Individu, groep en interactie
In Individu en groep
is het kenmerkende verschil besproken tussen het vergelijken van individuen
en het vergelijken van groepen: over het eerste kan je definitieve
uitspraken doen zoals "Jan is langer dan Piet", en over de tweede meestal
niet - althans niet in de zin van een absolute waarheid: "Nederlanders zijn
langer dan Japanners" is waar als groepsuitspraak, maar voor individuele
combinaties uit de twee groepen kunnen ten opzichte van de groepsgrootte
grote aantallen uitzonderingen zijn, als blijkt uit de bijbehorende
illustratie:
Deze verschillen zijn beschreven en met termen uit de statistiek met onder
andere die van de Gaussiaanse of normale verdeling zoals te zien in de
illustratie.
In deze vormen van statistiek en naar buiten komend hoe je de Gaussiaanse
verdeling kan afleiden uit worpen met dobbelstenen, zit een fundamentele aanname
verborgen: dat de zaken of individuen die verzameld worden onder de term
"groep" geen interactie met elkaar hebben Hetgeen het dobbelstenen-geval heel
expliciet stelt: de worp van de ene steen mag geen invloed hebben op de worp van
de andere.
Met deze verklaring achter de rug wordt het ineens verbazingwekkend dat de
Gaussiaanse verdeling zo veel voorkomt dat ze ook de naam "normale
verdeling" heeft gekregen, want naast zandkorrels of kiezels zijn er toch
betrekkelijk weinig zaken aan te wijzen die absoluut geen enkele interactie
hebben, en bij mensen lijkt dat dus eerder nooit het geval.
Wat toch weer snel te verklaren is door er de factor "relativiteit" bij te
betrekken: als de interactie maar zwak genoeg is, voldoet de Gaussiaanse
verdeling. Waarbij "zwak" dan is ten opzichte van de krachten die de uitslag van
"de worp" bepalen. Neem bijvoorbeeld dobbelstenen met op de plaats van de zwarte
punten die de waarde van het vlak aangeven, kleine magneetjes. Zijn de
magneetjes zwak, hebben ze weinig invloed op het gestuiter na het neerkomen van
de dobbelstenen. Zijn de magneetjes echter te sterk, gaan de "zessen" (met de
meeste magneetjes) aan elkaar kleven, en wordt de uitslag verstoord: de
Gaussiaanse grafiek krijgt rare bobbels.
Net als bij de levende natuur
waarin wat in principe een continuüm zou kunnen zijn van alle mogelijke
uitingen van levensvormen maar door de natuur "geschikt" is in vele stammen,
rassen, geslachten, enzovoort die duidelijk onderscheidbaar zijn, is er ook
qua interacties in feite niet een echt continuüm, maar een scheiding tussen
sterke en zwakke. Die automatisch tot stand komt, omdat sterkere interacties
van de afstotende of aantrekkende soort kunnen zijn, met in het eerste geval
hoogstens een versterking van het willekeurige gedrag, en in het tweede een
onmiddellijk tot stand komen van de binding tot een nieuwe eenheid
. En nadat
de sterke binding nieuwe eenheden heeft geschapen, blijft er tussen de
nieuwe eenheden alleen zwakke binding over
, want anders herhaalt het proces
zich.
De sterke bindingen vertonen meestal
eenduidig gedrag en zijn makkelijk te onderzoeken in de natuurkunde dat wil
zeggen de dode natuur. Bij de zwakke bindingen ligt dat ingewikkelder. Een
voorbeeld van een sterke binding is de elektrische kracht, die door de Frans
natuurkundige Coulomb (1736-1806)
als eerste
(grotendeels) in een mooie kort en bondige formule of wet
werd gegoten. De veel zwakkere binding tussen elektrisch neutrale moleculen
werd veel later ontdekt, door de Nederlandse natuurkundige Van der Waals
(1837-1923)
, en
heeft een ingewikkeldere formule die minder algemene geldigheid heeft.
Eén van de manieren om een
zwakke interactie te onderzoeken is het variëren van die interactie, of, wat
even goed is, die van een eventuele tegenactie. Daarvan is al een voorbeeld
langsgekomen, bij de dobbelstenen met magneetjes. Daar werd de kracht van de
magneetjes gevarieerd. Je kan ook de tegenkracht variëren, dat wil zeggen:
de kracht waarmee de dobbelstenen geworpen worden.
Het natuurkundige
voorbeeld is dat van een gas van moleculen: de bindingskracht is de Van der
Waals-kracht, de tegenkracht is die van de temperatuur oftewel de snelheid
van de moleculen. Hoe hoger die snelheid dus de temperatuur, hoe minder ze
de neiging om aan elkaar te blijven zitten, bij een botsing. Maak de
temperatuur maar hoog genoeg, en zelfs de sterke bindingen vallen uit
elkaar, met als voorbeeld dat van de zon, temperatuur vanaf 5000 graden,
waarin ook de elektrische bindingen verbroken zijn.
Die laatste
toestand: waarbij de temperatuur veel hoger is dan de bindingen, kan de
natuurkundige weer uitstekend beschrijven. Want dat is namelijk dezelfde als
die van de Gaussiaanse verdeling, met wat aanpassingen. Het betreffende
natuurkundige vak heet dan ook "statistische mechanica".
Maar die
temperatuur kan ook omlaag. Wat er dan gebeurt, is wat bekender want veel meer
voorkomend dan wat er in de zon gebeurt: het gas van losse moleculen kan een
vloeistof worden. Of beter gezegd: wórdt een vloeistof, met een doodenkele
uitzondering - kennelijk is er op die enkele uitzondering na altijd een
zwakke vorm van aantrekking.
De overgang van gas naar vloeistof heeft een aantal speciale kenmerken die ertoe
geleid hebben dat die overgang een speciale naam heeft: "faseovergang". De
belangrijkste hiervan is dat de faseovergang "plotseling" is: zo was er gas, en
zo is er vloeistof, schijnbaar zonder continue overgang. Iets dat bekender en
duidelijker is bij de faseovergang van vloeistof naar vaste stof: zo was er
water, en zo is er ijs.
Het voorgaande geldt voor (bijna) alle zuivere stoffen in de natuurkunde en de
chemie. Voor gemengde stoffen is die abruptheid er niet, zoals bekend van het
voorbeeld van boter of margarine.
Overigens blijkt bij nadere beschouwing ook voor zuivere stoffen er een traject
te zijn, in de zin dat vlak voor de faseovergang van bijvoorbeeld water naar ijs
steeds grotere groepen van watermoleculen samenklonteren en weer uit elkaar
gaan. Alleen is dit niet voor het blote oog zichtbaar.
Op welk punt hier genoeg informatie aangaande het patroon van interacties is
gegeven, hopelijk, om te kunnen wijzen op de toepasbaarheid ervan in de
sociologie.
Een paar vertalingen: de losse moleculen kunnen vertaald worden naar individuele
mensen. Het gedrag van individualistische aspecten van groepen van mensen kan
vertaald worden naar Gaussiaanse verdelingen. De sterke interacties tussen
mensen leiden tot samenklonteringen die op zich weer eenheden vormen - de
duidelijkste zijnde het gezin. Tussen de samengeklonterde eenheden bestaan er
zwakke vormen van aantrekking - en bij mensen ook afstoting. De interessante
sociologische processen spelen zich af op dit niveau. Net als in de natuurkunde
zijn in de sociologie de meest opvallende processen de meest abrupte processen.
Het meest abrupte sociologische proces dat overeenkomt met een natuurkundige
faseovergang is dat van de sociologische revolutie. Net als bij de natuurkundige
faseovergang, dient de revolutie zich, grotendeels onzichtbaar voor het maatschappelijke
waarnemingsoog, door middels van steeds grotere "samenklonteringen", voor
historici, dat wil zeggen: later levende sociologen, (en een doodenkele contemporaine waarnemer) overduidelijke vormen van
"waarschuwingen"
.
De vertaling van natuurkundige faseovergang naar sociologische revolutie
is voor de hand liggend en indien al gelegd neigend naar vanzelfsprekend.
Het is dan ook uiterst plausibel dat voor de minder dramatische en minder
zichtbare processen die eraan voorafgaan en ermee verbonden zijn, een
soortgelijke vertaling is te maken: sociologische interacties zijn te
behandelen als natuurkundige interacties, in acht nemende dezelfde
overwegingen als die gedaan bij de overgang van individu naar groep: van
absoluut-geldende regels voor de vergelijking van individuen naar voor
gemiddeldes geldende regels voor groepen.
Aan de plausibiliteit van
deze stap kunnen concrete aanwijzingen worden verbonden, die dan natuurlijk
moeten gaan over de terreinen liggende tussen de natuurkunde en de
sociologie. Dat wil zeggen: terreinen tussen de dode natuur en het gedrag
van groepen van mensen. Die stappen zijn bekend: van dode natuur naar
levende natuur dat wil zeggen de biologie, van levende natuur naar
doelgericht levende natuur dat wil zeggen de neurologie, van de doelgericht
levende natuur naar de zelfbewuste levende natuur, dat wil zeggen de
menselijke psychologie, en dan van de bewuste levende individuele mens naar
de menselijke groep: de sociologie. Die laatste stap is vermoedelijk niet
losmakelijk: het essentiële aan bewustzijn van de werkelijkheid ontstaat
vermoedelijk in interactie.
De essentie van deze stappen is
neergelegd in het programma zoals onder andere geformuleerd door Alfred
Korzybski, Isaac Asimov en anderen, zie de Psycho-socio-historie,
inleiding
.
Het voorgaande is een eerste stap in de uitwerking van dit programma, na
eerst de basistoestand te hebben neergezet: die van een groot aantal
onafhankelijke elementen in Individu en groep
.
De volgende stap is logischerwijs een nadere uitwerking van de
diverse soorten interacties die hier ruwweg zijn gesplitst in "sterk" en
"zwak", zie hier
.
Naar Psychosociohistorie, inleiding
, of
site home
.
|