Het Rijnlandse democratische model
|
8 nov.2004 |
Eén van de veel gesignaleerde problemen van
de huidige democratische vormen is het gebrek aan betrokkenheid van de
gemiddelde burger. Psychologen hebben gewezen op een van de belangrijkste
oorzaken hiervan: burgers moeten kiezen voor personen of partijen die politieke
meningen verkondigen die maar ten dele, en vaak slechts zeer ten dele,
overeenkomen met hun eigen opvattingen. Dit is natuurlijk meer zo naarmate het
aantal personen of partijen kleiner is, of ze meer op elkaar lijken. In de
Verenigde Staten, met slechts twee partijen, is de opkomst zelfs bij
presidentsverkiezingen slechts rond de vijftig procent. Problemen waarvoor de
huidige politiek geen oplossingen heeft
.
Er is ook een andere, meer Rijnlandse, manier om dit probleem te beschrijven, en
dat is dat de burger in het gewone politieke proces voor te algemene keuzes
gesteld wordt: het gaat niet om een enkele kwestie, maar een groot aantal, waar
hij als geheel meestal geen overzicht over heeft.
Onze democratie is in zoverre representatief dat onze volksvertegenwoordigers
vaak, en waarschijnlijk zelfs meestal, zich voor dezelfde positie gesteld zien.
Eén van de symptomen is dat in de meeste
debatten slechts een handjevol zogenaamde specialisten uit de diverse fracties
aanwezig zijn. En zelfs die specialisten zijn vaak maar heel globaal op de
hoogte van hun onderwerp, aangezien de verdeling van dit soort baantjes in een
partij niet gaat op grond van kennis, maar op macht in het interne partij
netwerk. Het resultaat is dat veel van de belangrijkste beslissingen in
Nederland genomen worden op grond van partijpolitieke en andere primitieve
machtsoverwegingen, met als bekende recente voorbeelden de gang van zaken rond
de Hogesnelheidslijn, en de Betuwelijn. De manier waarop deze besluiten tot
stand komen en de waarop ze uitwerken ondermijnen het vertrouwen in politiek en
samenleving in het algemeen.
Er zijn twee manieren om deze zaak aan te pakken. De eerste is bestuurlijke
besluitvorming in het algemeen te delegeren naar het bestuurlijke niveau waar de
besluiten over gaan, en waar ze uitgevoerd worden: de regering moet niet gaan
over plantsoenen in gemeentes. Deels wordt deze splitsing al gemaakt, maar lang
niet genoeg - het moet bijvoorbeeld niet alleen gaan over uitvoeringszaken als
het onderhoud van plantsoenen, maar veel meer ook over beleidsvorming die nu
centraal ligt
. Om
precies te zijn wordt op vele plaatsen de tegenovergestelde beweging gemaakt,
zoals bijvoorbeeld bij de Europese eenwording - de EU wil afspraken maken over
dierentuinen en glazenwassers
.
Goede voorbeelden van decentralisatie zijn te vinden in landen als Zwitserland
en Zweden
.
De tweede fundamentele verandering in aanpak is dat de oplossing van
problemen en de bijbehorende besluiten niet meer uitsluitend van bovenop door
beleidsmakers worden opgelegd. Een goede regering neemt goede besluiten, en
goede besluiten zijn besluiten die werken in de praktijk. Wat werk in de
praktijk is een zaak die degenen die het werk doen het best weten, in de meeste
gevallen. Een veel gehoorde klacht van mensen is dat de besluiten van de
overheid totaal niet aansluiten bij de praktijk. Die besluiten van de overheid
worden veelal aangestuurd door de overheid, maar ook in belangrijke mate bepaald
door het ambtelijke apparaat. Het ambtelijke apparaat bestaat meestal uit
ambtenaren, mensen die soms wel theoretisch op de hoogte zijn van het
werkgebied, maar totaal geen praktische ervaring hebben.
Het probleem is dus het volgende: het beleid wordt voorgesteld door een regering
die weinig tot geen verstand heeft van het veld, wordt uitgewerkt wordt door een
ambtelijk apparaat dat er weinig tot matig verstand van heeft, en gaat tenslotte
het werkveld in dat er slecht mee kan werken. Het meest pregnante voorbeeld
daarvan is het Ministerie van Onderwijs
.
Hier wordt de omgekeerde methode van beleidsontwikkeling voorgesteld. Het beleid
wordt aangedragen door het werkveld, van een bredere context en eventuele
wetenschappelijk achtergrond voorzien door ambtenaren die opgeleid zijn in het
vakgebied, en komt tenslotte als een afgerond voorstel bij regering en
parlement, die het in de context van een landelijk beleid kunnen plaatsen. In de
meeste gevallen van beleid op vaktechnisch gebied zal die laatste stap er
meestal weinig tot niets aan hoeven te veranderen. Deze aanpak sluit aan bij
bestaande parlementaire praktijken, waarbij de huidige nadelen van gerichtheid
op directe belangen en de beperkte deelname, de lobbies
,
worden ondervangen.
De praktische uitvoering is dat aan ieder van de vakministeries een forum van
werkenden uit het veld wordt toegevoegd, die gekozen worden door iedereen die
werkzaam is in het veld. Dit forum draagt ontwikkelingen, wensen en problemen
uit het veld aan, waaruit in overleg met de vaktechnische ambtenaren voorstellen
voor een beleid worden gedaan. Die vaktechnische ambtenaren hebben bij voorkeur
een wetenschappelijke opleiding gehad die relevant is voor het vakgebied,
waarbij zo veel mogelijk aspecten van het vakgebied worden bestreken door de
verschillende ambtenaren.
Deze manier van werken biedt een oplossing voor beide problemen uit de
introductie: op het gebied van beleidsvorming loopt de weg nu van specifieke
deskundigen naar de algemene beschouwers, en op het gebied van
bevolkingvertegenwoordiging, het democratische proces, kan de burger, in zijn
rol van werkende, kiezen uit personen en beleid waar hij zelf bij betrokken is
en verstand van heeft. De algemene en vaak onoverzichtelijke democratie van het
parlement wordt opgesplitst is een aantal vaktechnische democratische processen,
die de betrokken goed kunnen overzien. Om dit democratisch model te
onderscheiden van het parlementaire model wordt hier de naam Rijnlandse
democratie voorgesteld, naar de tegenstelling tussen het Rijnlandse en
Angelsaksische economie en maatschappijmodel, staande voor het
individualistische kapitalisme en het meer sociale model van samenleven. Een
conclusie waar je automatisch op komt als je de werkelijkheid voorop stelt
.
Deze aanpassing van de democratie kan per direct ingevoerd worden. Op de
langere termijn zijn ook andere oplossingen mogelijk, maar waarvan de
wenselijkheid overeenkomstig minder duidelijk is. Als eerste is daar de beperkte
vorm van de merito-democratie: om aan stemming en uitverkiezing te kunnen
meedoen, is het afleggen van een examen(tje) op het betreffende terrein
noodzakelijk - dit idee wordt in geïsoleerde omstandigheden ook nu wel eens
genoemd
. De
radicale vorm hiervan is de Algemeen semantische democratie, waarin voor iedere
hogere openbare functie een examen in de Algemene semantiek moet worden afgelegd
- meer daarover hier
.
Naar site home
.
|