Bronnen bij Sociale klassenstrijd: de WRR

 jan.2007

De WRR is een wat minder eenduidig geval dan instituten als het CBP uitleg of detail en het SCP uitleg of detail , omdat het geen vaste samenstelling heeft. Er is wel een relatief kleine vaste staf, maar de meeste van haar rapporten worden (grotendeels) geschreven door mensen van buiten die daarvoor gevraagd worden. Natuurlijk bepaalt de keuze van die mensen evengoed in belangrijke mate de inhoud van de resultaten.
    Desalniettemin valt er een vrijwel eenduidige lijn te signaleren in wat de WRR aan rapporten produceert. Hieronder geven we een aantal voorbeelden, maar we beginnen met de algemene houding van waaruit er wordt gedacht en gewerkt:
 

Uit: De Volkskrant, 06-10-2007, column door Amanda Kluveld

Dit is losbandig beleid op basis van opinies

Minister Plasterk schrijft in de Emancipatienota dat het publieke debat over de seksualisering van de samenleving langs preutse conservatieve en vrijgevochten liberale lijnen verloopt. Hij baseert die stelling niet op onderzoek, maar dat is, blijkens het laatste WRR-advies, niet nodig. Wie vraagt om cijfers, voorbeelden en onderzoek krijgt van de voorzitter van de WRR, Van de Donk, te horen dat wetenschap subjectief is. Deze subjectiviteit ontslaat kennelijk eenieder van het streven naar objectiviteit en gedegen onderzoek.   ...


Red.:   Het is volkomen duidelijk: in de maatschappelijke tweedeling die je voor het gemak alfa en bèta kan noemen, maar ook die van wetenschappelijke oprechtheid en eerlijkheid versus wetenschappelijk bluf en oplichterij, staat WRR-voorzitter Wim van de Donk aan de kant van de alfa's en gamma's - de kant van de bluf en oplichterij. Want objectiviteit is natuurlijk het medicijn voor het gezonde denken, maar vergif voor de bluf en oplichterij.
    En die bluf en oplichterij produceert de WRR in ruime mate. Onder een bloemlezing:


Uit: De Volkskrant, 11-10-2006, van verslaggever Frank van Alphen

Interview | Nahied Razwani, kandidaat kamerlid voor de VVD, vindt dat iedereen zelf kan sparen voor een werkloosheidsuitkering

‘Uitkering maakt mensen afhankelijk en laks’

Weg met de collectieve verzekering: iedereen kan zelf sparen voor de eigen WW-uitkering, vindt Nahied Razwani. Wie nooit werkloos wordt, houdt een mooi bedrag over bij pensionering.


Maak de verzorgingsstaat minder verzorgend, was begin deze week de boodschap van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De econoom Nahied Razwani, nummer 52 op de kandidatenlijst van de VVD voor de komende Tweede Kamerverkiezingen, wil nog een paar stappen verder gaan. ‘We moeten af van de verzekeringsgedachte. Werknemers moeten zelf sparen voor hun WW’, zegt ze.
    Razwani (1966) vluchtte vijftien jaar geleden samen met haar man uit Iran naar Nederland. Ze zegt de negatieve kanten van de Nederlandse verzorgingsstaat te hebben gezien bij haar mede-asielzoekers. ‘Vluchtelingen zijn over het algemeen initiatiefrijke mensen. Ze verlaten met veel moeite hun land en willen ergens anders een bestaan opbouwen. In Nederland zag ik dat ze veranderden in mensen zonder zelfrespect. Mensen die afhankelijk werden van een uitkering en dachten dat ze niets meer konden. Daaruit ontsnappen, is moeilijk.’ ...
    Ze vindt ook dat de ontslagbescherming en het minimumloon op de schop moeten. Volgens Razwani is het financiële verschil tussen een uitkering en werken nog te klein. ...


Red.:   Advies van de WRR: op naar het Amerikaanse systeem: wie werkloos of arbeidsongeschikt wordt: voedselbonnen en de bedeling. De VVD pakt het moeiteloos op.
    Natuurlijk is de gewone burger en kiezer van dit soort dingen minder gecharmeerd. Erg fout van die gewone burger, vindt onze voorzitter:


De Volkskrant, 29-09-2007.

WRR-voorzitter: politiek bang voor ‘Bokito-burger’

De politieke elite is vijf jaar na de Fortuyn-revolte nog steeds bang voor de burger en neemt dus moeilijk impopulaire besluiten. Dat zegt Wim van de Donk, voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. ‘De burger is een boze Bokito. Zijn problemen drongen niet tot de Haagse beleidsagenda’s door, dus is hij even over het hek gesprongen. Dat heeft de politieke elite in verwarring gebracht: ze zijn zo bang geworden dat ze helemaal doorslaan. Kijk maar naar die honderd dagen van het kabinet.’  ...


Red.:   Nu een voorbeeld van de bluf en oplichterij waar voorzitter Van de Donk zo'n voorstander van is. Dit voorbeeld komt in de vorm van een wat uitgebreidere analyse van een artikel in het kader van de strijd tegen  de eerste twijfels over de resultaten en de juistheid van het privatiseringsbeleid (iets wat we ook kennen van neoliberaal ideoloog Frank Kalshoven. Uit hoofde van duidelijkheid is het artikel opgesplitst en per deel van commentaar voorzien:
 

Uit: De Volkskrant, 11-06-2008, door Leigh Hancher en Willemijn Dicke, respectievelijk lid en stafmedewerker van de WRR  

Alles terug naar de staat is niet wenselijk

De zorg voor essentiële infrastructuren als energie, moet niet terug worden gegeven aan de staat, betogen Leigh Hancher en Willemijn Dicke.

Er is de laatste tijd volop aandacht voor de vraag of we er wel goed aan hebben gedaan marktwerking te introduceren in sectoren die voorheen uitsluitend onder de hoede van de overheid stonden. Soms vraagt men zich af of het eigenlijk niet beter is dat in een aantal van die sectoren die oude situatie wordt hersteld.
    Die vraag is natuurlijk niet onzinnig. Want hoe weet je nu zeker dat private of commercieel gedreven bedrijven de kwaliteit van het drinkwater ook in de toekomst op peil zullen houden? Of dat ze het onderhoud van dijken, wegen en energienetten niet laten versloffen? Kunnen we de zorg voor deze essentiële infrastructuren wel in handen laten van private partijen?
    Deze zorg inspireerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid onderzoek te doen naar investeringen in infrastructuren (dijken, wegen, energie, telecommunicatie, riolering, luchthavens, drinkwater, vuilnisophaal, spoorwegen). Zijn deze vitale infrastructuren gegarandeerd voor de toekomst? En kunnen de huidige institutionele arrangementen het hoofd bieden aan klimaatverandering en de overgang naar een duurzame economie?
    Ooit waren de meeste infrastructuren in handen van een publieke monopolist. De afgelopen 15 jaar is marktwerking in vrijwel alle infrastructuren ingevoerd. Daarbij is de handel over de netwerken en ook het wetgevend kader verregaand geïnternationaliseerd.


Red.:   Een neutrale inleiding. Behalve de laatste zin: er is geen enkele netwerk geïnternationaliseerd, behalve het stroomnetwerk, maar dat was dertig jaar terug ook al internationaal.

  Het WRR-rapport Sturen op infrastructuren laat zien dat in de eerste fasen van marktwerking vooral gestuurd is op korte termijndoelen als efficiencyverhoging en verbeterde dienstverlening. Dat was nodig omdat er best wat spek zat bij de voormalige publieke monopolisten en soms is het heel duidelijk hoezeer de individuele consument daarvan heeft geprofiteerd. In dit opzicht heeft de marktwerking haar doel bereikt: in vrijwel alle sectoren zijn belangrijke efficiencywinsten behaald.

Wat hier staat is dat de openbare nutsbedrijven reserves hadden, en dat die reserves aan de consument zijn gegeven. Mooi voor de consument, maar op de langere termijn waarschijnlijk onverstandig.
    Van efficiencywinsten zijn geen enkel teken te zien, met uitzondering van de telefoniemarkt, maar die winst is volledig gedreven door technologische vernieuwing.

  Dat desondanks in sommige gevallen de prijzen zijn gestegen, ligt ook aan verhoging van de belasting (water + energie) en stijging van grondstofprijzen.

De grondstoffenprijzen zijn wel gestegen, maar het is volkomen onwezen dat dit de prijsstijginen in zijn geheel verklaart. het zou zomaar ook door de toename van management en de explosief gestegen topsalarissen kunnen zijn.

  Maar het rapport toont ook aan dat lange termijndoelen, zoals duurzaamheid, innovatie en lange termijnbeschikbaarheid in de huidige situatie niet expliciet worden nagestreefd. Dat komt doordat korte termijnefficiency en dienstverlening aan de nationale consument voorop staat. Dit geldt overigens meer voor infrastructuren waar geen concurrentie mogelijk is tussen de netwerken dan voor een zich snel ontwikkelende sector als de telecommunicatie.

Wat de redactie al stelde: men heeft aan potverteren gedaan. Behalve de telecom-sector, maar dat komt omdat die geen gedeelde infrastructuur meer heeft, door de ontwikkeling van draadloze technieken.

  Economische theorieën en praktijkervaringen in landen die al eerder marktwerking hebben ingevoerd (Australië, de VS en het VK) voeden het vermoeden dat de bestaande institutionele arrangementen in infrastructuren onvoldoende de lange termijn publieke waarden helpen realiseren, vooral als die niet zo meetbaar en zichtbaar zijn - .denk aan duurzaamheid. Dat is reden tot zorg, aangezien infrastructuren niet alleen bepalend zijn voor de dienst die over die specifieke infrastructuur loopt (mobiliteit, veilig drinkwater of bescherming tegen overstromingen), maar ook de voorwaarde zijn voor de economische en culturele ontwikkeling van een land.

In minder wollige woorden: de ervaringen in Angelsaksische landen laten zien dat geprivatiseerde de nutsbedrijven de infrastructuur zwaar verwaarlozen - iets dat gevallen als New Orleans meenemende ook rustig "misdadig verwaarlozen" mag noemen. En daarbij hebben we het dus niet over 'duurzaamheid' (dat station is eigenlijk al gepasseerd), maar over zulke fundamentele zaken als de stroomvoorziening en de bescherming tegen het water. Geen duidelijker bewijs dat de privatisering, de Angelsaksische aanpak, een ramp is voor het land

  De WRR heeft gezocht naar nieuwe institutionele arrangementen die deze lange termijndoelen en de daarvoor benodigde investeringen kunnen garanderen, zonder de efficiency en marktwerking te verwaarlozen. Daarbij stelt de WRR nadrukkelijk vast dat de zorg over de realisatie van lange termijndoelen niet wordt weggenomen als infrastructuren weer worden teruggebracht bij een publieke monopolist. Ook die vorm kende zo zijn problemen.

Alles kent zo zijn problemen - waar het om gaat is datgene te kiezen dat de minste problemen veroorzaakt. En de ervaring en uit de vorige alinea laten zien waar die problemen ghet kleinst zijn: bij nutsbedrijven in de publieke sector.

  Een bekend fenomeen is politiek opportunisme: Een wethouder of minister heeft een regeertermijn van vier jaar. Is het dan niet al te verleidelijk dingen te realiseren binnen die termijn, in plaats van onderhoud te plegen met een horizon van misschien wel honderd jaar? Grootscheeps achterstallig onderhoud bij rioleringen toont aan dat publiek eigendom geen garantie is voor goed onderhoud. Andere bekende problemen van publieke monopolisten zijn gebrek aan innovatie, verkokering en goldplating: het duurder en luxer uitvoeren van projecten dan nodig.

Waartegenover staat managerieel opportunisme: een topmanager, directeur, zit meestal zo rond de jaar of vijf bij een bedrijf, waarna hij naar de volgend verhuist. Dus is hij volledig geconcentreert op de korte termijn. Grootschalig achterstallig onderhoud bij bruggen, elektriciteitsvoorziening, en waterbescherming in Amerika toont aan dat privaat eigendom een garantie is voor slecht onderhoud. Andere bekende problemen bij private monopolisten zijn: excessieve besparingen, overaandacht voor de aandeelhouderswaarde, verlies aan expertise door (massa)-ontslagen, en rustplating: het gebruik van slechte materialen bij vitale constrcuties.

  Er is nog een reden waarom een terugkeer naar de situatie van een publieke monopolist onwenselijk is. Fysieke netwerken zijn vaak geïnternationaliseerd - denk aan snelwegen, spoorwegen, gasleidingen en elektriciteitskabels.

Ter afwisseling een een paar aperte leugens: snelwegen sluiten op elkaar aan, maar zijn niet geïnternationaliseerd (de Nederlandse snelwegen zijn niet in Duitse handen), en bij spoorwegen geldt dat in nog sterkere mate (locomotieven kunnen vaak niet op elkaars netwerk rijden en de koppelingen tussen rijtuigen passen niet op elkaar). wat etreft het eletriv=citietsnet doet men nijvere pogingen, maar is de overname door de marktideologie nog niet gesl;aagd.

   In veel sectoren bestaat gedetailleerde technische afstemming op internationaal niveau, maar ontbreekt de bestuurlijke en politieke besluitvorming op systeemniveau van de infrastructuren. Hierdoor is een democratisch deficit ontstaan: technische experts in plaats van politici maken de keuzen ten aanzien van internationale kwesties. Een terugkeer naar nationale publieke monopolies vult dit democratisch hiaat niet op.

Reactie: Een voortzetting van het private monopolie holt het democratisch primaat steeds verder uit.

  Niet terug naar de publieke monopolist, maar wat dan wel? De WRR meent dat alle infrastructuren toe zijn aan een herijking van de huidige institutionele structuur. Deze heroriëntatie bestaat uit: nieuwe rolverdeling (passen dubbele petten nog wel in de nieuwe situatie), nieuwe checks and balances (om vooral de commercieel opererende publieke bedrijven tegengas te geven) en nieuwe verbindingen (vooral nodig als een sector voor grote innovaties staat, zoals de energiesector met haar duurzaamheidsopgave). Deze herijking moet uitmonden in een nieuwe rolverdeling tussen partijen, waarbij niet alleen de nationale consument maar ook het (internationale) fysieke netwerk centraal moet staan en waarbij de efficiencydoelen in evenwicht worden gebracht met de publieke waarden op lange termijn. Dat is niet makkelijk. Die laatste laten zich nu eenmaal niet afvinken als een rekensom naar efficiency. Een nieuwe institutie zoals een nationale netwerkmonitor kan helpen om achterstallig onderhoud of andere afwijkingen te constateren. Niet als toezichthouder, maar als monitor. Wij geven toe dat 'nieuwe rollen, nieuwe checks and balances en nieuwe verbindingen' minder goed bekt dan de anti-marktwerkingsleuzen.

Het is volkomen onduidelijk wat hier allemaal staat. Er staan wat algemene termen, maar die zijn niet ingevuld met concrete zaken - zowel private als publieke oplossingen vallen hieronder.

  Maar de 'oplossing' van 'alles terug naar de staat' is niet wenselijk, niet mogelijk en niet adequaat gebleken.

En hier komt de conclusie: niet terugkomen op eerdere privatiseringen

  De zorg voor de toekomstige kwaliteit van vitale infrastructuren is niet verenigbaar met simplistische strategieën.

Met een gotspe als slot: alles privatiseren is natuurlijk minstens even zo simplistisch als alles in de publieke sector.
    De conclusies hebben zichzelf al getrokken: hier staat niets inhoudelijks ter verdediging van privatisering, met uitzondering van de telecom-sector, waarvoor het probleem eigenlijk niet meer van toepassing is, omdat het geen echte ondeelbare infrastructuur mee gebruikt. De conclusie die het WRR trekt aan het slot en in de kop van het artikel is een klassiek geval van de ook al uit de klassieke oudheid bekende redeneerfout van Non sequitur: het gestelde volgt niet uit de aannames. Of in de eerdere termen van de redactie: het is bluf, en oplichterij met behulp van woorden.
    Na de analyse van de redactie kwam er nog een:
 

Uit: De Volkskrant, 27-06-2008, door Frans de Graaf

Publiek goed is geen winstobject

Het is zorgwekkend dat de overheid publieke infrastructuren is gaan zien als winstobject, en het onderhoud op lange termijn verwaarloost, betoogt Frans de Graaf
.

Tussentitel: Analyse door de WRR van infrastructuren is zeer twijfelachtig

De WRR constateert in zijn rapport Sturen op infrastructuren dat de langetermijninvesteringen in ‘publieke waarden’ van ‘vitale infrastructuren’ worden veronachtzaamd en dat actie is geboden (Forum, 11 juni). De verwaarlozing van de infrastructuren is volgens de raad het ‘gevolg van de integratie van infrastructuren in de markt’. De WRR bepleit geen ‘herstel van publieke monopolies’, maar wil dat de overheid de regie van de infrastructuren meer naar zich toe trekt.
    Als we de door de WRR onderzochte infrastructuren nader bekijken, is deze analyse zeer twijfelachtig. Het gaat om ‘onroerende fysieke voorzieningen’. Dat zijn dijken, waterleidingnetten, wegen en spoorwegen, et cetera. Er is achterstallig onderhoud te constateren bij onder meer de Nederlandse dijken en wegen. Dat is een ernstige zaak. Maar op welke wijze zijn deze infrastructuren ‘geïntegreerd in de markt’, zoals de WRR beweert? Het antwoord is: op geen enkele wijze, het zijn publieke goederen die voor het overgrote deel met publiek geld zijn gefinancierd.
    Ook Prorail, het bedrijf dat het Nederlandse spoorwegennet beheert, is volledig eigendom van de staat. Op de keper beschouwd zijn van de tien infrastructuren die de WRR onderzocht er welgeteld twee die niet (volledig) eigendom zijn van het rijk of lagere overheden. Die twee particulier beheerde infrastructuren zijn de afvalverwerking en de netwerken voor elektronische communicatie. Opvallend is dat de laatstgenoemde de enige infrastructuur is met volop aandacht voor langetermijninvesteringen.   ...
    In het WRR-onderzoek wordt het ‘herstel van publieke monopolies’ afgewezen, terwijl de onderzochte infrastructuren in werkelijkheid vrijwel allemaal publieke monopolies zijn. Meer invloed van politici is volgens de WRR ongewenst omdat zij in plaats van de lange termijn vaak vooral de eerstkomende verkiezingen als richtlijn hebben. Dit ‘politieke opportunisme’ lijkt een meer voor de hand liggende oorzaak voor de soms twijfelachtige staat van de infrastructuur dan de vermeende ‘integratie in de markt’.
    Om het tij te keren, bepleit de raad een grotere regierol voor de overheid. Zij moet de ‘rollen’ van de verschillende partijen opnieuw definiëren en afbakenen, het toezicht verscherpen en de checks en balances herzien. Als het gaat om het ordenen van sectoren, is dit wellicht zinvol, maar het advies van de WRR gaat niet over een gehele sector, maar slechts over de fysieke infrastructuur. En daar is maar één ‘rol’ en die wordt ‘gespeeld’ door de overheid.   ...
    De geconstateerde verwaarlozing van verschillende infrastructuren is zeer zorgelijk en verdient inderdaad publieke aandacht. De analyse van de WRR geeft echter een verkeerde voorstelling van zaken. De zeggenschap en het beheer over de infrastructuur zijn niet ‘versnipperd’ en van ‘integratie in de markt’ is nauwelijks sprake.
    Om de investeringen in infrastructuur te doen toenemen, moet het hierboven genoemde ‘politiek opportunisme’ worden bestreden. Dat vereist ook een omslag in het denken door de overheid over de door haar beheerde infrastructuur. Die wordt namelijk steeds meer als beleggingsobject gezien. Jaarlijks ontvangen de diverse overheden vele miljoenen uit de winsten die worden geboekt door het winstgevend exploiteren van infrastructuren. Daarmee doet de overheid precies datgene waarvan zij bang was dat een eventuele particuliere eigenaar zou doen: het winstgevend uitbaten van een natuurlijk monopolie.
    De overheid moet haar eigendommen echter niet als winstobjecten zien, maar als publieke goederen die vanwege hun bijzondere karakter onder zware publieke controle staan. Deze controle gaat gepaard met verantwoordelijkheid. Die bestaat eruit dat de overheid, in het belang van de burgers, deze publieke infrastructuren goed onderhoudt – ook op de lange termijn. Het is zeer zorgwekkend dat de overheid bij het nemen van deze verantwoordelijkheid in gebreke blijft.

Frans de Graaf is wetenschappelijk medewerker van de Teldersstichting, het wetenschappelijk instituut van de VVD.


Red.:   Let op de ondertekening - het is de wereld op zijn kop: de VVD die pleit voor investeringen door de overheid. De WRR is een instituut dat volkomen doorgedraaid is is haar neoliberale denken, en wel op een dusdanig contraproductieve manier, dat zelfs men vanuit rechtse kring gaat beseffen dat er ergens iets mis gaat als je het idee van de markt te ver doorvoert.
    Dit soort misstanden op wat praktischer gebied staat zelden niet van misstanden in algemener denken. In het geval van meneer Van de Donk hebben het zijn grootste probleem al gezien: hij gelooft niet in wetenschappelijke objectiviteit, en zijn instituut kennelijk ook niet ...
    Dat ongeloof in objectiviteit is waarschijnlijk niet zomaar met de wind mee komen waaien. Voor het verschijnen  van dit rapport hadden twee andere al de nodige ophef veroorzaakt. Het eerste ging over religie, en betoogde dat religie goed is voor de maatschappelijke samenhang- een bewering die bij  iedereen die in zijn eigen land om zich heen kijkt, of naar de televisie met berichten over andere landen met meerdere geloven, een langdurig knipperen met de ogen doet veroorzaken. Religie leidende tot binding? Ja, binnen de groep van religieuzen, maar tussen de religieuze groepen is er nauwelijks iets anders dan haat en nijd - als je geweld en oorlog even niet meetelt.
    Wie nog niet heeft bedacht hoe een club die zou moeten worden beschouwd als de elite van denkend Nederland tot zo'n stupide mening kan komen, wordt geholpen door dat andere omstreden rapport, dat rapport dat zo belangrijk werd geacht dat men het liet presenteren door de vrouw van de troonopvolger. Prinses Maxima sprak de gedenkwaardige woorden dat er niet een 'dé Nederlandse identiteit' bestond, waarvan men de stupiditeit dacht te omzeilen door eraan toe te laten voegen dat 'er ook geen de Argentijnse identiteit' bestond.
    De weerlegging is heel simpel: als het wel waar is, is er geen enkele nationale identiteit. Terwijl iedereen de verschillen tussen Nederlanders en Duitsers (stijf, humorloos, hardwerkend, betrouwbaar), en Fransen, en Italianen en Engelsen en enzovoort zo kan uitschrijven. En nee, het geldt niet voor iedereen. Wat even relevant is als de opmerking dat er ook lange Japanners bestaan voor de regel dat Japanners korten zijn dan Nederlanders.
   Iedereen weet waar deze laatste stupiditeit vandaan komt: het is multiculturalisme: de wens om alle culturen gelijkwaardig te verklaren - of nauwkeuriger omschreven: de allochtonen culturen. En dat gold natuurlijk ook voor dat eerdere rapport over religie: niet religie moest gezien worden als hebbende  bindeden waarde: het was de islam die gezien moest worden als een positieve zaak - of, weer nauwkeuriger: als een wat minder negatieve, want zo ver is gemiddeld en normaal Nederland inmiddels wel.
    Het "identiteits"-rapport heeft een hele storm losgemaakt, die zich in eerste instantie concentreerde op de "dé Nederlandse identiteit"-uispraak van Maxima. Eén bijdrage daaruit willen we op de plaats onder de aandacht brengen:


Uit: NRC Handelsblad, 26-09-2007, door Ruud Koopmans, hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en onderzoeksdirecteur aan het Wissenschaftszentrum in Berlijn (WZB),

Cultuur maakt wel verschil, beste WRR

Het WRR-rapport ‘Identificatie met Nederland’ legt de oorzaak van achterblijvende inburgering van migranten vooral bij Nederland zelf. Maar de WRR onderbouwt deze stellingname niet met wetenschappelijke feiten
.  
...

Red.:   Gunst, daar staat in de ondertitel precies hetzelfde als de redactie al constateerde met betrekking tot het privatiserings-artikel van de WRR.
    Het lijkt dus veilig om de algemene conclusies omtrent de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid te trekken: dit is een club die niets te maken heeft met wetenschap, behalve dan als rookgordijn voor andere zaken. Die andere zaken zijn het bevorderen van diverse vormen van ideologie en belang van de hogere klassen: het neoliberalisme van alles-privatiseren, het multiculturalisme ter ondersteuning van immigranten en immigratie, en de verachting van de burgers wier belangen hiermee geschaad worden, tezamen de pilaren van die overkoepelende ideologie: het Angelsaksische denken.
    Wim van de Donk treedt met enige regelmaat ook in de openbaarheid. Het deed de redactie ergens aan denken (zie ook hier ):

Burgemeester Dickerdack, de machtsgerichte bestuurder


Red.:   Meer over de WRR en het integratiebeleid hier uitleg of detail (link volgt)

 
Naar Klassenstrijd, hoger , Klassenstrijd , Sociologie lijst  , Sociologie overzicht  , of site home .