Cultuur, integratie, afkeer

30 mrt.2008

Aan het ontstaan en de groei van de afkeer tussen immigranten/allochtonen en autochtonen gaan simpele processen vooraf. Bij de ontmoeting met vreemden strijden bij ieder mens en iedere mensengroep twee tegenstrijdige processen: angst en nieuwsgierigheid - afhankelijk van allerlei omstandigheden geeft uiteindelijk één van de twee de doorslag.

Voor het geval van immigranten geldt precies hetzelfde: de buren kijken eerst de kat uit de boom, en afhankelijk van wat de kat doet, wordt het koffiedrinken of vermijden.

Voor de allochtonen immigranten, Turken en Marokkanen, geldt dit als voor alle immigrantengroepen. Aanvankelijk werden ze een beetje bekeken, en waar er niets gebeurde werden ze tot het archetype van Kees van Kooten: een onschuldig gebroken Nederlands pratend mannetje met een wollen muts.

Maar op een enkele plek ontstond een concentratie van Turkse mannetjes, met situaties van een stuk of tien in een enkele woning, en dat gaf natuurlijk overlast. En toen die overlast te groot werd, gingen de buren protesteren - dat was het beroemde eerste geval van een allochtonenprobleem in de Rotterdamse Afrikaanderwijk.

Even archetypisch was de reactie van de bestuurlijk, journalistiek en intellectueel Nederland bij dit eerste geval: de protesteerders werden neergezet als vreemdelingenhaters, en niet-deugend. De politie werd erop uit gestuurd om de "opstand" de kop in te drukken. De allochtonen werden beschermd in hun bestaand situatie, en de eerste autochtone buren trokken hun conclusie: ze vertrokken.

Ongeveer tegelijkertijd begon er een tweede proces: de groei van de overlast in de openbare ruimte. De signaleerders waren tram- en treinconducteurs in het openbaar vervoer, en politiemensen. Die zagen een gestaag groeiende stroom probleemgevallen met allochtone gezichten langskomen (geen kaartje, agressiviteit, belediging, mishandeling), en sommigen probeerden dat op hoger niveau bespreekbaar te maken. Die ontmoetten steevast het volgende antwoord: "Nee, dat is niet verstandig, want dat stigmatiseert die mensen." En: "Die oplossing maakt dus alleen de kwaal erger." Waardoor de stroom kon uitgroeien tot de situatie waarin een meerderheid van de overlast in de openbare ruimte veroorzaakt wordt door allochtonen, en idem voor de echte criminaliteit: in de Nederlandse gevangenissen is iets van 80 procent van de bevolking van buitenlandse afkomst, en iets rond de helft is allochtoon.

Maar het niet-bespreken van de ervaringen van de tramconducteurs en anderen op het bestuurlijke niveau betekent natuurlijk niet dat die ervaringen onbesproken bleven. Dat bespreken gebeurde op verjaardagen en in cafés. En die aanhoorders konden dat aanvullen met een eveneens groeiend aantal eigen ervaringen.

Dit kan naadloos ingevuld worden in de algemene processen van vreemde en buren: de buren hadden een aanzienlijke hoeveelheid overlast van de vreemden, de immigranten, en de buren kregen dus in potentie een afkeer van de immigranten. Maar door de lessen van de Afrikaanderwijk was het duidelijk dat men dit niet mocht zeggen, want anders werd men beschuldigd van vreemdelingenhaat. Natuurlijk nam door de toenemende overlast de druk toe, en de reactie van bestuurlijk, journalistiek en intellectueel Nederland nam dus evenredig toe: vreemdelingenhaat werd xenofobie, racisme en fascisme. De groeiende autochtone afkeer kwam dus niet naar buiten, behalve dan fysiek: de autochtonen uit de gemengde wijken in de grote steden verhuisden naar blanke(re) buitenwijken.

Dit voorlopig wat betreft de autochtone kant van de afkeer. De kant van de immigranten verliep op synchrone wijze. Voor de oorspronkelijke kleine groepen gold dezelfde situatie van nieuwsgierigheid en angst voor de vreemde omgeving. Omdat de allochtone immigranten geselecteerd waren op geschiktheid voor ongeschoold werk, waren dit allemaal laag- of niet-geschoolde mensen. En iedere socioloog en psycholoog weet: hoe lager de intellectuele capaciteiten, hoe groter de angst voor het vreemde. Bij de allochtone immigranten overheerste dus die angst. Zodra de groepen dus groot genoeg waren, gingen ze bij elkaar wonen, startten eigen winkels, richtten eigen kerken in, en toen het eerste schaap eenmaal over de dam was: begonnen eigen kleding te dragen - de hoofddoek en djellaba deden hun intrede in het Nederlandse straatbeeld. Een openbaar teken van de afkeer van de Nederlandse gewoontes en zeden.

Een wat latere parallelle ontwikkeling was puur demografisch: er kwamen in Nederland geboren allochtone kinderen. Die kregen grotendeels dezelfde sociale achterstand als de oorspronkelijke immigranten, maar hadden veel minder of niet het vergelijkingsmateriaal met thuis. Waar de afkeer van Nederland bij de oorspronkelijke immigranten een tegenkracht had in het besef dat ze het hier materieel ontzettend veel beter hadden, hadden de hier geboren of getogen kinderen dat niet. Maar wel de achterstand. Dus deze immigrantengeneratie kreeg wel de afkeer mee, maar niet de compensatie. Over bleef en blijft dus de afkeer  . En de compensatie gingen ze zoeken in de islam, want die islam verteld ze dat ze superieur zijn - als gelovige  . Het is ook deze generatie die de impuls gaf tot het dragen van de Nederland-afkerige kleding - als eerste op televisie was dat Fatima Elatik - haar huidige afkeer van Nederland is te illustreren door het feit dat ze voorop liep in de sympathiebetuigingen bij de dood van tasjesdief en criminele verpleger Ali el B., toen die bij het plegen van zijn laatste roof per ongeluk werd doodgereden  : de sympathie van Fatima Elatik met de criminelen uit eigen groep is groter dat die met de slachtoffers van een andere etnie - een demonstratie van de afkeer van die andere etnie.

Die afkeer van de jonge immigranten of immigrantenafkomelingen wordt zichtbaar in diverse verschijnselen: ze vallen openbare diensten lastig, zijn agressief tegen politieagenten, en meest zichtbaar: vallen journalisten met camera's aan. Sommige wijken hebben al duidelijk een sfeer neigende naar no go areas, zoals die bekend zijn uit Frankrijk en Amerika  .

Dit voor zover de globale lijn van het proces van de groeiende afkeer aan beide zijden. Dit proces heeft vele deelprocessen. Essentieel bij al deze processen dat het niet gaat om het aantal allochtonen dat deelneemt aan de storende processen, maar om het percentage allochtonen in het storende proces. Om een bekend voorbeeld te nemen: het percentage allochtonen dat lastig was in disco's zal vast onder de 10 procent liggen - maar het percentage allochtonen onder de mensen die lastig waren in disco's lag waarschijnlijk boven de vijftig procent (simpele oorzaken: allochtone jongens waren niet gewend aan vrije meisjes, en het bekende groepsgedrag).

En op dat moment treedt het cirkelproces in werking: de autochtonen passen hun gedrag aan aan deze wetenschap, en gaan allochtonen sterker controleren. Dat zien de allochtonen als discriminatie, en gaan zich storender gedragen. Enzovoort  . Iets dergelijks geldt voor politie en bewakingspersoneel: als ruim meer dan de helft van de criminelen van allochtone of andere buitenlandse afkomst is, en toch vormen deze op de hele bevolking een kleine minderheid, dan is het lonend voor de politie en bewakingspersoneel om vooral die mensen te controleren - en dat doen deze dan ook massaal, want voor iedere individuele politieman geldt hetzelfde argument  .Een nauwelijks onderkend deelprobleem van het cirkelproces is het afwenden en de afkeer tussen allochtone groepen onderling  . Door de betrokken kleinere aantallen misschien minder gevaarlijk als verschijnsel op zich, maar eventuele problemen daar kunnen ook overslaan naar de veel grotere groep van de autochtonen. In dit opzicht is dit deelproces even gevaarlijk als het grotere geheel.

Het is duidelijk wat de remedie is tegen het cirkelproces: vertellen dat het proces zo werkt, en de achterliggende oorzaken wegnemen. Meer daarover in Cultuur, integratie, toekomst  .


Naar Cultuur, integratie, toekomst  , of site home  .

30 mrt.2008