Het allochtonenprobleem als maatschappelijke parabel
| 1 dec.2004 |
Wat er gebeurd is sinds de komst van de eerste groepen Turken en Marokkanen naar
Nederland in de jaren zestig en zeventig is een
voorbeeld van maatschappelijke processen die ook op andere vlakken spelen.
Reeds de start van het proces is kenmerkend voor het hele gebeuren. De eerste
groepen Turken en Marokkanen werden naar Nederland gehaald om een tekort in
ongeschoolde arbeidskrachten op te vangen. Dit tekort maakte deel uit van een
algemeen tekort aan arbeid, ten gevolge van een goed draaiende economie. Het
tekort in ongeschoolden was op zich niet zo dramatisch dat er werk niet gedaan
kon worden, maar het betekende wel dat de arbeids-kosten hoger werden, voor dit
werk en daarmee ook over de hele linie. De arbeidsimmigratie zorgde voor het
kunstmatig laag houden van de lonen, en de ondermijning van sociale
voorzieningen
.
Het tweede aspect van het allochtonenprobleem is het sociale. Ongeschoolden zijn
vrijwel altijd sociaal zwakkeren, en ongeschoolden uit niet-westerse landen zijn
vrijwel altijd veel zwakker dan degenen die in Westerse landen als sociaal zwak
gelden. Het inkomen van de geïmporteerde ongeschoolden is vrijwel altijd zodanig
dat ze alleen in aanmerking komen voor huisvesting in de sociale sector. Die
sociale woningen staan geconcentreerd in wijken, waar dus ook de autochtone
sociaal zwakkeren wonen. De import van ongeschoolde niet-westerse, sociaal nog
zwakkere, immigranten dus een groot nadeel voor de sociale omgeving van de
lagere maatschappelijke klassen .
Als eerste kan dus opgemerkt worden dat de allochtonenimmigratie er niet kwam om
een oplossing van een probleem van de arbeidskrachten op te lossen, maar een
probleem van de bazen, het probleem van hogere lonen. Het financiële voordeel
van lage lonen komt bij de hogere klassen. Dit is een voorbeeld van de strijd
tussen de economische klassen, beschreven hier
.
Ten tweede: de combinatie van de financiële voordelen voor de hogere klassen is
een voorbeeld vormt van de wet van lasten en lusten: Als een economisch proces
zowel lasten als lusten kent, en beide kunnen zich vrijelijk verspreiden, dan
verplaatsen de lusten zich naar boven, en de lasten zich naar onder. In het
onderhavige geval: de lusten van de aanwezigheid van meer arbeidskrachten
verplaatsen zich als lagere arbeidskosten naar boven, en de lasten als lagere
inkomens en sociale achteruitgang in de buurten naar onderen, zie hier
.
Ten derde: Zowel politiek als media maken deel uit van wat de vierde of vijfde
economische sector genoemd wordt
. De eerste economische sector is de
productie, of de producerenden: mensen in fabrieken, boeren, bakkers, en
dergelijke behoren tot de eerste of primaire economie. Tot de potverterende
sectoren behoren ook politiek en media. De individuen in die sectoren staan dus
in het geheel niet onbevooroordeeld ten aanzien van de gang zaken in de lagere
sectoren: ze hebben er een direct belang bij om die zo veel mogelijk te laten
opbrengen. Ze hebben dus een groot belang bij de import van arbeidskrachten voor
de lagere sectoren.
Het vierde aspect van de parabel is het gevolg van ten derde: de manier waarop
er over het probleem gepraat wordt. Het praten in de maatschappij wordt, als het
over dergelijke maatschappelijke zaken gaat, gedaan door politiek en media, en
in feite door elites. Daarbij wordt de lagere klassen altijd voor gehouden dat
ze moeten werken, dat ze voor meer geld harder moeten werken, dat ze moeten
bezuinigen als het economisch minder gaat, en meer van dat soort beroepen op
solidariteit, terwijl diezelfde hogere klassen zich zelf steeds beter bedienen
zonder harder te werken, doorgaan met meer verdienen als het economisch minder
gaat, en meer van dergelijke graaiacties
. De overeenkomst met het
allochtonenprobleem is dat ook hier de lagere klassen fraaie praatjes worden
voorgehouden, terwijl zij de lasten moeten dragen. Met dit verschil dat de mooie
praatjes nu van de linkse kant komen
.
Een vijfde aspect, ook een gevolg van ten derde, ligt in de behandeling die de
verschillende standpunten in het debat rond de allochtonenproblematiek krijgen:
critici van het vrijblijvende allochtonen- en asielzoekersbeleid als Frits
Bolkestein en Rita Verdonk krijgen altijd een spervuur van kritische weervragen
op hun inbreng; voorstanders als Jan Pronk, Femke Halsema, vertegenwoordigers
van vluchtelingenorganisaties, kunnen grotendeels ongestoord hun mening uiten en
kritische vragen als: "Er is toch bewezen dat het overgrote deel der
asielzoekers in feite economische vluchtelingen zijn?", en: "Het zijn toch de
allochtonen die zich zichtbaar niet aanpassen?" hoort men niet uit de monden van
de interviewers op televisie.
Samenvattend valt te constateren dat het gebeuren rond allochtonen in hoge mate
de dynamiek van de kapitalistische maatschappij weerspiegelt. Wat in eerste
instantie een proces met winst voor beide kanten zou kunnen zijn - Nederland
krijgt betaalbare arbeid, en mensen uit armere landen krijgen de gelegenheid in
Nederland geld te verdienen, te proeven hoe een goed georganiseerde maatschappij
werkt, en bij terugkeer daardoor bijdragen aan maatschappelijke ontwikkeling in
eigen land - is door de foute mentaliteit van de degenen die het proces hebben
gestart, de werkgevers, en de foute mentaliteit van de PC-politici en
-meningmakers die het proces hebben begeleid, afgegleden tot een wederzijdse
sociale, culturele, en economische probleemsituatie.
(grotendeels geschreven maart 2004, voltooid en gepubliceerd 1 december 2004
)
Naar Allochtonenproblematiek
, Hiërarchie
allochtonen
, of site home
.
|