Burgt-Franken:
`Stel de regels die geen doel dienen, ter discussie.` Bestuurders en de politiek
zouden zich volgens haar moeten realiseren dat niet elk incident opgelost moet
worden met nieuwe regels.
`Door negatieve berichten in de media wordt de druk op
scholen om beter te presteren groter`, schrijft een respondent. `De directie
voelt zich genoodzaakt om hier aandacht aan te besteden met als gevolg dat er
meer protocollen, controle-instrumenten en regels komen.`
Een respondent uit de verpleeghuiszorg: `Er zijn een heleboel
regels bijgekomen, terwijl er niet voldoende personeel is om ze uit te voeren.
Je kunt amper nog een praatje aanknopen met de bewoners.`
Tussenstukken:
`Ik werd overspannen van al de protocollen`
Naam: Hans Waltman (57)
Baan: docent Management & Organisatie
Bedrijf: Saxion Hogeschool
`Ik ben zelfs ziek geworden van al de nieuwe regels en formaliseringen. De
druppel was een vergadering vier jaar geleden waarin wéér een nieuw plan uit de
doeken werd gedaan over hoe de docenten dingen moesten aanpakken. Daarna ben ik
vijf weken overspannen thuis gebleven.
`In het onderwijs begon de invloed van managers en
onderwijsdeskundigen zo`n zes à zeven jaar geleden. Er kwamen allerlei processen
en protocollen waaraan de docenten en de studenten zich moesten houden. Er wordt
gecontroleerd of wij die processen volgens de regels uitvoeren, maar naar de
kwaliteit van de inhoud wordt niet meer omgekeken. Als het maar in procestermen
valt te verantwoorden, aldus de project-, klankbord- en stuurgroepjes. De
speelruimte wordt steeds kleiner.
`Al die regels zijn dodelijk voor de creativiteit. Niet
alleen docenten, maar ook studenten lijden eronder. Dat zie ik bijvoorbeeld
terug in scripties. Als lid van een scriptieprijsjury las ik er veel. Ze zijn
allemaal heel saai en niet origineel, omdat ze moeten voldoen aan een aantal
eisen qua opbouw. Het lijken wel invuloefeningen.
`Zelf heb ik inmiddels een manier gevonden om ermee om te
gaan. Ik concentreer mij nu op de dingen waar ik grip op kan hebben en niet meer
op de zaken waar ik geen invloed meer op heb. Ik heb nauw contact met mijn
naaste collega`s en mijn studenten. Daarnaast doe ik enkele dagen per week
onderzoek. Eindelijk kan ik weer zeggen dat ik er een leuke baan heb. Ik ben
niet meer cynisch, maar ik merk dat veel collega`s nog niet goed tegen de
managers en de regelzucht kunnen.`
`Wat de top doet, weet ik niet`
Naam: York Bruijn (32)
Baan: verpleegkundige
Bedrijf: Onze Lieve Vrouwen Gasthuis (OLVG)
`Ons ziekenhuis is sinds een jaar opgedeeld in business units. Mijn unit
is de afdeling chirurgie, daar ben ik verpleegkundige. De manager met wie ik
direct contact mee heb is de afdelingsmanager, daarboven zit een etagemanager.
Wie daar boven zit, weet ik niet en wat zij doen weet ik ook niet. Ik ga ervan
uit dat de managementtop wel weet wat ik doe. Maar ik weet het niet honderd
procent zeker.
`Vroeger had je een manager voor alle verpleegkundigen. Dat
was lastig omdat er een verschil is tussen het werk op chirurgie en de
longafdeling. Dit is eigenlijk beter, omdat mijn directe leidinggevende ook
dagelijks werkt als verpleegkundige op mijn afdeling. Dus wat dat betreft wijk
ik af van de andere respondenten in het onderzoek. Deze nieuwe structuur is
volgens mij veel beter te managen.
`Op de werkvloer hoor ik weinig irritaties over de
veranderingen. Ik werk hier nog maar twee jaar dus ik kan mij voorstellen dat de
ouderen - die al lang werken in het ziekenhuis - de veranderingen vervelend
zouden vinden. Maar dat blijkt niet zo te zijn. Bij ons aan de koffietafel gaat
het eerder over irritaties over het lage loon in vergelijking met de
verantwoordelijkheid die je draagt.
`Aan de procesmatige werkwijze stoor ik mij niet, ik heb niet
het gevoel dat ik alleen maar formulieren invul. Een keer per jaar word mijn
afdeling afgerekend op mijn resultaten. Het gaat altijd goed. We moeten een
bepaald aantal patiënten per jaar opnemen en dat lukt prima.`
Red.: Deze tegencampagne riep een reactie uit onvermoede
hoek op:
Uit: De Volkskrant, 10-06-2006, door Kees Kraaijeveld, filosoof en
psycholoog
Ruimte voor professional is pure ideologische kitsch
De publieke dienstverlening wordt niet beter door professionals de vrije
hand te geven. Expliciete gedragsregels zijn onontbeerlijk, betoogt Kees
Kraaijeveld .
Tussentitel: Als de cultuur het probleem is, moet je de cultuur aanpakken
Het is ze gelukt. Een paar honderdduizend Nederlanders hebben zichzelf heilig
laten verklaren. Het zijn de gezinsvoogden, de verpleegkundigen en de
loketbeambten. Het zijn de vakmensen die dagelijks onze boeven vangen en onze
jeugd onderwijzen. Het zijn, in goed Nederlands, de ‘professionals’.
Na jarenlang te zijn uitgebuit door bezuinigende politici en
reorganiserende managers, zijn de professionals in opstand gekomen. Een aantal
opinieleiders wist de onvrede ‘op de werkvloer’ te mobiliseren en gaf de
professionals weer zelfvertrouwen. De professionals staan eindelijk op de
barricade.
En wat willen ze?
Ze willen af van de manager. Ze willen af van het
‘bedrijfsmatig’ werken. Ze willen af van de administratieve rompslomp.
Ze willen meer geld. Ze willen hun beroepseer terug. Ze
willen, zoals dat heet: ‘ruimte voor de professional’.
Het is een succesvolle revolutie. Want ineens wil iedereen
‘ruimte voor de professional’. Zelfs de politici die de professionals de
afgelopen jaren overspannen hebben gemaakt met stelselwijzigingen, wetten en
formulieren, zijn om.
De politiek schuift het ‘ruimte voor de professional’ naar
voren als panacee voor de misère in de publieke dienstverlening. Als de
professional maar de ruimte krijgt, dat komt het vanzelf weer goed. En dus wordt
de professional ineens op een voetstuk geplaatst. Van de PvdA tot de VVD, van
GroenLinks tot het CDA; de boodschap dat de professional de ruimte moet krijgen,
zal in geen verkiezingsprogram ontbreken.
Het succes is begrijpelijk. De revolte komt voort uit
terechte observaties. Ja, de publieke sector is suf gereorganiseerd. Ja, de
administratieve rompslomp maakt het werk van de professional er niet leuker op.
En ja, het vertrouwen tussen burger en overheid is zoek.
Het is ook terecht dat de professionals respect eisen voor
hun vakbekwaamheid. Het is logisch dat de leraren Engels van het stedelijk
gymnasium zich niet door Den Haag willen laten voorschrijven welke boeken ze
gebruiken. En de neuroloog zit niet twaalf jaar met haar neus in de boeken, om
de zorgverzekeraar te laten beslissen welke medicijnen ze moet voorschrijven.
Vakmanschap is meesterschap. Bezien met de nostalgische
softfocus van de oude Grolschreclame wil iedereen wel ‘ruimte voor de
professional’. Een ruimte gevuld met vakkennis, vrijheid en vertrouwen.
Klinkt prachtig.
Maar het is pure ideologische kitsch.
‘Ruimte voor de professional’ zou een goed idee zijn, als
alle professionals van Nederland zouden deugen, zowel vakinhoudelijk als qua
mentaliteit. Maar anders dan het huidige discours ons wil doen geloven, zijn de
meeste professionals geen heiligen.
Hoewel er veel wordt geklaagd over het gebrek aan
vakinhoudelijke kennis van de moderne professional, schort het in de publieke
sector vooral aan vakmensen met de juiste mentaliteit. Professionals met een
professionele instelling zijn met een lantaarntje te zoeken. Ze zijn er wel,
maar binnen de publieke instellingen worden deze échte vakmensen, meestal
liefkozend, ‘de gekken’ genoemd. Het gaat om een kleine minderheid. De andere
professionals zijn niet gek.
Zeg nou zelf. Als alle professionals de juiste mentaliteit
zouden hebben, en stevig, vriendelijk en hulpbereid zouden zijn, dan zou de
Nationale Ombudsman toch niet zoveel klachten krijgen over zoiets basaals als
bejegening?
Toch gaat negentig procent van de klachten hierover: over
onbehoorlijke bejegening en de manier waarop de ‘professionals’ omgaan met
klachten en kritiek. De burger voelt zich niet erkend als persoon, niet met
respect behandeld en niet serieus genomen.
Het beeld dat de Ombudsman schetst van de publieke
dienstverlener is allerminst dat van een heilige. Integendeel. De professional
heeft weinig invoelingsvermogen, is moeilijk te bereiken en komt zijn afspraken
niet na. En dat moet de ruimte krijgen?
Nee, als we willen dat de publieke dienstverlening verbetert
(en dat willen we allemaal al tenminste dertig jaar) dan verdienen de meeste
professionals helemaal geen ruimte. Niet zolang die ruimte niet eerst wordt
gevuld met een professionele mentaliteit. En omdat de honderdduizenden
professionals in overheidsdienst niet vanzelfsprekend over het benodigde moreel
kompas beschikken, moet die mentaliteit worden vormgegeven met een sterke
organisatiecultuur.
Dit is makkelijker gezegd dan gedaan. Alleen al het begrip
organisatiecultuur. In de vele definities ervan , gaat het altijd over ‘waarden
en normen’ en de manier waarop deze het gedrag van de professional beïnvloeden.
Ga daar maar eens aan sleutelen.
Het is dan ook geen wonder dat de bovenbazen altijd dezelfde
gedachtesprong maken als het op de organisatiecultuur aankomt. Als de
organisatiecultuur anders moet, pakken ze liefst de organisatiestructuur aan. In
plaats van met een visie op andere waarden en normen en ander gedrag, komen ze
met voorstellen voor minder ambtenaren, ontkokering en ketensamenwerking. Het is
nu eenmaal makkelijker de ‘harde’ factoren aan te pakken, door diensten die
moeten samenwerken in één gebouw te zetten, dan dat je ‘soft’ gaat proberen de
mensen die er werken de waarde van samenwerking te laten inzien.
Maar het is ook verkeerd. Als de organisatiecultuur het
hoofdprobleem is - en dat is het - dan moeten we die cultuur aanpakken. En dat
is de afgelopen dertig jaar onvoldoende gebeurd. ...
Daarnaast wordt op ministeries, in gemeentes, scholen en
ziekenhuizen in allerlei programma’s gewerkt aan de organisatiecultuur in brede
zin. Die moet vooral flexibel, omgevingsgericht, resultaatgericht en
samenwerkingsbereid (FORS) worden.
Klinkt mooi. Maar gedragscodes hebben we al vele jaren en hoe
voorkom je nou dat het blijft bij een papieren organisatiecultuur? Hoe voorkom
je dat de dienaren van ‘de autistische staat’ onder het mom van
cultuurverandering op de hei weer naar hun eigen navels gaan zitten staren?
‘Cultuur moet je doen’, luidt het eenvoudige antwoord.
Gedragscodes moeten worden uitgewerkt tot concrete gedragsregels. Een voorbeeld:
• Stel u voor met naam en functie
• Wees vriendelijk en spreek de klant aan met u
• Praat niet óver mensen maar mét mensen
• Geef eerlijke informatie en vermijd vakjargon
• Geef persoonlijke informatie onder vier ogen
• Geef aandacht en toon begrip
• Luister naar kritiek en ga in op de inhoud
• Doe wat u zegt en houd u aan de afspraken
Nu denkt u natuurlijk: dat spreekt toch verdorie vanzelf!
Maar dat is dus helaas niet zo. Als deze eenvoudige regels
zouden worden nageleefd, dan zou de Ombudsman het namelijk een stuk rustiger
hebben.
Niets spreekt tegenwoordig nog vanzelf. Hoe een
‘professional’ zich behoort te gedragen ook niet. Door de teloorgang van de
collectieve tradities is onze samenleving de vanzelfsprekendheid voorbij.
Om de dagelijkse omgang toch leefbaar te houden, moeten
regels worden geëxpliciteerd. Je ziet het in de VS: expliciete dos and don’ts
voor alles. Juist om samen te kunnen leven ondanks alle diversiteit, moeten ook
wij naar een expliciete samenleving. We moeten de gedragsregels, die voorheen
vanzelf spraken, opnieuw verwoorden en uitdragen.
Maar dat vindt nog lang niet iedereen.
En de meeste professionals al helemaal niet. Het is
interessant te zien op hoeveel weerstand expliciete gedragsregels nog stuiten.
Kijk nog even naar de regels hierboven. Niemand kan daartegen zijn, zou je
denken. Maar toen het Ziekenhuis Walcheren, uit wiens gedragscode ik deze regels
heb gepikt, de code onlangs aan haar personeel stuurde, was het huis te klein.
De professionals waren woedend. Ze vonden de gedragscode betuttelend en
beledigend.
Geen wonder. De meeste professionals denken van zichzelf dat
ze dit soort basisbeleefdheden altijd al toepassen, ook al bewijst
klantenonderzoek dat het niet zo is. De professional wil zelf bepalen wat goed
is, ook al hebben eenvoudige zaken al bejegening en een professionele attitude
weinig met vakinhoud van doen.
Door dit gebrek aan zelfkritiek, hebben de professionals in
de semi-publieke sector geen professionele organisatiecultuur kunnen neerzetten.
Ze noemen zichzelf ‘professional’, zonder te beschikken over de vereiste
professionele instelling. Ze willen ‘hun eigen vak uitoefenen’, zonder zich te
verantwoordelijk voelen voor de organisatie waarin ze werken. Ze willen ruimte,
zonder regels.
Het Zeeuwse ziekenhuis, dat beseft de directie achteraf ook
wel, had hier natuurlijk voorzichtiger mee om moeten springen. Gedragsregels
zijn onmisbaar voor een sterke organisatiecultuur, maar nog belangrijker is de
manier waarop ze tot stand komen. In plaats van de gedragscode zelf op te
stellen tijdens een strategiesessie met het management, had het ziekenhuis
natuurlijk de professionals, en liefst ook de klanten, bij de totstandkoming van
de code moeten betrekken. Dat is precies wat ze in Vlissingen nu alsnog willen
gaan doen.
Professionals hebben regels nodig. Concreter is beter, geldt
hierbij. Want abstracte regels zoals ‘klantgericht werken’, kun je niet
omhelzen, zonder dat je samen afspreekt in welk gedrag dat zichtbaar moet
worden. Het is een van de wijze lessen van de gedragstherapie: als je wilt dat
iemand verandert, zeg hem dan niet dat hij anders moet zijn, maar vooral wat hij
anders moet doen.
Alleen zo weten professionals waar ze aan toe zijn. En dat is
nodig, want ‘ruimte’ mag leuk klinken, maar is in de praktijk vaak meedogenloos.
...
Expliciete gedragsregels zijn niet alleen beter voor de
professional, ze scheppen ook duidelijkheid voor de burger. Als je op een poster
aan de muur kunt lezen aan welke regels een professional zich heeft te houden,
dan is het makkelijker er iets van te zeggen als de betrokkene over de schreef
gaat. Heldere regels geven ook aan wat de burger níet van de professional kan
verwachten, geen vriendjespolitiek bijvoorbeeld. Expliciete regels helpen zo ook
de te hoge verwachtingen van de burger wat te matigen. ...
De échte professional kan hiermee alsnog de barricades op.
Niet zozeer in een revolte tegen politiek en management, maar vanuit de notie
medeverantwoordelijk te zijn voor de eigen organisatiecultuur. Niet zozeer met
de eis om ruimte voor zichzelf, maar vanuit het verlangen eindelijk eens in een
professionele organisatie te mogen werken.
Wil die echte professional dan nu opstaan?
Red.: Dit artikel vertoont een van de positieve kanten
van de filosofie: het tonen van de andere kant in een discussie, en begaat twee
van de traditionele fouten van filosofen: het denken in zwart-wit categorieën
,
en het doordraven aan de hand van een aanname zonder die aanname voldoende in de
praktijk te testen
.
De "andere kant" is dat de taak van een manager inderdaad in veel
omstandigheden een noodzakelijk en nuttige taak is. Tot die taak behoren als
eerste coördinatie en communicatie, en ook het handhaven van professionele
standaarden. Daarop expliciet aangesproken zullen weinig professionals ontkennen
dat dit noodzakelijke taken zijn.
De revolte tegen de managers is echter niet ontstaan door de
ontkenning van de nuttigheid van veel manageriële
taken, maar door twee ander zaken: de manier waarop vele, of zelfs de meeste,
managers die taken invullen, en de hoeveelheid managers en management ten
opzichte van de hoeveelheid professionals. Kraaijeveld heeft zijn artikel
beperkt tot de zaak van beroepscodes en daarop nogal doorgedraafd, maar die
belangrijkere zaken over het hoofd gezien.
Maar daarnaast ziet hij nog een zaak over het hoofd, namelijk
dat manager-zijn ook een professie is. De manager is ook een professional. En
voor die professional zouden dezelfde beroepscodes moeten gelden. En blik terug
op het lijstje laat zien dat waar er onder de gewone professionals ongetwijfeld
velen voorkomen die deze regels soms of vaak schenden, onder de beroepsgroep van
de managers die schendingen veelvuldig en systematisch zijn - nee, niet richting
publiek, maar richting overige personeel - onder andere de professionals - zie
bijvoorbeeld de ervaringen in het onderwijs
.
Maar er was meer commentaar:
Uit:
De Volkskrant, 14-06-2006, column door Evelien Tonkens
De kunst met tegenstrijdigheden om te gaan
... Dan liever de revolte van de vaklieden. Deze lijkt nu echt
succesvol te worden, gemeten aan de woede die hij genereert. Zo fulmineerde Kees
Kraaijeveld dat ‘ruimte voor professionals’ een succesvolle maar domme revolutie
is. Pure kitsch’. (het Betoog, 10 juni). Professionals gaan meer ruimte alleen
maar misbruiken om hun botheid, traagheid en slordigheid te botvieren, betoogt
Kraaijeveld. ‘Als alle professionals de juiste mentaliteit hadden en stevig,
vriendelijk en hulpvaardig zouden zijn, dan zou de Nationale Ombudsman toch niet
zoveel klachten krijgen over zoiets basaals als bejegening?’ (Zou Kraaijeveld
echt niet weten dat de Ombudsman alleen klachten behandelt over de overheid, en
dus niet over de voornaamste woordvoerders van de revolte: zorgverleners en
docenten?)
Kraaijeveld beschrijft professionals als verwende, zichzelf
overschattende kinderen. Het ontbreekt hen aan zelfkritiek, ze beschikken niet
over een professionele instelling, ze willen ‘hun eigen vak uitoefenen’ zonder
zich verantwoordelijk te voelen voor de organisatie waarin ze werken. Ze willen
ruimte zonder regels’. Professionals moeten zich eerst maar eens leren gedragen,
vindt Kraaijeveld. Ze moeten een eed of belofte afleggen en ze moeten concrete
gedragsregels opgelegd krijgen. Regels als ‘geef aandacht en begrip’ en ‘luister
naar kritiek en ga in op de inhoud’.
Een eed is prachtig, artsen leggen die ook al af, maar
Kraaijeveld heeft blijkbaar geen idee van de complexe omgeving waarin de meeste
professionals moeten opereren. Concrete regels zijn er meestal genoeg. Maar deze
zijn vaak onderling tegenstrijdig en toch allemaal belangrijk. Dat levert
onoplosbare dilemma’s op. ‘Geef aandacht en toon begrip’ kan in de praktijk
haaks staan op ‘luister naar kritiek en ga in op de inhoud’.
Neem de manisch-depressieve cliënt die woedend is op de
psychiater omdat deze haar geen overdosis slaapmiddelen wil geven. De psychiater
luistert en toont begrip voor de zelfmoordwens maar gaat niet in op de inhoud
van de kritiek door de pillen toch te weigeren. Wat nu als de cliënt deze
weigering interpreteert als gebrek aan begrip en gaat klagen? Kraaijeveld
concludeert dan dat deze cliënt slecht is behandeld en de professional zich dus
niet aan de regels houdt – hij vindt klachten immers een graadmeter voor gedrag
van professionals.
Het werk van professionals staat echter bol van dergelijke
tegenstrijdigheden, waarbij simpele gedragsregels niet volstaan. Een docent moet
enerzijds alle kinderen individuele aandacht geven en anderzijds de sfeer in de
klas bewaken. Soms moet ze daarom individuele aandacht opofferen aan de
groepssfeer, en soms het omgekeerde. Een jeugdhulpverlener helpt een kind in
nood het beste door zowel de waarde van het gezinsleven te erkennen als de
waarde van een geweldsvrije, liefdevolle opvoeding – zaken die in de praktijk
helaas vaak strijdig zijn.
Een professional moet dergelijke tegenstrijdige waarden en
regels tegen elkaar kunnen afwegen. Die afweging is in iedere situatie anders.
Precies daarom heeft een professional niet meer regels maar meer ruimte nodig om
zelf te kunnen beslissen. Niet om wat te rommelen, maar om secure afwegingen te
kunnen maken en daarmee recht te doen aan de complexiteit van unieke situaties.
Een goede professional heeft ook tijd nodig aan
tegenstrijdige eisen recht te doen. De honderden woedende professionals in de
recente enquête van Netwerk en Rondom tien klaagden mede daarover.
Ze besteden vaak meer tijd aan de registratie dan aan het echte werk. We maken
de mooiste afspraken in het zorgplan, vertelde een medewerker van een
verpleeghuis, maar we hebben helemaal geen tijd ons eraan te houden.
Kraaijeveld heeft gelijk dat niet alle professionals in staat
zijn die ruimte goed te benutten. Dat is geen reden hun ruimte in te perken. Wel
om meer bijscholing en uitwisselingen te organiseren, met collega’s en met
cliënten, over de vele hierboven genoemde dilemma’s. Op deze omwenteling hoop
ik. ...
De Volkskrant, 17-06-2006, ingezonden brief van Jaap Reijneveld, medisch
specialist (Amsterdam)
Gedrag professional gevolg management
In zijn artikel over expliciete gedragsregels voor professionals gaat auteur
Kees Kraaijeveld mijns inziens af en toe wat te kort door de bocht (het Betoog,
10 juni).
Ten eerste gaat hij er vanuit dat er in Nederland enkele
honderdduizenden professionals zijn. Hoewel de definitie van ‘professional’ een
rekbaar begrip is, lijkt het mij niet correct om bijvoorbeeld loketbeambten van
een dergelijk etiket te voorzien. Inderdaad, ook deze mensen beoefenen (...) een
vak, maar als dat het leidende criterium is kunnen we eigenlijk iedereen, zelfs
de manager, een professional gaan noemen. Ik wil er voor pleiten deze benaming
te reserveren voor mensen die een vak beoefenen met duidelijk omschreven
opleidingseisen, een actieve beroepsvereniging met een vorm van tuchtrecht of
duidelijke gedragsregels, een beschermde titel of iets dergelijks.
Ten tweede vergelijkt de auteur het geven van meer ruimte aan
de ‘professional’ met het loslaten in de jungle van een in de dierentuin
opgegroeide pandabeer: meedogenloos. Ik denk dat hij daar gelijk in heeft, ook
een ‘professional’ gaat zich in de loop der jaren namelijk zo infantiel gedragen
als hij behandeld wordt. Ondanks deze rake observatie en de constructieve
adviezen t.a.v. begeleiding van dit proces, dreigt hij echter uit het oog te
verliezen wie de veroorzaker van deze ‘domesticatie’ is: de manager.
De Volkskrant, 17-06-2006, ingezonden brief van Mathilde Bos, docent
verpleegkunde Hogeschool (Utrecht)
Uitglijers
Kraaijeveld wil meer gedragsregels voor professionals. ‘Spreek de klant aan met
u’ is één van de regels.
Kraaijeveld klaagt ook dat professionals meer met procedures
dan met resultaat bezig zijn. Maar dat wordt met al die regels alleen maar
erger! Mensen gaan zich aan de voorgeschreven procedures houden, doen wat ze
moeten doen en zijn nergens op te ‘pakken’. Professionals worden steeds
angstiger en hun managers proberen met allemaal protocollen en procedures de
situatie te beheersen.
De managers denken in ‘producten’. De individuele hulpvrager
verdwijnt zo uit beeld: er wordt nergens meer een mouw aan gepast, want dan moet
je afwijken van de procedures en dat kan je de kop kosten. Goede dienstverlening
bestaat wat mij betreft uit ‘ergens een mouw aan passen’.
Hoelang zal het duren voor we onderwijs en dienstverlening
helemaal automatiseren? Maak een mooi programmaatje, dan wordt de klant altijd
met ‘u’ aangesproken en kunnen er geen uitglijers meer voorkomen. Er is
weliswaar geen persoonlijk contact meer, maar wie maalt daarom? We maken geen
fouten en zijn nergens meer op te pakken. Mooi resultaat.
De Volkskrant, 17-06-2006, ingezonden brief van Jan van Leeuwen (Rotterdam)
Verkramping
De essentie van de ergernis van de professionals (op de werkvloer) is simpelweg
dat de werkvloer sinds de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw overspoeld is
geraakt met een groot aantal managers. Veelal vanwege de status en bijbehorende
pecunia zijn dit soort functies aantrekkelijk voor zowel de professionals als de
lichtgewichten.
Deze lieden bevolken allerlei lagen in de organisatie zonder
hun werk – zo zij al begrijpen wat ze moeten doen – naar behoren uit te voeren.
Consequenties hiervan zijn onzekerheid en de angst dat niet afdoende
verantwoording kan worden afgelegd, een totale verkramping bij het nemen van
acties en tenslotte een schier treurniswekkende moeizaamheid bij het mogelijk
maken van je werk.
Red.: Dit is zoals het in de praktijk vaak, misschien
zelfs meestal, werkt. Onderstaand een voorbeeld van hoe het zou moeten werken,
met grotendeels dezelfde observaties als boven eerder gedaan door de redactie:
De Volkskrant, 24-06-2006, ingezonden brief van Erik ten Have, hoofd P &
O in het onderwijs (Nijmegen)
Hoe weerbarstig is rol van manager
De uitlopende reacties op het artikel van Kees Kraaijeveld (het Betoog, 10
juni/U-pagina, 17 juni) tonen maar weer eens aan hoe weerbarstig de rol van de
manager binnen de zogeheten professionele cultuur is.
De kunstmatig opgeworpen tegenstellingen zijn commentaren op
zowel definitieniveau (wat is een professional, wat is een manager), in de
proceduresfeer (regels gaan ten koste van mensen), als op de beloningsstructuur
(ondergewaardeerd versus overbetaald).
Ooit waren er chefs en directeuren die de diverse
beroepsgroepen en werkprocessen (aan)stuurden. Inmiddels wordt vrijwel iedereen
met een leidinggevende positie geacht manager te zijn, van de teamleider in de
zwakzinnigenzorg tot aan de president-directeur van Shell.
En eigenlijk is in die tussentijd maar weinig veranderd: zet
een stel specialisten bij elkaar – metselaars of neurochirurgen – en al snel is
er behoefte aan iemand die samenhang aanbrengt in de werkzaamheden. Iemand die
plant, overlegvormen structureert, contacten onderhoudt, logistieke processen
coördineert, huisvesting organiseert, het netwerk onderhoudt, facturen
ondertekent, nieuwe collega’s aantrekt, bij conflicten bemiddelt en zonodig
knopen doorhakt; zie hier: de ouderwetse baas is geëvolueerd tot de hedendaagse
manager.
Natuurlijk zitten ook daar incompetente, overbetaalde
blaaskaken bij die met holle frasen hun ondergewicht maskeren. Maar het
leeuwendeel tracht met ploeteren en plezier de (arbeids)voorwaarden te scheppen
waaronder soms lastige, veelal goedwillende en zelfs enkele briljante
professionals hun ambacht kunnen uitoefenen. Ieder z’n vak.
Red.: Een ding dat daar nog bij komt is de zeer
verschillende benadering van managers en professionals als het gaat om betaling
en arbeidsmarkt. Managers stellen zichzelf marktconform te betalen, hoewel er
voor iedere managersfunctie een aanzienlijk aantal kandidaten is. Terwijl
professionals zelden meer betaald worden als er een tekort ontstaat. De
bestaande veel hogere salariëring van managers hebben natuurlijk niets te maken
met een markt of met efficiëntie of productiviteit, maar heeft natuurlijk alles
te maken met een traditionele positie als bazen en zetbazen van de echte bazen,
en niets met markt. Dit alles blijkt ten duidelijkste in de maatschappelijke
status van uitvoerende professional en manager, of eigenlijk: coördinerende
professional. Hoe dat in de praktijk werkt staat onder:
Uit:
De Volkskrant, 08-07-2006, door Aleid Truijens
Waar blijft dat grotemensensalaris?
Kinderen willen heus wel kiezen voor werk in de zorg
... Tussen nu en 2011 verlaten zeventigduizend mensen het
onderwijs. Waar halen we hun opvolgers vandaan? We hebben het laten gebeuren:
scholen, zorginstellingen en publieke diensten moesten functioneren als
‘bedrijven’. Dus ging een groot deel van het budget naar een korst van
marktconform betaalde managers en bedenkers van intussen mislukte innovaties. De
hooggeprezen ‘professional’ met zijn handen aan het bed, zijn stapel na te
kijken schriftjes en de ettertjes in zijn wijk, is gedegradeerd tot een sukkel
die blijft hangen op het niveau van de ‘uitvoering’.
De tucht van de markt zou bij schaarste de inkomens moeten
opjagen. Maar in het onderwijs gebeurt het omgekeerde: eerstegraads,
universitair geschoolde leraren worden door hun management gelijkgesteld aan 2de
graads hbo’ers. Waar op de ‘markt’ doen ze dat na? Welke wiskundige, econoom of
geograaf is zo gek om voor de klas te gaan staan als hij elders het driedubbele
kan verdienen? Maar zonder deze leraren geen kenniseconomie.
Nog zo’n fijn bericht: de helft van het geld dat rijke landen
besteden aan ontwikkelingshulp blijft kleven aan de weldoorvoede strijkstok die
consultant heet. Schande! – natuurlijk wordt dat geroepen. Maar in Nederland
gebeurt al jaren precies hetzelfde. ...
Red.: Hieruit blijkt hoe ernstig demotiverend en
ondermijnend de huidige overmachtige en overgewaardeerde positie van de managers
is. Die hele klasse van managers is een voorbeeld van een uitvretende en
uitbuitende boevenbende geworden, een soort sprinkhanenplaag die de arbeid van
de professionals kaalvreet in dienst van en ten behoeve van nog grotere schurken
in bedrijfsleiding en financiering
(een betrekkelijk kleine groep uitzonderingen daargelaten).
Voor het bericht over de ontwikkelingshulp dat Truijens
noemt, zie hier
.
Naar Managers, lijst
,
Rijnlands beleid
,
Rijnlands beleid, overzicht
, of site home
.
|