De economische sectoren

Voor de primitieve economieën van vroeger heeft men voor de beschrijving voldoende aan de sectoren voor de voedselvoorziening en de direct ondersteunende bedrijvigheid, de (handmatige) techniek of technologie, zoals beschreven in Basis economie, deel I . De moderne stedelijke maatschappij uit Basis economie, deel II steekt veel ingewikkelder in elkaar door de vele organisatorische processen die ervoor nodig zijn, dus is de economie ervan ook ingewikkelder - te verdelen in een groter aantal economische sectoren. In dit artikel gaat het om die indeling in sectoren, en hun respectievelijke rollen en belangen.

Indachtig het leidende principe van deze website dat we de evolutionaire benadering der dingen volgen, is het logisch dat we ook voor die ingewikkelde economie als de eerste of primaire economische sector die van de landbouw en verwante bedrijvigheden nemen. De keuze hiervan is even elementair als voor de hand liggend: het allereerste dat de mens nodig heeft in zijn rijtje van behoeftes is voedsel.

De tweede, secundaire, economische sector is dan, in het verlengde van het aloude basismodel de industrie. Ook dit is evident als men bedenkt hoe de industrie ontstaan is: als de smid in het dorp, degene die mechanische hulpmiddelen maakt om de landbouwer beter zijn werk te laten doen. Met een ploeg kan een boer meer verbouwen dan met een schep, en met de meeropbrengst kan de boer de smid betalen, in eerste instantie in natura, later in geld. Smid en huisindustrie gebonden aan het verwerken van producten als katoen ontwikkelden via de industriële revolutie naar de huidige industriële sector, die tot voor kort dominant was in de westerse maatschappij.

De derde, tertiaire, economische sector is de handels- en dienstensector, staande voor distributie, financiële diensten, persoonlijke diensten, diensten aan bedrijven en dergelijke. Op het ogenblik is dit de sector die qua hoeveelheid werknemers de grootste in Nederland, en de meeste andere westerse economieën. Het feit dat de sector die ten dienste van de uitvoering van de direct producerende sectoren werkt relatief zo groot is geworden, is een directe aanwijzing voor de ingewikkeldheid van de huidige maatschappij.

De vierde, quartaire, economische sector is die van de non-profit organisaties. De belangrijkste daarvan zijn gezondheidszorg, onderwijs, en veiligheid (politie, brandweer), tevens de grootste onderdelen van de publieke sector, de overheid.

Over het voorgaande bestaat min of meer een consensus, met soms wat kleine verschillen. Over de vijfde sector, zo men er al over spreekt, zijn er meerdere opvattingen, soms wordt de informatietechnologie of ICT als vijfde sector genoemd. Hier wordt deze ingedeeld bij diensten, de derde sector, maar een deel ervan hoort in de tweede sector, omdat vele industriële activiteiten onmogelijk zijn zonder ICT. In plaats daarvan wordt hier in de vijfde sector alle vormen van maatschappelijke activiteit gerubriceerd die dienen voor het vermaak der mensheid, waaronder de hele horeca sector, kunsten, media en dergelijke.

De reden voor plaatsing in de vijfde sector is dat de indeling van de vier klassieke sectoren in feite al geheel geordend is naar nuttigheid. Uitgaande van de essentie van het leven: de voedselvoorziening, zijn de volgende sectoren, in ieder geval van oorsprong uit, sectoren die daar ten dienste van zijn, op steeds grotere afstand.

Ook om die reden kan de vierde sector beter opgesplitst kunnen worden in de genoemde specifieke onderdelen, en al die onderdelen die horen bij de regelgeving en ambtenarij. Gezondheidszorg, onderwijs, en veiligheid leveren duidelijk kwantificeerbare diensten aan de overige sectoren. In feite leveren ze even essentiële diensten als de tertiaire sector, alleen werken die laatste op korte termijn, en de eerste op lange termijn. Zonder onderwijs zal op lange termijn een groot deel van de industrie stilvallen, bij gebrek aan passend opgeleid personeel. Een dergelijke overweging geldt niet voor de ambtenarij: het afschaffen van alle ambtenaren die regels maken zal heel weinig effect hebben, omdat de huidige regels best gebruikt kunnen blijven worden, en als die regels niet deugen, zijn dat regels afkomstig van de huidige ambtenarij, dus ook geen reden om de nieuwe regels aan hen toe te vertrouwen.

Een andere noodzakelijke aanpassing van de normale indeling betreft de de plaats van de wetenschap, normaliter gezien als in één groep met onderwijs. Industrie is in deze tijd bijna synoniem met technologie, en technologie is ten nauwste verweven met wetenschap. Als er een enkel ding aangewezen moet worden dat onze moderne, twintigste-eeuwse maatschappij zijn eigen, rijke, karakter geeft, dan is dat de verzameling van ontdekkingen gedaan door wetenschap en techniek, waarover al meer is gezegd in Westerse wetenschap .

Dan is er nog een zesde sector, die men ook zou kunnen rangschikken onder dienstverlening, maar alleen al door haar omvang noodzakelijkerwijs apart moet worden genomen: de financiële sector. In de tijden van primitieve agrarische en klein-technische maatschappijen had de financiële sector inderdaad een vrij ondergeschikt, dienstverlenend, belang. In de moderne maatschappij is het zo dat in de financiële sector veel meer geld omgaat dan in de echte, reële bestaande, economie. Het is dus een wereld op zich geworden - die men ook apart moet indelen en beschouwen.

Het essentiële aan het sectorenindeling, aangevuld met de aanpassingen hier, is dat het een uitdrukking is van het feit dat er sectoren zijn die direct iets maken, die iets opleveren, sectoren die dienen ter ondersteuning daarvan, en sectoren die dat niet doen. Dat “iets” dat geleverd wordt is hier in eerste instantie beperkt tot materiële zaken. Daarvoor zijn meerdere redenen. Ten eerste maakt deze materialistische visie een integraal deel uit van de kapitalistische economie en maatschappij. Wie de beperking tot het materiële anders wil, moet de hele maatschappij ter discussie willen stellen, en dat is op deze specifieke plaats niet ter sprake. Ten tweede is het ook in zekere mate realistisch, omdat zonder het materiële ook het niet-materiële in het algemeen niet kan functioneren: een briljant dichter gaat dood zonder voedsel. Deze relatie is asymmetrisch: een boer met voedsel kan uitstekend zonder dichter.

Het essentiële aan deze relatie tussen de economische sectoren is dat het ook in hoge mate bepaalt hoe de deelnemers uit de verschillende sectoren met elkaar omgaan. De sectoren van de maatschappij die niet iets direct materieels opleveren of daartoe bijdragen, kunnen alleen maar bestaan als en omdat de lagere sectoren meer opleveren dan ze kosten - de dichter kan leven van de producten van de boer die deze niet nodig heeft om zelf te overleven. De hogere sectoren hebben dus een groot belang bij de meeropbrengst van de lagere sectoren.

De belangenstrijd tussen de verschillende sectoren heeft een menselijk tegenhanger in een belangenstrijd tussen verschillende maatschappelijk groeperingen. Deels vallen deze samen, en deels niet. Zo is er de bekende belangenstrijd tussen de publieke en de private sector. In de westerse, kapitalistische maatschappij is de productie beperkt tot de private sector, en is de publieke sector daar dus direct en op de korte termijn van afhankelijk. Aan de ander kan zijn zaken als onderwijs en zorg ondergebracht in de publieke sector, en de private sector is daarvan wel afhankelijk, maar op en indirecte wijze en op de langere termijn. Dat resulteert in een relatief zwakke positie van de publieke sector, die kan leiden tot haar uitholling; daarover gaat het verder hier .

Een tweede bekende sectorenstrijd is die tussen de industriële en de dienstensector. Het wordt door economen als een natuurlijke ontwikkeling gezien dat vanaf een agrarische beginpunt de economie eerst groeit in de industriële sector, noodzakelijk om de dan nieuwe infrastructuur op de bouwen, waarna na enige decennia de dienstensector opkomt, om tenslotte bij volgroeiing van de economie over te gaan in een volledige diensteneconomie. Dat laatste wordt versterkt door de voortduurde opkomst van nieuwe industriële landen met lage lonen, die de industriële productie van dure ontwikkelde economieën overnemen. Er zijn vele uitspaken gedaan door economen dat Nederland voor zijn verdere ontwikkeling zich verder exclusief moet richten op de dienstensector; deze typische economenredenatie bevat essentiële denkfouten, waarover hier meer .

Een andere belangrijke belangenstrijd speelt zich af binnen de private sector zelf. De private sector is namelijk niet erg hiërarchisch georganiseerd, en kan in zeker opzicht gezien worden als een platte verzameling van eenzelfde soort dingen: bedrijven. Maar binnen die losse bedrijven speelt overal eenzelfde soort indeling als die tussen de economische sectoren: zij die wat maken, zij die dat ondersteunen, en zij die ervan profiteren. Maar binnen die belangenstrijd zijn het niet degenen die produceren die de sterke positie hebben, maar zij die dat niet doen, omdat die laatste de rol hebben gekregen van "baas". Een van de ernstige gevolgen van die rolverdeling is de stelselmatige onderwaardering voor alle gewone en ambachtelijke werk . Meer in het algemeen is deze gang van zaken de oorzaak van een belangrijk deel van onze maatschappelijk problemen, en wordt verder bestudeerd vanaf hier .

En een derde belangenstrijd die zich tussen tussen delen van sectoren afspeelt, is die tussen aan de ene kant politiek en media, en aan de andere kant de producerenden. Politiek en media behoren tot de niet-producerenden, en hebben er dus belang bij dat de producerenden meer dan voldoende produceren, zodat er genoeg voor hen overblijft. Aan de andere kant beïnvloeden deze groepen belangrijke besluiten die in het voor- of nadeel van de producerenden kunnen uitvallen, met als voorbeelden loonsverhogingen, stakingen, productiviteitsdiscussies, en arbeidsimmigratie. De producerenden hebben belangen bij hogere lonen, staken daarvoor, moeten harder werken bij productiviteitsstijgingen, en gaan minder verdienen als er meer arbeiders immigreren. Politiek en media hebben belang bij zo veel mogelijk meeropbrengst van de arbeid, en hebben dus belang bij zo laag mogelijke lonen, hebben bezwaar tegen stakingen, zijn voor zo hoog mogelijke productiviteit, en voor arbeidsimmigratie . Het is niet ondenkbaar dat dit besef, bewust of onbewust, bijdraagt aan de meningsvorming over immigratiegerelateerde onderwerpen als asielzoekers en allochtonen.

Dit alles speelt een nog grotere rol bij de sector die tegenwoordig een groot deel van het economische gebeuren domineert: de financiële sector. Vanwege dit grote belang is de financiële sector daarom behandeld in een apart artikel .

Het besef van de sectorenstructuur en hun asymmetrische nut is dus van essentieel belang voor het begrip van het functioneren van de moderne maatschappij. Wie geen rekening houdt met deze achtergronden is gedoemd grote denkfouten te maken.

Ter inleiding van een meer gedetailleerde behandeling van deze en andere belangentegenstellingen volgt eerst een beschouwing van wat het algemene probleem is dat aan al deze zaken ten grondslag ligt: het verdelingsvraagstuk .


Naar Sociaal economisch model , Economie lijst , Economie overzicht , of site home .