De vrije markt
De vrije markt is volgens de meeste economen, politici, en andere
geïnteresseerden de beste manier om de economische processen van de maatschappij
te regelen. Deze opvatting was in de jaren tachtig en negentig dusdanig
wijdverspreid dat zelfs politici van linkse signatuur er geloof aan beleden. Een
bekende uitingsvorm was de gedurende die tijd vrijwel onomstreden drang tot
privatisering en liberalisering, terminologie voor pogingen om op allerlei terreinen
een vrije markt model te introduceren.
De reden voor deze aandrang tot invoeren van de vrije markt was het succes dat
dit model in vele economische sectoren heeft gehad. Dit succes heeft mensen
blind gemaakt voor de algemene regel dat ieder model slechts werkt als de haar
definiërende omstandigheden van toepassing zijn: het heeft geen zin om het
schaatsen op water te propageren boven het gebruik van een bootje omdat het veel
sneller gaat dan een bootje, als de temperatuur van het water boven de nul
graden ligt!
De minimaal definiërende omstandigheden voor een vrije markt zijn de volgende:
Aan de vraag kant een groot aantal afnemers, minimaal in de honderden maar
liever veel groter, afhankelijk van het product, die vrijelijk uit de diverse
aanbieders kunnen kiezen. Aan de aanbodkant een middelmatig groot aantal
aanbieders, minimaal rond de vijf, om de mogelijkheid tot expliciete of
stilzwijgende prijsafspraken te voorkomen.
De minimale eis aan de aanbod kant elimineert in één klap een groot aantal
pogingen tot liberalisering, namelijk alle gevallen waar voor het product of de
dienst een dure infrastructuur nodig is: het is feitelijk onmogelijk om een
tweede gasnet, elektriciteitsnet, spoorwegnet, busnet, en dergelijke aan te
leggen, dus zal er meestal maar een enkele aanbieder zijn, en het bestaan van
meerdere aanbieders zal het economische proces niet goedkoper maken, aangezien
de dure tweede infrastructuur eerst betaald moet worden.
De minimale eis aan de vraag kant schakelt ook een aantal belangrijke gevallen
uit, en doet de werkzaamheid van de markt in andere gevallen verminderen. Mensen
kunnen wel kiezen uit het aanbod van huizen, maar aan het verhuizen zijn
dusdanige financiële en sociale gevolgen verbonden dat er een aanzienlijke
drempel bestaat. Bij gezondheidszorg geldt iets dergelijks: het veranderen van
arts is in theorie mogelijk, maar in de praktijk erg moeilijk door
sociaal-psychologische processen. En wat betreft zorginstellingen mist de klant
de gebruikerservaring: hij heeft niet de gelegenheid om verschillende
instellingen te proberen en te vergelijken.
Uit de laatste voorbeelden zijn een aantal extra voorwaarden aan de vraagkant af
te leiden, die tot nu samengevat waren in de vrijheid van keuze: de klant moet
de verschillende producten kunnen proberen, en hij moet ze kunnen beoordelen.
Die laatste eis schakelt weer een aantal mogelijke belangrijke toepassingen van
het vrije markt model uit: alles waarvoor specialistische kennis nodig is, met
als belangrijkste voorbeelden de al eerder genoemde gezondheidszorg, en het
onderwijs.
Aan de hand van de tot nu toe genoemde regels en voorbeelden valt een algemene
vuistregel voor producten waarop het vrije markt model van toepassing is:
kleinere consumptieproducten. Wat nader beschouwend kan men daaruit nog een
algemene toepassingregel formuleren: in een echte vrije markt moet de
klant/consument buiten het product kunnen.
De laatste observatie kan men nog wat verder toespitsten tot een vuistregel met
redelijk universele geldigheid: de echte vrije markt werkt alleen bij luxe
producten. In alle andere gevallen werkt de vrije markt slechts gedeeltelijk
, en in
vele gevallen dusdanig weinig, dat de nadelen van de privatisering die aan de
vrije markt voorafgaat de voordelen ruim overstijgen.
Dit wat betreft de randvoorwaarden van een vrije markt.
Binnen de vrij markt zelf gelden een aantal regels, waardoor de vrij markt
bepaalde maatschappelijke uitkomsten oplevert. De eerst regels zijn die van de
groeiwetten: wat het grootste is, groeit het hardste: als iedereen 10 procent
meer krijgt, gaat een modaal persoon, hebbende, zeg, 10 duizend euro, er duizend
euro op vooruit, en iemand met een miljoen gaat er 100 duizend euro op vooruit.
Economische groei plus vrije markt leidt altijd tot concentratie van rijkdom
naar boven, tot stijgende inkomensverschillen. Meer daarover hier
.
De tweede regel binnen een vrije markt is dat lasten altijd naar beneden
worden doorgegeven, en baten naar boven. Als binnen een vrije markt personen met
machten/of kapitaal geconfronteerd worden met lasten, bijvoorbeeld door
stijgende grondstoffenprijzen, rekenen ze dat door in de prijs van hun
producten, en worden die kosten betaald door de afnemers, de gewone burgers
. En als de gewone burgers daar aanzienlijk op achteruit gaan, worden die
lasten weer verder naar onder doorgegeven in de vorm van bezuinigingen op
sociale voorzieningen
. Als
personen met macht en/of kapitaal geconfronteerd worden met voordelen,
bijvoorbeeld door dalende grondstoffenprijzen, steken ze die extra winst in
eigen zak, of komt het via aandelenuitkeringen terecht bij directe financiers en
via hen bij hogere financiers. Ook dit proces leidt dus tot een voortdurende
toename van de inkomensverschillen.
De derde vrije-markt regel slaat op het geval dat men de vrije markt
uitbreidt tot de arbeidsmarkt. In dit geval treden minstens twee nieuwe regels
in werking. De eerst is dat de beloning van producerende onderhevig worden
verklaard aan de waarde van het product dat ze opbrengen, zodat er wel een
maximum is aan hun inkomen, maar geen minimum. De beloning van de leidinggevende
daarentegen wordt alleen onderhevig verklaard aan het eigen oordeel of dat van
directe of indirecte collega's, onder het motto van zelfregulering. Dat betekent
dat er geen maximum aan hun inkomen, dat daardoor voortdurend onbeperkt stijgt.
Het tweede proces is dat de door de leidinggevende afgedwongen meerwaarde van de
arbeid van de producerende, de winst, mede wordt gebruikt om die producerenden
overbodig te maken, hetende "productiviteitsstijging", zodat de markt voor
arbeid steeds slechter wordt. leidinggevende willen dat proces ook graag
versnellen door de import van arbeid - dat noemt men "globalisering", oftewel:
de globale vrije-arbeidsmarkt. Gezien de overbevolking van de wereld is dat
hetzelfde als het dumpen van de waarde van arbeid.
Al deze regels geven bij elkaar dat de vrije markt geen neutraal beginsel is,
maar een stuk gereedschap ter uitbuiting en onderdrukking van de lagere groepen
in de maatschappij. De vrije markt is doodgewoon de moderne versie van "het
recht van de sterkste"
,
maar dan uitgespreid van het geval van de het gevecht tussen individuen, naar
het geheel van de maatschappelijke, en uitgesmeerd over tientallen jaren.
Naar Privatisering ,
Economie lijst
,
Economie overzicht
, of site home
.
|