De basis van de economie, deel I |
14 sep.2002; 23 jul. 2013 |
In de moderne economie spelen vele factoren een rol, en de economie als geheel
lijkt daardoor een zeer ingewikkeld proces - iets dat zijn weerslag vindt in de
huidige stand de economische wetenschap
. Bij
de mensen die de bestudering ervan als vak hebben, economen, leidt dat vaak tot
grote fouten in hun uitspraken, uitkomsten, en methoden
, en
sommigen betwijfelen of het begrijpen van dat proces überhaupt mogelijk is. Hier
zullen we ons niet storen aan dit soort overwegingen, en de normale methodiek van de
wetenschappelijke benadering volgen, zoals beschreven voor de menswetenschappen
in het algemeen hier
: begin met eenvoudige gevallen,
zoek daarvoor een simpel model, en vul dat model aan met steeds meer factoren,
voortdurend controlerend of het klopt met de werkelijkheid.
Het simpele basismodel dat hier is gekozen, is dat van het dorp en de
steenkolenmijn, geplaatst in een wat verder verleden. Het dorp wordt bewoond
door boeren die aardappelen telen. De boeren hebben dus te eten. Omdat de grond
bij het dorp vruchtbaar is, hebben ze meer aardappelen dan ze voor hun eigen
gezin nodig hebben.
De mijnwerkers hakken steenkolen uit de mijn, omdat ze met die kolen hun huis
kunnen verwarmen in de winter. Omdat ze hebben ontdekt dat het handig is om de
taken te verdelen doen ze het zo: vijf man hakken, twee verzamelen de brokken en gooien ze in
wagens, en twee duwen de wagens naar de voorraadberg buiten. Daardoor konden de
mijnwerkers meer kolen hakken dan ze nodig hadden voor hun eigen huizen.
De basis van het economische proces is het volgende: de mijnwerkers ruilen hun te veel aan
kolen met het te veel aan aardappelen van de boeren. Het resultaat is dat zowel
de boeren als de mijnwerkers zowel te eten als een warm huis in de winter
hebben.
Dit basismodel beschrijft de primaire aspecten van de economie op een simpele
manier. Het kan ook makkelijk
uitgebreid worden met de secundaire. Want zowel boeren als mijnwerkers
worden wel eens ziek. De behandeling van ziekte is een kunde die zowel boeren
als mijnwerkers niet goed beheersen. Het is dus lonend voor zowel boeren als
mijnwerkers om iemand te zoeken die het genezen van zieken wel als specialiteit
heeft. Deze persoon gaat de zieken van het dorp behandelen, in ruil voor
aardappelen van de boeren, en kolen van de mijnwerkers. Nu hebben de inwoners
allemaal te eten, een verwarmd huis, en verzorging van hun zieken.
Dit specifieke secundaire aspect van de economie kan aangevuld worden met een aantal van
dit soort functies, mede afhankelijk van de grootte van het dorp:
conflictbemiddeling, brandbestrijding enzovoort. Al deze mensen dragen bij aan
het welzijn van het dorp als geheel, zonder een materiële bijdrage te leveren,
maar door hun diensten uit te wisselen met de materiële meerwaarde van de boeren
en de mijnwerkers. Waardoor en veel gevallen die boeren en mijnwerkers ook weer
mee kunnen produceren omdat ze al die secundaire zaken niet zelf hoeven te doen.
Men zou kunnen denken dat hiermee de maatschappij van het dorp af was. Op vele
plaatsen en voor grote delen van de geschiedenis was dit inderdaad het geval. Er
waren wel altijd een aantal storende elementen, zoals die mensen wier kwaliteit het hebben
van een grote fysieke kracht was. Een deel van deze mensen zagen de voorraden
van de boeren en de mijnwerkers, en namen met geweld aardappels en kolen van de
boeren en de mijnwerkers. Dit soort mensen zijn in de geschiedenis bekend als
soldaten, krijgshoofden, koningen, en dat soort types. Hun rol en invloed worden
in deze artikelen niet behandeld - ze worden wel regelmatig elders genoemd onder gebruik van
archaïsche termen als "roofridders" en modernere als "graaiers".
Eén van de secundaire functies die ontstond
binnen de ontwikkelende economie van het dorp was die van het regelen van werkzaamheden binnen de mijn. De boeren hadden ieder
hun eigen taken, die ze grotendeels zelf konden afhandelen. Hetzelfde gold voor
de ziekenverzorger en dergelijke. De mijn is een ander geval omdat er zoveel
mensen en zaken bij betrokken zijn, te denken valt aan gangenbouw, waterafvoer,
veiligheid, enzovoort. Om dit allemaal te coördineren ontstond er de groep van
organisatoren - die hadden in principe dezelfde ondersteunende, secundaire,
positie als de ziekenverzorger en de brandweerman.
In de praktijk is het anders gelopen. De organisators waren over het algemeen de
wat slimmere bewoners van het dorp. Bij de afspraken over de verdeling van de
goederen spraken ze af dat iedere mijnwerkers een deel van zijn gehakte kolen,
zeg een tiende, zou afstaan aan de organisators, als ruil voor het werk van de
organisators. Dat wil zeggen dat iedere organisator evenveel kolen krijgt als
een mijnwerker, als hij werkt voor tien mijnwerkers. Er waren echter veel meer
mijnwerkers, zodat de organisators veel meer kolen kregen dan een mijnwerker.
Die extra kolen konden ze ruil voor allerlei andere producten naast aardappelen.
De organisators kregen het dus beter dan de mensen voor wie ze werkten, of
mensen in andere secundaire beroepen.
Door de samenwerking van primaire en secundaire economie werd het dorp steeds
welvarender. Hetzelfde gold voor de andere dorpen in de buurt. Er ontstond
handel tussen de buurdorpen. Nu was het slepen met steeds grotere hoeveelheden
goederen nogal omslachtig, zodat er uiteindelijk een simpeler ruilmiddel
ontstond, waar alle betrokken partijen eenzelfde waarde toedichten, goud en
zilver. De eenheden goud en zilver werden geld. De organisators konden hun extra
kolen omzetten in extra goud. Kortom, de organisatoren werden rijk. Omdat er
geen beperking was aan het proces van het rijk worden, konden de rijken
uiteindelijk het eigendom krijgen over een heleboel andere zaken, waaronder de
mijn zelf. De rijke organisatoren werden zo een nieuwe klasse, de eigenaren. Het
proces van het geven en nemen van arbeid draaide daardoor om: waar eerste de
productieven organisatorisch gezien werk gaven aan de organisatoren, gaven de
nieuwe eigenaren organisatorisch gezien arbeid aan de productieven
.
.
Dit is voldoende detail voor het basismodel om de uitbreiding met de overige
stappen naar de moderne maatschappij duidelijk te maken. Dat mag misschien een
groot karwei zijn, maar het lijkt niet meer zo ondoenlijk als in het begin. De
vraag is dan waarom de beroepseconomen, wier vak het is dit om soort dingen uit
te zoeken, dit dan niet gedaan hebben.
Het antwoord is voor de hand liggend. Want wat het bovenstaande basismodel
laat zien, is dat de materiële producten die staan voor het inkomen van de
secundaire en hogere beroepen afkomstig zijn van de arbeid in de primaire
sector. In het basismodel kan je je wel een dorp zonder ziekenverzorger
voorstellen: het leven wordt slechter, maar is leefbaar. Maar je kan je niet een
dorp zonder boeren of mijnwerkers voorstellen; de primaire sector is dus
essentiëler. Als je essentieel vervangt door belangrijk, is de primaire sector
is dus belangrijker dan de secundaire. Als je belangrijkheid laat overeenkomen
met inkomen, zou de primaire sector meer moeten verdienen dan de secundaire. De
moderne werkelijkheid is dat secundaire en de verdere sectoren die inmiddels
ontstaan zijn, waaronder de groep van de economen, veel meer verdienen dan de
primaire.
Het laatste laat zien dat economen dus geen belang hebben bij een fundamentele
beschrijving van de economie, omdat daarmee hun eigen positie ondergraven wordt
. Hier
wordt die analyse wel gedaan, waarvan het voorgaande de eerste stap was
. Als
volgende stap wordt aan het bovenstaande model nog een laag toegevoegd in deel
II, waar het gaat over de motor achter de moderne economie: de technologie, en
hoe die economie is ontstaan
.
Naar Economie, huidig
,
Economie lijst
,
Economie overzicht
, of site
home
.
|