Sociale klassenstrijd |
14 mei 2012 |
Een deel van de visie van deze website is om zaken zoveel mogelijk vanuit een
evolutionair standpunt te bekijken
. Voor de politiek lijkt dat een minder voor de hand liggende zaak, maar daar
heeft een beroemde landgenoot, primatoloog Frans de Waal
, met het verschijnen van zijn baanbrekende boek Chimpanzee politics in
1982 een eind aan gemaakt. Wat De Waal liet zien is dat de gang van zaken binnen
groepen chimpansees, in hun onderlinge wedijver om de beste posities, precies
hetzelfde soort tactieken toepassen als mensen - het was het favoriete boek van
Amerikaans president George Bush.
Waar dit boek natuurlijk ook over gaat is de machtstrijd, en de vorming van
groepen die om die macht strijden. Iets dat zich natuurlijk in alle groepen
(mens)apen en mensen af speelt, waarbij de mensengroepen zich alleen
onderscheiden doordat ze groter en ingewikkelder zijn. Maar ook in die laatste
gaat het om de strijd om de macht tussen groepen. En de termen van modernere
maatschappijen: de klassenstrijd. De klassenstrijd is een moderne vorm van een
gebeuren dat zich gedurende een flink deel van onze evolutie heeft afgespeeld.
De huidige algemene houding ten opzichte van de term “klassenstrijd’ is dat dit
iets ouderwets is, iets uit de tijd van het communisme en nog daarvoor, iets dat
we hebben overwonnen tezamen met de overwinning op het communisme
. Dat laatste leidde ook tot de beroemde bewering van Fukuyama dat dit het einde
van de geschiedenis betekende, en zelden is iemand op zo’n fundamenteel vlak zo
snel terecht gewezen. Het idee over het overwonnen zijn van de klassenstrijd
is onzin van eenzelfde soort
.
Dat de klassenstrijd nog steeds springlevend is, komt omdat ze slechts een
uiterlijke vorm is, samen met een aantal andere, van een nog fundamenteler
proces, namelijk dat van de macht. Daar waar een maatschappij geregeerd wordt
door macht gebaseerd op willekeur in plaats van geregeerd door gezag gebaseerd
op kunnen
,
zal er altijd een klassenmaatschappij zijn, bestaande uit de volgende drie
basisklassen: de machtigen, hun helpers, en de rest die het producerende werk
doet.
Waarschijnlijk zullen de meeste meer ingewikkelde en modernere maatschappijen
uit meerdere lagen bestaan, maar dat hoeft dan nog geen klassenmaatschappij te
zijn. Een klassenmaatschappij heeft twee belangrijke andere kenmerken: het
behoren tot een bepaalde klasse hangt in aanzienlijke tot sterke mate af van de
klasse van de ouders, en de topklassen zorgen voornamelijk of alleen voor hun
eigenbelang.
De meest voorkomende, of misschien wel enige, reden van het voldoen aan deze
voorwaarden is het bestaan van een structuur van macht. Macht leidt altijd tot
gesloten netwerken van machtigen, en daar waar bestuur bestaat uit een min of
meer gesloten netwerk, weet je ook dat dat bestuur gebaseerd is op macht. Dat
komt omdat het allereerste waarin machtigen hun macht willen uitoefenen
natuurlijk in de keuze van andere of nieuwe machtigen is. De aloude en een nog
steeds gebruikelijke manier is natuurlijk die van vererving.
Met het bestaan van machtigen hebben we een twee-lagenmodel. In de meest oude
vormen was de top echter nogal klein ten opzichte van de rest, soms maar één of
enkele families, en dat is onvoldoende om de rest in de hand te houden. Daarom
ontstaat er vrijwel automatisch nog een derde klasse: de middenklasse met als
primaire functie de machtsuitoefening in dienst van de top.
Het
is volkomen duidelijk hoe in dit soort maatschappij de lasten en baten verdeeld
zijn: de baten, de (meer) opbrengst, komen bij de top, en de lasten, het (extra)
werk bij de onderste groep - van de baten ten koste van de onderklasse betaalt
de top de middenklasse. Dit is zodanig duidelijk dat het al aan het eind van de
Middeleeuwen beschreven is, door Sebastiaan Brant in zijn Narrenschiff
(1492)
, in de
tekst horende bij de nevenstaande houtsnede:
De boer wordt
toch
ondanks zijn
ijver,
levend gevild
door ridder en
schrijver
Waarin "boer"
(midden) staat voor lagere klassen, "ridder" (links) de top vertegenwoordigt, en
"schrijver" (rechts) voor de middenklassen. De prent is een niets aan
duidelijkheid te wensen overlatende illustratie van de positie van de lagere
klassen
.
Deze structuur bestaat dus al op zijn minst honderden en waarschijnlijk
duizenden jaren, en is relatief weinig veranderd. De belangrijkste verandering
tot voor tot voor circa honderd jaar terug was een geleidelijke groei in omvang
en ingewikkeldheid van de middenklasse. In de meer archaïsche vormen bestond de
middenklasse uit drie groepen: de soldaten om de onderklasse in de hand te
houden, de bediening, en de hofnar annex muzikanten enzovoort. In de meer
verlichtere versies daarvan was er ook nog een aantal "intellectuelen", in
vormen van de boven afgebeelde "schrijver" tot aan echte geleerden.
Het is vooral in die middenklassen waar er dus allerlei groepen bij zijn gekomen
. In
de moderne maatschappij is dat een ruime variatie geworden, zoals bijvoorbeeld
te zien in de Bommelstrips van Toonder: het aantal figuren uit de middenklasse
is veruit het grootst
.
Ook in de top heeft zich een soortgelijke verandering voorgedaan, zij het in
veel mindere mate. Ook in de wat oudere Europese maatschappijen waren er
belangrijke rollen, naast de erfelijke top, belangrijke rollen voor industriëlen
en financiers en beroepsbestuurders. De veranderingen bestonden voornamelijk van
verschuivingen van de macht van de erfelijke naar de andere machten.
Dit was het historische proces tot voor slechts enkele decennia geleden. Daarna
heeft zich in de (West-)Europese landen een wat drastischer verandering
voorgedaan, grenzende aan het begrip "revolutie", namelijk het ontstaan van de
democratie, in de praktijk de verkiezing van de beroepsbestuurders door de
burgers. De strijd tussen de klassen werd daarmee deels verplaatst van botte
machtuitoefening naar wederzijdse verbale strijd middels het politieke proces,
met als tussenstap de vorming van politieke partijen. Het 'deels' in deze
waarneming slaat op het feit dat het economische deel van de maatschappij
daarvan uitgesloten is, wat in de praktijk in ieder geval in de buurt van de
helft van de maatschappelijke macht betreft. Binnen dat deel van de maatschappij
is de economische klassenstrijd dan ook altijd doorgegaan
.
Ondanks dit laatste voorbehoud lijkt de democratisering toch een sterke
verschuiving van de macht richting lagere klassen, omdat de lagere klassen
ruimschoots in de meerderheid zijn (standaard is daarvoor circa tweederde te
nemen) en ze op die manier dus een beslissende invloed op de beroepsbestuurders,
de politici, verwerven. De praktijk laat onmiddellijk zien dat dat niet het
geval is. In het vervolg gaat het voornamelijk om de beschrijving hoe deze
situatie tot stand komt.
Factor nummer één ligt in de groep der beroepsbestuurders. Daarin wil iedereen
mensen zien die in enigerlei mate berekend zijn voor deze taak. En omdat het
besturen van een heel land of maatschappij een zaak met vele aspecten is, breed
denkende en intelligente mensen. Dat wil wil natuurlijk automatisch zeggen:
mensen die in principe tot de top van de maatschappij behoren. Die behoren tot
de hogere, of hogere midden, klasse. Die vrijgesteld zijn van de "gewone",
productieve, arbeid. Wat ook automatisch wil zeggen: mensen die behoren tot de
klasse(n) die baat heeft bij het uitbuiten van de lagere, productieve, klassen -
en dat historisch gezien ook altijd gedaan heeft.
De tweede factor, die de eerste versterkt, is de selectie van de
beroepsbestuurders in het voorstadium van verkiezing door de burger, dat wil
zeggen: de gang van zaken in politieke partijen en dergelijke. Ten eerste gaat
het erom welke mensen zich daarvoor opwerpen, en hoe ze onderling bepalen wie
verkiesbaar mag worden.
Voor deze situaties geldt iets dat geldt voor alle situaties waarin het gaat om
het verdelen van macht: degenen die er het meest belangstelling voor hebben en
die het het meest fanatiek nastreven, zijn over het algemeen degenen die er zelf
het meeste belang bij hebben - de factor eigenbelang. Dat geldt dus eerst voor
de voorselectie, en daarna voor de strijd tussen deze zichzelf voorgeselecteerd
hebbende onderling. Waar de burger uiteindelijk uit kan kiezen, ook al is dat
uit diverse partijen en personen, bestaat in hoge mate uit mensen met een sterk
gevoel voor eigenbelang. Wie behoefte heeft aan bevestiging uit de politieke
praktijk, kan zijn hart ophalen hier
.
Een derde aanverwante factor is die van de godsdienst. Waar geloof allerlei
vormen kan hebben, is het in de praktijk meestal zo dat zij zich
ge-encanailleerd met de machtigen in de maatschappij - uiteindelijk wordt het
geloof ook vertegenwoordigd door een beperkte top, en het is heel makkelijk voor
de ene soort top zich in de andere soort in te voelen. Soms is er sprake geweest
van rivaliteiten, maar als de nood aan de man komt, dat wil zeggen; de lagere
klassen in opstrand, zijn koning en visschop over het algemeen gelijk op
getrokken.
En dan is er nog een vierde en essentiële factor, en dat is dat de mens, door
zijn zeer langdurige voorgeschiedenis als groepsdier, de sterke neiging
ingebakken heeft gekregen om de leider te volgen. Over het algemeen kan je
stellen dat de het normale groepslid, individueel of collectief, slechts in
opstand komt als er aan drie voorwaarden in voldaan is: de benadeling moet
opvallend zijn, langdurig, en de burger moet zelf directe en opvallende schade
ondervinden - gewoon minder af zijn dan de rest is meestal ook niet voldoende.
Die vier factoren spannen samen om het merkwaardige feit tot stand te brengen
dat waar in een democratie de burgers het voor het qua kiezen het voor het
zeggen hebben, en de lagere klassen daar een meerderheid vormen, dat het
uiteindelijke gekozen bestuur voor het overgrote deel bestaat uit middenhoge- en
hogere-klassenvertegenwoordigers, die vrijwel uitsluitend het eigenbelang
nastreven.
Wat is dan de meerwaarde van de democratie boven een gewone monarchie of andere
dictatuur? Dat is het simpele feit dat de burgers om de vier of vijf jaar
de mogelijkheid hebben om de bestuurders weg te stemmen. Het is deze
mogelijkheid die de bestuurders matigt in het volledig botvieren van hun
eigenbelang. Dat het machtsmisbruik dat vroeger nauwelijks grenzen kende, in de
democratie (enigszins) binnen de perken blijft.
Een voorbeeld van de werking van deze evenwichtssituatie is het gebeuren in de
jaren tachtig en negentig. Vanaf de oorlog tot in de jaren zeventig is in
Nederland en de grootste deel van de rest van West-Europa, een kapitalistische
economie met een min of meer sociale maatschappij opgebouwd waarin de welvaart
redelijk verdeeld was. Dit alles vanwege een periode van vrij continue
economische groei.
In de jaren tachtig en negentig kwam van over de oceaan de winner takes all
mentaliteit kenmerkend voor de Amerikaanse cultuur. De maatschappelijke top in
Europa besefte dat ze achterbleven bij de Amerikaanse rijken door de macht van
democratie, en het feit dat een flink deel van de Nederlandse/Europese
maatschappij geregeld werd vanuit de overheid en dus ook onder het democratisch
regime van de burger viel. Dus wat ze gedaan hebben, is zo veel mogelijk van de
door de staat en dus door de democratie geregelde zaken te verplaatsen naar de
private sector, waar de top, zoals we al gezien hebben, gewoon de baas is - de
absolute macht heeft. Dit alles is bekend als "privatisering". Privatisering is
niets anders dan een tactische zet van de hogere klassen ten nadele van de
lagere, zoals blijkt uit de gevolgen: ontslagen en gelijkblijvende of hogere
kosten voor de lagere klassen, dramatisch hogere beloningen voor de top. En dat
was nodig vanwege de macht die burger heeft over het democratisch bestuur - hoe
beperkt die in de praktijk ook is.
Privatisering voldoet aan twee van de drie voorwaarden voor een tegenactie door
de burgers: het is opvallend en er is direct nadeel - het is nog niet echt
langdurig genoeg, omdat de zichtbaarheid pas gedurende jaar of vijf duidelijk is
- dat er in echt sterke negatieve termen over de topsalarissen wordt gesproken
is pas sinds omstreeks 2004/2005. Maar het is lang genoeg om te leiden tot de
opkomst in Nederland van een politieke partij die het symbool is van verzet
tegen dit soort praktijken: de SP, de Socialistische Partij.
Wat aanleiding tot een paar opmerkingen over de partijen die beweren de lagere
klassen te vertegenwoordigen. De meeste West-Europese landen heen er één, onder
diverse namen maar universeel aangeduid als "de socialisten" of nauwkeuriger
"sociaal-democraten"- dit laatste dient ter onderscheid met wat gezien wordt als
de echte socialisten: de communisten - wat weer synoniem is aan "de duivels" -
althans : zo wordt dat algemeen gezien en voorgesteld.
De sociaaldemocratisch partijen zijn ontstaan ongeveer tegelijk met het
democratisch stelsel, en hebben in vroegere tijden veel gedaan voor de lagere
klassen. Dat is de loop van de decennia steeds minder geworden onder druk van
voornamelijk drie verschijnselen: de aanvallen van de midden- en hogere klassen
door middel van associatie met de communisten, de corrumperende invloed van de
macht, en de corrumpering door valse ideologie. Zo is het programma van
privatisering in West-Europa voor een belangrijk deel verlopen zonder verzet of
met steun van de diverse sociaal-democratische partijen.
Hiermee zijn we min of meer aangekomen bij het heden - eind jaren 2000 (augustus
2009 op het moment van schrijven). Op dit moment in de tijd maken we een
uitbarsting mee, hoe hoog of belangrijk is nog niet bekend, van een tweede zaak
die de klassenstrijd teruggebracht heeft onder de aandacht van het bewustzijn
van de maatschappij - een zaak die bekend staat onder diverse namen, zoals
Europeanisering, globalisering, mondialisering, en dergelijke.
Wat bekend staat onder mondialisering heeft twee aspecten: de rest van de wereld
die naar het Westen komt, en de Westerse wereld die naar de rest gaat. Voor wat
betreft de klassenstrijd en de rol van de lagere klassen gaat het daarbij
primair om maar één zaak: arbeid. Dat proces is begonnen met een klassieke
voorbeeld van klassenstrijd: de import van arbeiders. Tijdens een van de normale
fluctuaties in de economische conjunctuur, was er eind jaren zestig en begin
zeventig een tijdelijke hoogconjunctuur. Het was een van de zeldzame tijden dat
ook in het economische segment van de maatschappij de lagere klassen een vorm
van macht kregen - arbeid werd schaars en de lonen stegen. De tegenzet van de
hogere klassen, werknemers met steun van de beroepsbestuurders, was simpel:
import van arbeidskrachten - dit waren de zogenaamde "gastarbeiders". Het verzet
ertegen door de lagere klassen werd gesmoord in de media met beschuldigingen van
discriminatie en racisme.
Het aantal oorspronkelijke gastarbeiders bedroeg 50 duizend Turken en 25 duizend
Marokkanen. Daarnaast waren er nog diverse kleinere groepen op eigen initiatief
hier gekomen en toegelaten. Door kettingimmigratie (familie- en dorpsgenoten) is
dat uitgegroeid tot een kleine 2 miljoen allochtone immigranten in het heden.
De reden dat dat niet tot een opstand leidde, was omdat van de drie genoemde
factoren der nooit voldaan is aan de derde: die van zichtbaarheid. Dat lijkt
eigenaardig,omdat juist deze groep een andere kleur heeft, maar het gaat hier om
de sociologische vorm van zichtbaarheid: het moet op opvallende wijze op nadelen
wijzen, en dat is niet gebeurd vanwege de geleidelijkheid van het proces - je
kan dit zien als een voorbeeld van het kokende-kikkerfenomeen: gooi een kikker
in heet water, en hij springt eruit - gooi de kikker in koud water en breng het
langzaam aan de kook, en de kikker laat zich rustig klaarstomen.
Daar komt bij dat er een actief beleid is gevoerd om alle tekenen van problemen
veroorzaakt door de allochtone immigranten te onderdrukken
, en
de kleinere vormen van "opstand" tegen deze tekenen, als eerste in de zeventiger
jaren, actief te bestrijden met de al genoemde "discriminatie" en
"racisme" argumenten. In wat moeilijkere gevallen zette men de vervolging van de
joden in de Tweede Wereldoorlog in - "Wat de joden was overkomen, mag de huidige
immigranten beslist niet gebeuren"
.
Maar waar er dus relatief weinig zichtbaars, heeft de stellingname ten gunste
van de allochtone immigranten en tegen de eigen lagere klassen geleid tot een
gestage verbreding van de kloof tussen de bovenste derde van Nederland, en de
onderste tweederde. En net al bij de immigratie veroorzaakt gestage maar
langdurige groei ook een groot netto-effect aan het einde.
In dit moeras werden de eerste rimpelingen veroorzaakt door VVD-leider Frits
Bolkestein, die nog werd afgedaan als rechts-reactionair, en socioloog van
PvdA-huize Paul Scheffer (er zijn ook onderzoeken gedaan die wezen op
fundamentele problemen met de immigratie, maar dat waren onbekende mensen en die
konden, net als andere klokkenluiders, gemakkelijk geneutraliseerd worden).
De eerste echter die de zaak openlijk en rumoerig aan de orde stelde als een
probleem dat in sterke mate de lagere klassen benadeelde was Pim Fortuyn.
Natuurlijk werd hij dan ook veel zwaarder aangevallen dan al zijn voorgangers,
de term demonisering werd er voor "uitgevonden"
,
maar dat proces stokte met de moord op zijn persoon. Maar op dat moment had hij
al een ergens tussen 10 en 20 procent van de kiezers, grotendeels uit de lagere
klassen, achter zich verzameld
De moord veroorzaakte een schok, met name door de reactie van het publiek - even
leek het of er een opstand tegen politiek en media mogelijk, de daders van de
demonisering, mogelijk was. In de opluchting na afloop zijn door de
beroepsbestuurders en opiniemakers vele uitspraken werden gedaan over "leren van
deze ervaringen" (link volgt) . Zoals voorspelbaar, is daar uiteindelijk niets
van gekomen (link volgt) - het enige dat beklijfde was de openheid over de
problemen veroorzaakt door allochtone immigranten - het taboe daarop was
verdwenen, hoewel tot op de dag van vandaag daartegen wordt geageerd door het
fanatiek deel van het multiculturalisme.
Wat ook doorging was de allochtone immigratie en de gestage islamisering van
Nederland, met steeds meer moskeeën, hoofddoeken en eisen gesteld aan
Nederlanders: ze moesten samen met de allochtonen naar school om die allochtonen
aldaar op te voeden (er werden natuurlijk andere woorden gebruikt, maar hier
komt het wel keihard op neer). Het eerste leidde tot de opkomst van Rita Verdonk
- die door onhandig politiek manoeuvreren weer redelijk snel grotendeels uit
beeld verdween. Om direct opgevolgd te worden door Geert Wilders, want waar een
politieke behoefte is, wordt die op den duur altijd vervuld.
In beide gevallen bestond hun steun voor voornamelijk uit dezelfde groepen als
de aanhangers van Pim Fortuyn. Maar doordat de Tweede-Wereldoorlogretoriek
gebruikt tegen Fortuyn door diens moord in diskrediet was geraakt, moest men de
belangentegenstelling van de klassenstrijd verhullen door andere termen - over
de motieven van de aanhangers sprak en spreekt men in termen als angst,
xenofobie, en onderbuikgevoelens, en de betreffende politici werden neergezet
als populisten, liefst onder vergelijking met buitenlandse "populisten" van
"nationalistisch of erger" allooi als de Oostenrijker Jorg Haider en de Fransman
Le Pen. En door het toenemende gebruik van die term werd het één ding steeds
duidelijker: hier was sprake van een fundamenteel schisma tussen het meer
intellectuele deel van Nederland en het "volk"
.
Waar voorgangers Fortuyn en Verdonk nog enige moeite deden om niet al te
radicaal over te komen, en voor het radicale deel van hun boodschap excuses te
geven, koos Wilders voor de onverdunde harde aanpak. Met uitspraken als "Ik lust
die hoofddoekjes rauw", "Als je alle beledigingen en vervloekingen uit de koran
scheurt, houd je een boekje over zo dik als de Donald Duck", en tenslotte: "Er
zijn miljoenen moslims in Europa en dat is veel te veel" haalde hij bijna
letterlijk het bloed onder nagels van de multiculturalisten vandaan.
Na bijna iedere escalatie werden er ook vanuit het multiculturaltische kamp
tegenacties ondernomen. Meestal in de vorm van stukken of toespraken van
beroepsbestuurders en media-intellectuelen waarin opgeroepen werd om "Wilders nu
eens goed inhoudelijk weerwoord te geven", en ook een paar echte acties, zoals
Doekle Terpsta's beweging Benoemen en Bouwen ("Weldenkenden: teken de petitie op
de website!").
Waar het hierom gaat is het volgende: de oproep aan de bestuurlijke en
intellectuele elite van Nederland om "nu eens goed weerwoord te geven aan
Wilders" is zo vaak gedaan, dat het een soort mantra is geworden. Wat op puur
logisch gronden betekent dat dat weerwoord er nooit is gekomen. Dat wil zeggen:
het inhoudelijke weerwoord - schelden was makkelijk zat.
Waarmee het cruciale probleem op tafel is gelegd: Waarom zijn de
beroepsbestuurders en de media-intellectuelen niet in staat een inhoudelijk
weerwoord te geven aan Geert Wilders? De beroepsbestuurders en de
media-intellectuelen staande voor de bestuurlijke en intellectuele elite van
Nederland.
Laten we voor de duidelijkheid een concreet geval nemen, op het moment van
schrijven ook het meest recente. Het is tevens ook een nieuw hoogtepunt, omdat
de aanleiding is dat de al gesigneerde stijging in de polls van Wilders
geconcretiseerd werd door de uitslag van de Europese verkiezingen van 2009: de
PVV, de partij Geert Wilders, kreeg 17 procent van de stemmen, en werd daarmee
landelijk de tweede partij in die verkiezingen.
De reactie kwam dit keer van PvdA-minister van Binnenlandse Zaken: Guusje ter
Horst. De titel van het interview, in vol ornaat op de omslag van Vrij
Nederland, zegt genoeg (Vrij Nederland, 04-07-2009):
|
'Een opstand van de elite is hard
nodig'
Verontwaardigd is de minister van binnenlandse zaken: over de uitslag
van de Europese verkiezingen, over het gebrek aan respect voor
gezagsdragers, over de hetzes van de PVV en De Telegraaf en
eigenlijk ook over de onvrede van de Nederlandse burger. 'Je zou
verwachten dat mensen het heerlijk vinden om anno 2009 in Nederland te
mogen leven.' |
Het was aanleiding voor een stroom reacties. Vrij Nederland vroeg "de
elite" om een reactie, en gaf die weer in een verzameling stukken van:
H.J.A. Hofland (1927) is journalist en columnist voor De Groene Amsterdammer
en NRC Handelsblad.
Marjolijn Februari (1963) is schrijver en columnist voor De Volkskrant.
Maarten van Rossem (1943) is bijzonder hoogleraar geschiedenis in Utrecht.
Freek de Jonge (1944) is cabaretier.
Désanne van Brederode (1970) is schrijfster en columniste voor het
televisieprogramma Buitenhof.
Arnon Grunberg (1971) is schrijver en columnist voor onder meer NRC
Handelsblad en Vrij Nederland.
Wim de Bie (1939) is cabaretier, schrijver en zanger en publiceert regelmatig op
het weblog van zijn alter ego Meneer Foppe
Nausicaa Marbe (1963) is schrijfster en columniste voor De Volkskrant.
Doekle Terpstra (1956) was tot 2005 voorzitter van het CNV en is nu voorzitter
van de HBO-raad. Hij was initiatiefnemer van de beweging Nederland benoemt en
bouwt.
De groep bestaat uit matig tot voornamelijk fanatieke multiculturalisten, met
uitzondering van Marjolijn Februari (min of meer neutraal), en Nausicaa Marbe
(anti).
Waar het hier om gaat is dit: als je in hun gezamenlijke reacties een
elektronische zoekactie pleegt op de term "immi", die dus zowel "immigratie" als
"immigranten" en alle grotere combinaties insluit, dan krijg je welgeteld één
enkele treffer. Dat is in het stuk van Maarten van Rossem, waaruit dit citaat:
|
De reactie van de media op het succes van de PVV bij de verkiezingen
voor het Europees Parlement was op zijn minst zonderling. ... Nog
vreemder was de soms impliciete, soms expliciete suggestie dat het
succes van de PVV de stemming van Het Volk, of De Burgers
representeerde. Dat is eigenlijk alle jaren dat het populisme in
Nederland van zich deed spreken het geval geweest. Het Volk is boos, Het
Volk is bang voor de mondialisering, Het Volk is zus en Het Volk is zo.
... Het rechtse populisme is een beperkt
verschijnsel dat zijn ontstaan dankt aan het ontbreken van een zeer
conservatieve partij in Nederland – laten we niet vergeten dat Fortuyn
verscheen nadat de VVD acht jaar met de PvdA had geregeerd – en aan de
sociaal-culturele frictie die de immigratie heeft veroorzaakt. ... |
De rest van het stuk bestaat uit één lange bezwering dat er geen probleem
bestaat:
|
Comparatief gezien is Nederland een bijzonder prettig, goed bestuurd
en zeer welvarend land. Laten de media en de politieke elite dat nu eens
onomstotelijk duidelijk maken, in plaats van steeds vaag te suggereren
dat de populisten misschien wel een beetje gelijk hebben. |
En dat de oplossing ligt bij dat:
|
... de zittende politieke elite ... en ... de media,
uitzonderingen daargelaten, ... Verdonk en nu Wilders onvoldoende
kritisch bejegenen. |
Van Rossem onderbouwt zijn bewering dat er "niets aan de hand" is met de
retorica en regelrechte leugens die kenmerkend zijn voor alle discussies rond
klassenstrijd en de onderwerpen immigratie en mondialisering
.
Dit voor zover de als zodanig gevraagde reactie van de elite in Vrij
Nederland. Althans, wat betreft de onderwerpen waar het eigenlijk om gaat:
mondialisering en islamisering. En dat antwoord kan dus gekarakteriseerd worden
als "een diep stilzwijgen" - en daar waar men het zwijgen doorbreekt, wordt er
habitueel gelogen. Op een doodenkele uitzondering na.
Dus dat is stap één van het antwoord op de vraag: waarom heeft de elite geen
weerwoord op de provocaties van Geert Wilders? Dat antwoord dus zijnde: omdat
het gaat over mondialisering en immigratie, en daar willen ze het niet over
hebben.
En dan volgt logischerwijs deel twee: Waarom willen ze het niet over
mondialisering en immigratie hebben?
En het antwoord daarop is de afgelopen tijd inmiddels ook wel her en der
verschenen, maar men durft er niet echt aandacht aan te besteden. Want dat
antwoord is dat dat mondialisering en immigratie de kern van een keiharde en
glasheldere klassentegenstelling vormen.
Van immigratie hadden we dat al in het begin geconstateerd - de huidige praktijk
van immigratie betekent de binnenkomst van grote hoeveelheden lager geschoolden,
die de markt voor arbeid van autochtone, Nederlandse, lager geschoolden bederft.
Waarom zou een postbedrijf een postbode aan fatsoenlijk salaris betalen, als hij
tegen dumpprijzen allochtonen kan inhuren? Dus het vroeger eerbare beroep van
postode wordt afgevoerd van de Nederlandse autochtone arbeidsmarkt.
En dit argument voor immigratie, geldt natuurlijk vrijwel identiek voor
mondialisering. In plaats van de allochtone arbeider naar het vroeger autochtone
werk komt, gaat nu het autochtone werk, de fabriek, naar de allochtone arbeider.
Dat is dus de nadeel-kant van mondialisering en immigratie.
Maar mondialisering en immigratie hebben ook een voordeelkant. Ook die is voor
de hand liggend: goedkope arbeid, meer winst ("rendement"zoals het in financiële
termen heet), en dat tekent meer geld voor de top. En hoe hoger hoe meer, zoals
het afgelopen jaar uitvoerig gedemonstreerd in de financiële wereld.
Maar zoals ook al oven beschreven: dat geld in de top blijft daar niet allemaal,
want het wordt ook weer uitgegeven. Dat komt, net als vroeger, voor een flink
deel terecht bij de (hogere) middengroepen.
De top en de (hogere) middengroepen zijn dus degenen die profiteren van
immigratie en mondialisering, op financieel gebied.
Maar ook heel belangrijk is de balans op sociaal en cultureel gebied. Die balans
wordt in hoge mate bepaald door het soort werk dat de verschillende klassen
doen. Laaggeschoold werk is typisch werk in de productiesectoren van de
economie, de opvolgers van wat vroeger werk op land en in fabriek was. In beide
gevallen is er sprake van een sterke gebondenheid in plaats en tijd - voor de
landarbeider het extreemst - die heeft zelfs in de moderne tijd nauwelijks meer
dan een week aaneengesloten vakantie - om voor de hand liggende redenen. En de
vrijheid van de fabrieksarbeider is niet erg veel groter.
Dit in tegenstelling tot de leiding gevende en intellectueel werkende van de
hogere klassen. Hun werk kan veel makkelijker onderbroken worden, want, bij
wijze van spreken, als de baas er een dag niet is, weten de mensen op werkvloer
toch wel wat er moet gebeuren. En als de journalist toevallig geen zin of
inspiratie heeft, duikt hij de kroeg in - als hij zijn artikeltje maar inlevert
voor de deadline. En met deze archetypische voorbeelden kan de positie van de
hele sector wel gekenmerkt worden. Om heel precies te zijn kan je dit ook
gebruiken als een definitie van de twee maatschappelijk hoofdlagen: degenen voor
wie de arbeidstijd en tempo bepaald wordt, versus degenen die dat zelf mogelen
regelen of er vrij in zijn. De lagere en laag-midden en de hogere-midden en
topklasse.
Vanaf hier is de stap naar de sociale en culturele factoren recht vooruit. Want
beide klassen proberen natuurlijk hun leven zodanig in te richten dat het het
best past bij de hen gegeven omstandigheden. Voor de lagere klassen betekent dit
een leven in een net huisje liefst met tuin, zonder veel poespas, want ze moeten
al genoeg in de rest van hun leven. Voor de hogere klassen betekent dat een
uitdagende omgeving met veel afwisseling en variatie, en ter demonstatie van hun
hogere vrijheden en dus maatschappelijke positie. Bedenk: vakantie en toerisme
is begonnen als hobby van de Engelse hogere klasse, bijvoorbeeld in Zwitserse
plaatsen als Davos.
Daarmee zijn we automatisch ook al bijna bij het eindpunt van deze draad: de
stap naar mondialisering en immigratie. Wie hebben de mogelijkheden en
geneigdheden om tussen diverse landen te reizen, voor kortere of langere tijd:
de top- en hogere middenklassen. Wie hebben dus grote voordelen bij vrije
migratie en mondialisering: de top- en hogere middenklassen.
Dus zowel economisch als sociaal-cultureel is er een overduidelijke
waterscheiding tussen lagere klassen en top- en middenklassen: de eerste heeft
nadelen bij (im)migratrie en mondialisering, de tweede grote voordelen.
Dus als Geert Wilders uitspraken doet gericht tegen immigranten en immigratie,
wat voor weerwoord hebben de beroepsbestuurders en media-intellectuelen
behorende tot de top- en hogere middenlassen dan tot hun beschikking? Niets!
Want wat ze zouden moeten doen, is argumenten vóór (im)migratie en immigranten
geven, en zodra ze dat gaan doen, maken ze onmiddellijk de
klassentegenstellingen en de klassenstrijd zichtbaar - want geen hond in de
lagere klassen trapt natuurlijk in verhaaltjes over die voordelen, gezien de
ervaringen die ze met immigranten hebben. Dus wat doen de beroepsbestuurders en
media-intellectuelen behorende tot de top- en hogere middenklassen als
alternatief: ze houden praatjes over angst, onderbuikgevoelens, xenofobie, en
desnoods weer racisme en de Tweede Wereldoorlog.
Het sociologische gepsychologiseer en de aanroepen van de Tweede Wereldoorlog
hebben dus een heel duidelijk doel: het verhullen van de economische en sociaal
culturele klassentegenstellingen, en de bijbehorende klassenstrijd. Het is
precies het gedrag en gebeuren dat beschreven is door George Orwell in 1984.
Alleen niet op de brute manier die nodig om het proces uit te leggen in het
boek, maar op een subtielere en daardoor nog effectievere wijze. Het is het
gebruik van de taal in een sociaal-culturele strijd - om niet te zeggen: in een
sociaal-culturele oorlog.
Maar naast de directe en korte-termijn belangen, gaat deze strijd ook nog over
iets heel anders. Die strijd gaat namelijk ook over de inrichting van onze
toekomstige wereld - over de toekomst van de mensheid.
Want je hoeft alleen maar maar recente ontwikkelingen in het heden te kijken, om
te zien welke twee sterk verschillende paden de twee benaderingen van migratie
en modialisering toe leiden. Wat is de geliefde verblijfplaats van de top:
villawijken en luxe flats in metropolen in eigen land, en villawijken en
luxeflats in metropolen en strandoorden in tropische buitenland. Wat is de
geliefde verblijfplaats van de hogere middenklassen: (luxe)flats in grote steden
en metropolen in eigen land, en metropolen in het buitenland. En wat blijft er
over voor de verarmende lagere klassen: sloppenwijken bij de grote steden, en
achtergebleven gebieden in het achterland.
Dus
waar leidt het pad van de mondialisering en de migratie toe: een in tweeen
gedeelde wereld met aan de ene kant grote rijkdom in door luxe wolkenkrabbers
gevulde metropolen en speciaal gebouwde luxe-oorden als Dubai, en aan de andere
kant grote armoede in sloppenwijken en achterstandgebieden. Allemaal al
uitgebreid te bewonderen in onze huidige wereld, zoals in hiernaast getoonde Sao
Paulo - hier nog niet zichtbaar, maar recent gebouwd in Rio de Janeiro: de muur
tussen die twee gebieden. Of in het moderne en verlichte Amerika: het ontstaan
van "gated communities", waarin de rest van harde, multiculturele,
wereld wordt buitengesloten.
Is er een alternatief? De lagere klassen de leiding over de maatschappij geven,
leidt niet tot zichtbaar grote successen, zoals de communistische ervaringen
laten zien. Hoewel één niet-succes eigenlijk geherwaardeerd moet worden: grote
economische successen zijn datgene dat op het ogenblik onze wereld richting
ondergang stuurt. Door de bijbehorende milieu- en vooral klimaatproblemen. De
gletsjers smelten onder onze ogen van de planeet af, en dan is het slechts een
kwestie van tijd voordat er naardere dingen gaan gebeuren.
Is het dan mogelijk vanaf de huidige, kapitalistische, kant te beginnen en
geleidelijk verbeteringen aan te brengen? Het is eigenlijk niet voorstelbaar,
want het zou een mentaliteitsomslag bij een zeer hoog percentage binnen de top
moeten betekenen - is dat percentage minder hoog, dan worden degenen die op de
oude voet doorgaan relatief nog rijker en krijgen relatief nog meer invloed - en
valt de rest weer terug onder het motto: "Als mijn buurman het niet doet ..."
Een gezond verstandredenatie die keihard bevestigd wordt door de ervaringen met
de kredietcrisis van 2008-2009: de restauratie naar de oude toestand "die nooit
meer terug zou komen" is nu al bijna volledig. Zelfs de uiterst voor de hand
liggende conclusie van nationalisatie van de banken (en de rest van de
financiële wereld), die tenslotte gered moest worden door de nationale
overheden, is veel en veel te ver.
Het enige dat de mogelijkheid in zich lijkt te hebben om de kapitalistische
economie en wereld voldoende te veranderen, lijkt een echte ramp. Iets als een
globale klimaatcatastrofe. Hoewel dat dus de meest natuurlijke gang van zaken is
- "Laat de dingen gewoon hun gang gaan" - en ook de meest waarschijnlijke, is
het dus uit het oog van wenselijkheid en misschien ook intellectuele
nieuwsgierigheid interessant om toch nog eens terug te kijken naar die andere
mogelijkheid: een menselijke ingreep - op grond van rationele overwegingen.
Wat we dus zoeken zijn maatregelen die het het volgende doen: de
klassentegenstellingen verminderen, de kwantitatieve economische groei stoppen
en vervangen door een kwalitatieve, duurzame, groei die milieu- en
klimaatneutraal is, en het democratiseren van de maatschappelijke verhoudingen,
dat wil zeggen: de economische verhoudingen democratiseren, dat wil zeggen, de
macht van het kapitaal verminderen of helemaal breken. Met als voorwaarde dat
dit zo geleidelijk mogelijk ingevoerd kan worden.
Die laatste voorwaarde in combinatie met de eerste twee kunnen zeer makkelijk
vervuld worden door een zeer voor de hand liggende maatregel: belastingverhoging
voor de hogere inkomens - uitlopende op mogelijkerwijs een maximuminkomen.
Oftewel: precies het omgekeerde van wat in de Europese landen de laatste twintig
jaar is gedaan en heeft geleid tot groeiende tweedeling en en een relatief
sterke kwantitatieve economische groei.
Het democratiseren van de economie is lastiger omdat er grotere stappen nodig
zijn - deze moeten daarom eerst kleinschaliger worden uitgeprobeerd. Een paar
stappen zijn de (re)nationalisatie van de openbare voorzieningen en
nutsbedrijven: openbaar vervoer, energievoorziening enzovoort, de nationalisatie
van de financiële wereld
, en
tenslotte, omdat het in feite macht door vererving is, de onteigening van het
particuliere kapitaalseigendom door afschaffen van het erfrecht voor kapitalen
(bedragen groter dan enkele miljoenen).
Deze stappen moet op een dusdanig geleidelijke manier ingevoerd worden, dat de
huidige personele bezetting van de betreffende beroepen langzaam aan deze
verandering kan wennen, en zo nodig vervangen kan worden door mensen die de
bijpassende mentaliteit hebben. Dat wil zeggen dat men in termijnen van
tientallen jaren moet denken.
Het uiteindelijke doel moet een maatschappelijk waarin weer plaats is de
menselijke maat en kleinschaligheid
,
maar waarin toch de grote werken gedaan kunnen worden die noodzakelijk zijn voor
de vooruitgang van de mensheid als geheel. En dat laatste kan zeker niet zonder
de medewerking van alle maatschappelijke klassen.
(Wordt nog aan verder gewerkt)
Naar Houding top
, Sociologie lijst
, Sociologie overzicht
, of site home
.
|